De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het vw in om-zinnen is een versmeltingEen om-zin is een beknopte bijzin met een vw: door, met, na, om, zonder, en de vw-uitdrukking in plaats van (alvorens is tekst). Zo'n om-zin kan bv bep. zijn bij een daad-woord, d.w.z. een zn dat je gelijktijdig kunt verbinden met twee bv bep. met een pers., wkd., wkg. of bez. vn als kern:Voorbeelden van om-zinnen als bv bep. bij daadwoorden zijn: Dit soort om-zinnen is totaal uitg. bij andere zn's als daadwoorden: Laten we voorlopig even aannemen dat het specifieke van dit soort om-zinnen in hun vw zit, dat dus bv om-zinnen met een ander vw als om uitsluitend mogelijk zijn bij daadwoorden. Het zijn maar enkele van de talloze parallellen tussen daadwoorden met hun bep., en hoofdww's met de zinsdelen die erbij horenGa naar voetnoot1.. Je kunt de traditionele vw-indeling een vormbasis geven door te zeggen: vw's die een bw bep. verbinden noem ik log.-verb., vw's die een ond., lv of vv verbinden gramm.-verb. (de niet-ww rest blijft nu buiten beschouwing). Zo'n definitie is nog maar half werk, want hij zwijgt over de bv en de ‘bw’ bijzin. Dat bezwaar ondervang je door het abstrakte patroon als definitie-basis te nemen: log.-verb. is een vw als het daarin op de eerste plaats staat; gramm.-verb. staan daarentegen op de tweede plaats:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opnieuw is die definitie niet toepasselijk op bv en ‘bw’ bijzinnen. Maar nu faalt bovendien die van het abstrakte ww-patroon, want het vw van om-zinnen blijkt een versmelting te zijnGa naar voetnoot2.. Immers: in een om-zin kun je enkel het tweede stuk van de begingroep realiseren (de onbeklemtoonde vn's-niet-ond.) en niet het eerste:
Door, om enz. vertegenwoordigen dus de drie eerste zinsplaatsen: de eerste waarop een zinsdeel met een vra. woord enz. of soms het ond., de tweede waarop de voor-pv en de derde waarop soms het ond. staat. Maar omdat om-zinnen per se bijzinnen zijn, ligt het voor de hand om bij de eerste zinsplaats niet meteen aan ‘het’ ond. te denken, maar aan verbindende woorden zoals indir. vra. of betr. woord (o.a. als ond.) of (log.-verb.) vw, en bij de tweede zinsplaats aan het gramm.-verb. vw. Daarmee is het plaatsverschil tussen die twee in het abstrakte ww-patroon dus opgeheven. De daarop gebaseerde definitie is hier onbruikbaar. Voor de vw's in bv om-zinnen bij daadwoorden, moeten we voorlopig de omslachtige weg van de analogie met de ww-patroondelen blijven volgen. Overigens is er bij de versmeltingskwestie iets blijven steken: het ging daar om zinsdelen op zinsplaatsen, maar zoals gezegd hebben bijna alle bijzinnen een achter- en geen voor-pv. En bovendien: de eerste drie zinsplaatsen kunnen nooit - tenzij daar toevallig schijnt, lijkt of blijkt staat - te + ow opleveren dat we in elke om-zin aantreffen. Op de derde plaats: in de volgorde van de verbindbaarhedenGa naar voetnoot3. is te + ow in om-zinnen per se het eerste element: behalve de pv is ook de ow voor te uitg.:
Onze kennis van versmeltingen is nog erg elementair: bij het eerste lid van om-zinnen zijn blijkbaar behalve de drie genoemde zinsplaatsen (elementen in de volgorde in de tijd) óók alle plaatsen betrokken in de volgorde van de verbindbaarheden vóór te + ow (par. 12 + 14). Nu is dat een ww-type dat in konkrete ‘gewone’ zinnen nooit het begin kan zijn van zo'n volgorde, - in tegenstelling tot bv. ow en vd:
Dat klopt met het verschijnsel dat je in een gewone zin hoogstens maar één van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie hulpww's aantreft:
Terwijl in een om-zin die mogelijkheid helemaal vervalt: schijnen enz. zijn daar uitg.: Blijkbaar hebben door enz. o.a. dus óók de gramm. waarde van een hulpww van onweglaatbaar te + ow. Dat geldt dus voor het hele versmeltings-par. Schematisch ziet de verhouding tussen de versmelting en de samenstellende elementen er als volgt uit (ik kies nu de verwante paren nadat en na):
Het betr. vn en het vra. wie/wat hadden een pendant in het die/dat-par. dat bij de versmelting betrokken was; daarentegen hebben andere leden van diezelfde versmelting (bv. hij/ze) iets gemeen met leden van het zn-par. (bij die versmelting betrokken): hij met man, jongen, baas; ze met vrouw, meisje, bazin enz.). Datzelfde verschijnsel vinden we bij het versmeltings-par. door; ook hier zijn duidelijke verwantschappen tussen sommige leden van dat par. en leden van par. die bij de versmelting betrokken waren. Daarbij mag de klankvorm ons niet misleidenGa naar voetnoot6.: zo is er bv. geen korrelatie tussen de vw's door en doordatGa naar voetnoot7. ondanks de morfologische overeenkomst. Er is er wel een tussen na en nadat: na allebei is óf een vd vereist óf twee of meer ow's. Er is er een tussen zonder en zonder datGa naar voetnoot8., en waarschijnlijk ook een tussen in plaats van en in plaats dat. De vraag is nu: kunnen we laten zien met welke verbindende woorden in een ‘gewone’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzin, met name het versmeltings-par.-lid om overeenkomt in een aantal gevallen? Ik kies juist om, omdat we daarvan zeker binnen de bijzinnen die zinsdeel zijn (ond. enz. en bw bep.) twee soorten blijken te hebben en omdat de vraag was: hoe bewijs je dat om (enz.) in bv (en ‘bw’) bijzinnen wel of niet een vw is? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Om-zinnen die enkel bij daadwoorden mogelijk zijn (maksimaal één schim-element)In 1 hebben we gezien dat om-zinnen met een ander vw als om bv bep. kunnen zijn bij daadwoorden. Het zijn daar pendanten van bw bep. Maar ook die met om heeft zo'n pendant; eerst een ond.-zin:Bovendien hebben om-zinnen als lv en vv een bv pendant: Al die om-zinnen die uitsluitend bij een daadwoord (verzoek, aarzeling enz.) mogelijk zijn hebben gemeen dat ze nooit een tweede schim-element kunnen krijgen, naast het eerste dat we in alle om-zinnen vinden: het schimond. Wat is dat? In 1967 heb ik die term ingevoerdGa naar voetnoot9.; ik heb er toen op gewezen dat de vormbasis ervan in verstoffelijkingen ligt: zoals een gewoon ond. een relatie kan hebben met een wkd. of wkg. vn of met een bez. vn in halfvaste uitdrukkingen: zo verstoffelijkt een schimond. in sommige om-zinstypes zich in zulke woordsoorten: Dat schim-ond. komt dan meestal overeen met een element buiten de om-zin: in bovenstaande voorbeelden is dat het hoofdzins-ond. Dat om-zinnen die enkel bij daadwoorden mogelijk zijn, allemaal hoogstens maar één schim-element kunnen krijgen, klopt met het feit dat bijna al hun pendanten onder de ww-patroondelen diezelfde beperking kennen. Onder de om-zinnen als zinsdeel vinden we alleen bij de niet-ww rest en bij één heel beperkt type bw bep. gevallen met twee schim-elementenGa naar voetnoot10.. We kunnen nu het begrip schim-ond. definiëren als ‘ond. dat betrokken is bij de versmelting van om-zinnen’. Uiteraard heb je ook een schim-hulpww van onweglaatbaar te + ow, terwijl het derde element de versmelting vrij zeker overleefd heeft: het vw. Zie het schemaatje op de vorige blz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Om-zinnen die bij vrijwel alle zn's mogelijk zijn (maksimaal twee schim-elementen)3.1 Wat kan dat tweede schim-el. allemaal zijn?a. Een totaal ander type om-zin - dat met maksimaal twee schim-elementen - is bij vrijwel alle zn's mogelijk. Z'n apartheid blijkt verder uit z'n onnevenschikbaarheid met het net besproken type; alleen een daadwoord kan de twee types natuurlijk kombineren zónder en:De twee je's zijn de verstoffelijking van de twee schim-ond. natuurlijk; dat is dus je, jij of jullie. In de tweede om-zin zit bovendien een tweede schim-element, maar dat verstoffelijkt zich niet d.m.v. een of ander beperkend woord (wkd., wkg. of bez. vn), maar door iets negatiefs, dat we op het spoor komen via een kontrast-effekt: aan lijkt hier in z'n eentje vv bij zich onttrekken en dat verschijnsel is uniek. Wel kennen we een vn-bw als vv, bv. in: Maar in onze om-zin zijn er, daar enz. niet toevoegbaar zonder type-verandering:
een feest om je daar niet aan te onttrekken (uitg.) We spreken voorlopig van een schim-half-vv. b. Als tweede om-zin bij verzoek kunnen we ook een ander type kiezen:Nu is er een ander kontrast-effekt in die tweede om-zin: opvolgen eist in bijna alle andere gevallen een lv. Niet alleen ontbreekt dat hier, maar het is geblokkeerd, net als zoeven de eerste helft van het vn-bw: een verzoek om je rustig te houden om het op te volgen (uitg.) We spreken hier van een schim-lv. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Ook een schim-mv is mogelijk. Niet bij ww's enz. die als énigste voorwerp een mv hebbenGa naar voetnoot11.:
Wel bij ww's enz. die naast een lv ook een mv hebben; uit de lijst van Beknopte 2.12.1.2 kies ik nu met opzet twee gevallen van een mv dat nooit aan kan krijgen:
De keus van leerlingen en kind - en niet leraar en vader - dient natuurlijk om uit de buurt te blijven van schim-ónd. Datzelfde bereik je bij mv's die wél aan kunnen krijgen, door dat woord in de om-zin te gebruiken: geen man om zo'n zaak aan over te doen (dankzij aan kan man geen schim-ond. meer zijn) Vanzelfsprekend heb je dan een schim-half-mv (voorlopige term). d. Gelukkig degene die in heeft leren zien dat je taal- en redekundige ontleding in beginsel niet kunt en dus ook niet moet scheiden. De stap van schim-half-mv en schim-half-vv (zie a) naar schim-half-vn-bw is nu makkelijk. Het gaat in die gevallen immers per se (vermoedelijk) enkel om een vn-bw als mv en als vv. Misschien gaat het zelfs helemaal niet om een mv of een vv, maar uitsluitend om een vn-bw, onverschillig welk zinsdeel of zinsdeelstuk dat is. Inderdaad: Als tweede schim-el. hebben we dus óf een schim-lv of -mv (zinsdelen) óf een half schim-vn-bw dat helemaal niet aan een bepaald ww-patroondeel gebonden is: het komt binnen mv, vv en bw bep. voor, en kan bovendien een half zn- of bwbn-patroondeel zijn. Een vreemde kombinatie: een heel voorwerp of een half vn-bw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Waarvan is om een versmelting als er zo'n tweede schim-el. is?Geen enkel kern-zn uit de voorbeelden onder c en d is een daadwoord: man, kind, leerlingen enz. kunnen geen bv bijzin mét ond. en pv krijgen die met een vw begint (als ik goed zie): een man dat de lessen morgen om half tien beginnen (uitg.) Het lijkt dus erg onwaarschijnlijk dat de versmelting om een vw-par. bevat in het type: geen man om zo'n zaak aan over te doen Welke andere woordsoort als het (ondersch.) vw is beperkt tot de eerste drie plaatsen van het ww-patroon, met name van de bv bijzin? Dat zijn de vra. woorden (maar die vereisen weer per se een daadwoord), en verder alleen de betr. Zo kun je bij een daadwoord als bv. verzoek twee opnieuw onnevenschikbare bv bijzinnen met dat zetten, als pendanten van de twee onnevenschikbare om-zinnen uit 3.1,a:
Het tweede om moet hier dus o.a. dat vertegenwoordigen: lv én betr. woord.
Een varianten-paar is:
Het schim-lv (en -mv natuurlijk) én het halve schim-vn-bw hebben hier dus gemeen dat ze als betr. vn resp. als half betr. vn-bw in de versmelting om aanwezig zijn. De waarneembare ándere helft van dat vn-bw (het vzaz) is natuurlijk gelijk aan een afgesplitste tweede helft van een vn-bw. De volgende feiten bewijzen datGa naar voetnoot12.: 1. Gedurende, tijdens enz. kunnen geen om-zinsdeel zijn en evenmin een half vn-bw; in enz. kunnen dat wel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Na kan geen om-zinsdeel zijn en evenmin een áfgesplitst half vn-bw:
3. Tegen kan alleen dan om-zinsdeel zijn als het een gesplitste vn-bw-pendant heeft in een gewone zin: (Waarschijnlijk hebben onsplitsbare gevallen ‘tijd’ als gemeenschappelijk betekenis-element.)
4. Sommige vz-uitdrukkingen kunnen met enige moeite vn-bw-patroondeel zijn: bv. met het oog op. Maar splitsbaar zijn zulke vn-bw's nooit; dat hangt hier samen met de unieke plaats van waar enz., nl. midden in de vz-uitdr.:
Nu hebben we van het betr. woord wel het vn en het halve vn-bw besproken, maar niet het ‘vn’ waar. Vgl. bv.: Ik heb voor dit eerste voorbeeld met opzet wonen gekozen omdat waar daarbij niet-ww rest is (onweglaatbaar; het geeft dus een kontrast-effekt bij afwezigheid). In de meeste andere gevallen is dit waar bw bep.; het is dan weglaatbaar en het kontrast-effekt ontbreekt. Bij wonen kun je dus van een schim-waar spreken. Me dunkt dat de niet-ww rest hier ook geblokkeerd is: Nu zijn er weinig zn's die het betr. ‘vn’ achter zich kunnen krijgen: tuintje, kamer, bed, land enz.; gemeenschappelijk betekenis-element ‘plaats’. Ook de om-zin zelf zorgt nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor beperkingen, zodat dit type niet zó frekwent is:
Dit schim-waar is natuurlijk het betr. ‘vn’. Het kan dus bij deze versmelting om net zo goed betrokken zijn als het halve betr. vn-bw en het betr. vn.
Het gemeenschappelijke van alle tweede schim-el. is dat ze betr. woord (of half betr. woord) zijn en (per definitie) niet-ond. Heeft ons om-zinstype (dus dat met maksimaal twee schim-el.) incidenteel maar één schim-el., dan is dát per se het betr. woord, en wel vanzelfsprekend een betr. vn: het is immers schim-ónd.: (ik) (vond) het [geen boek om weg gegooid te moeten worden] (schim-ond. = ‘boek’)(Vanzelfsprekend is een onechte lvm hier uitg.: Aan de voorlaatste om-zin beantwoordt een onechte lvm met een vv, aan de laatste een echte lvm die als ond. hoogstens een ww-patroon kan krijgen (en niet een kind): (er) (wordt) {gedacht} (dat alles nog wel los zal lopen) (?)) Alle bijzinnen van ons type hebben dus minstens één schim-el, dat betr. (of half betr.) woord is. Het zijn dus duidelijk betrekkelijke bijzinnen, in tegenstelling tot die uit nummer 2 die wel bijvoeglijk maar niet betrekkelijk zijn en hoogstens bij daadwoorden konden horen.
De konsekwentie van dat alles is natuurlijk een naamsverandering. Als we de versmelting om een vw noemen wanneer een ‘gewoon’ vw (‘een uit een bijzin met ond. en pv’) één van de drie versmeltings-par. is, dan moeten we om een betr. woord noemen als een ‘gewoon’ betr. woord (‘een uit een bijzin met ond. en pv’) een van die drie par. is. Je breidt dan de betekenis van de begrippen (ondersch.) vw en betr. woord op een soortgelijke manier uit, maar dat lijkt me geen bezwaar: je kunt bij een hoofdindeling niet meteen met duizenden woordsoorten gaan werken. Heel belangrijk is in elk geval dat we eens te meer konstateren dat de traditionele naam voorzetsel hier totaal fout en erg misleidend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Een paar beperkingen van deze bv om-zinIk geef hier een paar aanvullingen op de beschrijving ervan in de Beknopte (2.18.11.2.2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1. Vormleer3.3.1.1. BuitenbouwOok deze bv om-zin heeft een sterke band met het kern-zn; hij heeft bijna altijd het hoofdaksent van het zn-patroon:
Heel frekwent is de niet-ww rest bij zijn enz., als zinsdeel van het geheel, maar in beginsel zijn ook de andere mogelijk: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1.2. BinnenbouwEr is een speciale variant van onze om-zin:Het type wacht nog op beschrijving; ik beperk me nu tot enkele opmerkingen. Al gaat de eenzinsdeelproef hier nauwelijks, ik ben toch geneigd om niet ... taai enz. als één bv nabep. te beschouwen, en om niet en zo taai voorlopig als om-zinsdelen te zien. Als ww-patroondeel geeft dat type geen problemen: [niet om te snijden, zo taai] (was) (dat biefstukje] En wat één ww-patroondeel is, is meestal ook één zn-patroondeel. Een bezwaar tegen de opvatting dat het geheel een om-zin is (dat is natuurlijk een tweede kwestie), ligt in het feit dat zo taai als beperkt bwbn-patroon dan uitloop zou zijn. Een variant zonder niet maar met zo ... is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu een paar beperkingen binnen de eigenlijke om-zin. Bw bep. als in de afgelopen weken, vroeger enz. zijn daarin uitg.:
Daarmee hangt samen dat hier geen vd mogelijk is in de bvm; enkel die met worden in de lvm:
Die om-zinnen hebben dus in zekere zin een band met de eerste hoofdvorm, en niet met de tweede. Verder zie ik in beginsel geen beperkingen bij hulpww's, - afgezien van de al genoemde bij lijken enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2. BetekenisleerDe onmogelijkheid van bw bep. als gister en van een vd in de bvm (de verwantschap met de eerste hoofdvorm) wijst al op de onmogelijkheid van het betekenis-element ‘verleden’. Is elke tijdsaanduidende bw bep. afwezig, dan nog is de betekenis van de om-zin ‘na het ogenblik van spreken’. Bij dat toekomstige komt een ‘modaal’ element:
In tegenstelling tot deze om-zinnen (die met het betr. om dus) hebben die met het vw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om ‘de inhoud van het bedoelde zn in een konkreet geval’ als betekenis:
Datzelfde gold voor de pendanten met dat en of, zoals bekend. Maar ook deze om-zinnen kennen geen gister enz. en betekenen per se ‘iets na het ogenblik waarop de vraag gesteld, resp. het gebod gegeven is enz.’
In elk geval komt de betekenis van het betr. woord om maar gedeeltelijk overeen met die van lijken enz., nl. in het modale. De parallel tussen vorm en betekenis lijkt dus niet volledig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. BesluitBij om-zinnen met een betr. woord hebben we maksimaal twee schim-el., zoals we gezien hebben. Zijn het er twee, dan komt het tweede overeen met een betr. woord, is het er maar één, dan doet het enigste (het schim-ond.) dat. We moeten de bv om-zinnen dus niet - zoals ik nog in de Beknopte gedaan hebGa naar voetnoot15. - indelen in om-zinnen met één en om-zinnen met twee schim-el., maar in om-zinnen met maksimaal één en maksimaal twee, oftewel in voegwoordelijke en betr. om-zinnen. De voegwoordelijke komen vrij zeker alleen voor bij daadwoorden.
De vraag is nu natuurlijk: hoe zit het met de om-zin als niet-ww rest en als bw bep. met maksimaal twee schim-el., en met die als ‘bw’ bep. met maksimaal twee schim-el.? Hier is zeker geen verband mogelijk met een betr. woord met antecedent, maar hier is ook niet altijd sprake van een geblokkeerd lv, mv of half vn-bw. Zo roept eens te meer een antwoord op een vraag nieuwe vragen op. |
|