De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Metten bisschop rijenA.M.M. DekkerIn 1950 heeft Dr C. Kruyskamp de verzamelde dichten en spelen van de rederijker Jan van den Berghe (†1559) uitgegeven.Ga naar voetnoot1 In deze editie werd voor het eerst het tot dan toe onbekende zinnespel De Wellustige Mensch gepubliceerd. Kruyskamp gaf het stuk uit naar een handschrift in het archief van ‘Trou moet Blycken’ te Haarlem. Later vond Dr W.M.H. Hummelen een tweede handschrift van het spel in het Gemeente-archief van 's-Gravenpolder.Ga naar voetnoot2 Met zijn studie over dit handschrift heeft Hummelen destijds de dringende noodzaak van een nieuwe tekstkritische uitgave onderstreept. Tot op heden is echter de nieuwe editie van De Wellustige Mensch een desideratum gebleven. Dat is jammer, omdat het een stuk betreft dat in zijn soort tot de beste specimina gerekend mag worden. KruyskampGa naar voetnoot3 sprak er het volgende waardeoordeel over uit: ‘(...) al stijgt het als geheel niet tot het peil van Elckerlyc, het mag toch wel onmiddellijk daarna genoemd worden’. Waardevol is het stuk ook om zijn cultuurhistorisch interessante passages en zijn rijke woordenschat, die niet altijd even gemakkelijk te interpreteren valt. Zo wil ik hier de aandacht vragen voor de uitdrukking ‘metten bisschop rijen’, die we aantreffen in vers 635 (ik houd de nummering van de editie-Kruyskamp aan). De Wellustige Mensch vermaakt zich uitstekend met drank en vrouwen in de herberg van Eertsche Solaesheyt. Wanneer nu ook nog Overdaet en Luxurie ten gerieve van de Wellustige Mensch de herberg betreden, raken de beide sinnekens Quaet Gelove en Vleijschelijcke Sin - zij waren het die de Wellustige Mensch ertoe aanspoorden in genoemde herberg zijn genot te zoeken - nogal enthousiast over de schoonheid van deze dames. Vleijschelijcke Sin steekt het niet onder stoelen of banken, dat hij het voorbeeld van de Wellustige Mensch eigenlijk wel zou willen volgen. Met de ‘temptatije’ van Vleijschelijcke Sin wordt echter door Quaet Gelove duchtig de spot gedreven (de verzen 629-644 beogen met hun obscene zinspelingen een komisch effekt). Op zo'n | |
[pagina 98]
| |
sneer van Quaet Gelove antwoordt Vleijschelijcke Sin:
Ga naar margenoot+Ick sou nochtans oock wel metten bisschop terstont / / rijen,
So wel als ons meester / die nu den cadet maeckt.
De uitdrukking ‘metten bisschop rijen’ is niet zonder meer duidelijk. Zij wordt weliswaar nader verklaard in het vers dat erop volgt (dit heeft betrekking op de Wellustige Mensch, die nu de grote heer uithangt), maar wat is de precieze betekenis van deze zegswijze? KruyskampGa naar voetnoot4 hield de uitdrukking voor een erotische beeldspraak. MakGa naar voetnoot5 nam de plaats op in zijn Rhetoricaal glossarium, en gaf als verklaring: ‘zijn lusten volgen; coire?’. Deze betekenis past inderdaad goed in de context en zal waarschijnlijk wel juist zijn. Ondanks deze verklaring blijven we echter wat de oorsprong van de uitdrukking betreft in het duister tasten. Ik geloof dat die herkomst verduidelijkt kan worden door de tekst van een liedje, dat in 1551 te Antwerpen in druk is verschenen. Het werd op muziek gezet door Lupus Hellinck (ca 1495-1541), en is als No. 16 opgenomen in Het ierste musyck boexken van Tielman Susato.Ga naar voetnoot6 De tekst van dit liedje luidt als volgt: Nieuwe almanack ende pronosticatieGa naar voetnoot7
Van deser alder kindren dachGa naar voetnoot8
Schrieft onsen biscop by gratie;
Elck wilse lesen, als hy mach.
Ga naar margenoot+Al is hy nu in 't pronken fyn,
Bachus sal hem verblyden,
Hy sal noch tavent droncken syn
En al die met hem ryden.
| |
[pagina 99]
| |
Maer Pierken en Mayken,
Ga naar margenoot+Grietgen en Claicken,
Siet dat ghy niet swick en slaet.Ga naar voetnoot9
Te nacht omtrent twaelf hueren,
Als die wyser rechte staet,
Dan ist goet creatueren.
In deze tekst worden we geconfronteerd met uitspattingen bij de feestelijkheden op Onnozele-kinderendag. In de zestiende eeuw was dit feest, dat van oorsprong een kerkelijk zottenfeest was, reeds lang in de stedelijke feestcultuur opgegaan. De hoofdpersoon van het feest (biscop, vs. 3) en zijn gevolg in de optocht (En al die met hem ryden, vs. 8) maakten het kennelijk ieder jaar opnieuw nogal bont, zodat de afloop van een en ander gemakkelijk te voorspellen was. Daarom is dit liedje dan ook gegoten in de vorm van een spotprognosticatie. Uit de door mij gecursiveerde woorden in de vss. 3 en 8 kan mijns inziens zonder bezwaar de uitdrukking ‘met de bisschop rijden’ gedistilleerd worden. De betekenis die we hieraan in dit verband moeten geven, wordt op ondubbelzinnige wijze in het liedje duidelijk gemaakt. Evenals in De Wellustige Mensch gaat het hier ook om drank en vrouwen. Het obscene slot van het liedje laat zien, dat we het vraagteken achter coire (= creatueren) in Mak's verklaring met een gerust geweten mogen weglaten. Mogelijk heeft Pieter Bruegel aan deze uitdrukking gedacht, toen hij de hierbij afgebeelde stoet tekende. Het is een fragment van zijn tekening Luxuria, daterend van 1557 (ook hier weer het thema van de naar genot hakende mens).Ga naar voetnoot10 Op het fragment wordt de bestraffing van een echtbreker uitgebeeld. Deze rijdt geheel naakt met de handen op de rug gebonden op een aftands monster (ezel?), en draagt een bisschopsmijter op het hoofd. Aan de mijter is een briefje bevestigd met de reden van zijn vonnis. Door de bonte stoet die hem volgt, wordt de echtbreker uitgejouwd. Het is een levend staaltje van de volksrechtpleging op de overspelers. Nu is het merkwaardig, dat op de gravure | |
[pagina 100]
| |
die door Pieter van der Heyden naar Bruegels tekening werd vervaardigd - de gravure verscheen in 1558 bij Hieronymus Cock te Antwerpen en maakt deel uit van de reeks ‘De Zeven Hoofdzonden’ - de mijter is vervangen door een gewone hoed.Ga naar voetnoot11 Dit wordt wel verklaard als een voorzorgsmaatregel om kerkelijke afkeuring te voorkomen. Maar waarom zou de clerus zich in dit geval beledigd moeten voelen? Het gaat toch immers om een gehuwd man die overspel heeft gepleegd. Ik geloof dat de mijter - evenals de doedelzak, waarmee de monnik vooroploopt - door Bruegel bedoeld is als erotisch attribuut. Het zou een reminiscentie kunnen zijn aan de uitdrukking ‘met de bisschop rijden’. Toch heeft de graveur maar liever het zekere voor het onzekere genomen. Dit is begrijpelijk, omdat de clerus in de beeldende kunsten juist vaak in de persoon van een bischop (of door middel van diens attributen staf en mijter) werd bespot. De verwereldlijking van het begrip bisschop heeft hier ongetwijfeld veel toe bijgedragen. Men hoeft hier slechts te denken aan de Ezelbisschop, Zottenbisschop, Kinderbisschop, Bierbisschop en Kreupele bisschop.Ga naar voetnoot12 Het is een ‘bisschop’ van dat slag die in de spreekwijze bij Van den Berghe de hoofdrol speelt. Maar zoals op de tekening van Bruegel de mijter misschien een dubbele bodem heeft, zo moeten we ook bij de uitdrukking ‘met de bisschop rijden’ bedacht zijn op een andere betekenis. In een spreekwoordenboekje van Tacitus Nicolaus Zegerus (ca 1495-1559), dat voor het eerst in 1551 te Antwerpen verscheen en in 1571 een zesde druk beleefde, vinden we namelijk de volgende zegswijze: Met den bischop oft met den houe rijden.Ga naar voetnoot13 Zegerus voegt hier als equivalent aan toe: Met den grooten hansen houden. Bij deze twee uitdrukkingen vinden we als Latijnse vertaling: Ad foelicem inflectere parietem. Dit Latijnse spreekwoord werd door Zegerus ontleend aan Erasmus' Adagia (Adagium 216).Ga naar voetnoot14 Het is een vertaling naar het Grieks van Aristophanes, Ranae, vss. 536/537 (daar als maritieme beeldspraak: zich naar de veilige kant van het schip begeven). Met het Nederlandse equivalent heeft Zegerus de betekenis van ‘met den bischop oft met den houe rijden’ volledig duidelijk gemaakt: hij houdt het met de grote Hansen (d.i. met de rijke, voorname lui; bisschop dient hier dus letterlijk te worden genomen als kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder). We mogen wel aannemen, dat dit de eigenlijke betekenis van het spreekwoord is geweest. Ook met deze betekenis zou het vers van Van | |
[pagina 101]
| |
den Berghe verklaard kunnen worden (‘met den grooten hansen houden’ sluit immers goed aan bij ‘den cadet maecken’). Rekeninghoudend met de obscene context blijf ik toch de voorkeur geven aan de eerder gegeven verklaring. Dubbelzinnigheid blijft hier echter in het spel. Wel kunnen we met zekerheid vaststellen, dat de uitdrukking ‘metten bisschop rijen’ kennelijk in het midden van de zestiende eeuw populair is geweest: De Wellustige Mensch werd in 1551 te Antwerpen door de Violieren opgevoerd; het eerste liedboekje van Tielman Susato en de spreekwoordenverzameling van Zegerus verschenen beide te Antwerpen in 1551.
Utrecht |
|