| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Niederländisch, Dutch, Le Néerlandais
De stichting Ons Erfdeel heeft een brochure met informatie over het Nederlands speciaal voor buitenlanders het licht doen zien. Het kleine, mooi verzorgde boekje van een zestigtal bladzijden is in drie versies verschenen: Niederländisch. Die Sprache von zwanzig Millionen Niederländern und Flamen, Dutch. The language of twenty million Dutch and Flemish people, en Le Néerlandais. Langue de vingt millions de Néerlandais et de Flamands. De termen Nederlands, Hollands, Vlaams, Nederduits en Dietsch worden erin behandeld en een kort overzicht van de geschiedenis der Nederlanden voorzover die voor een summiere taalgeschiedenis dienstig is. In enkele aanhangsels worden kenmerken van de Nederlandse taal (o.m. tot uiting komend in uitspraak en spelling) gegeven, er wordt iets verteld over dialekten en over het Afrikaans en ook is er ruimte gereserveerd voor een beknopte bibliografie en een lijst van leer-en woorden boeken (steeds per taalgebied van de potentiële lezers). Een paar landkaartjes en portretten van enkele gecanoniseerde schrijvers ontbreken niet en zo is een aantrekkelijk werkje ontstaan, dat nuttige informatie bevat voor anderstaligen die enkele elementaire zaken over onze taal willen weten. De stichting Ons Erfdeel zetelt in België: Murissonstraat 160, 8530 Rekkem, West-Vlaanderen, en in Nederland: Kerkstraat 3, Raamsdonk-Dorp, Noord-Brabant. De prijs van de brochure is 150 BF, resp. f 10,-.
m.c.v.d.t.
| |
Het dialect van Heerlen
J. Jongeneel's ‘Dorpsspraak van Heerle’ zullen dialectlievende lezers van de Ntg. over 't algemeen wel niet in hun boekenkast hebben. Het boek dateert al van 1884 en wordt antiquarisch zelden aangeboden. De belangstelling ervoor, door de kwaliteiten gerechtvaardigd, heeft tot een heruitgave geleid. Jongeneel was predikant in Heerlen. Het pastoraat (Heerlen was voor 98 procent katholiek) liet hem kennelijk nog al wat ruimte voor taal- en geschiedkundige studies. Op een historische inleiding volgen in zijn boek een ‘vormenleer’ (d.w.z. een klankleer en woordleer) en een woordenboekgedeelte. In bijlagen komen nog spreekwoorden, historische proeven van Heerlense geschreven taal, toponiemen enz. aan de orde.
De volledige titel luidt Een Zuid-Limburgs taaleigen. Proeve van Vormenleer en Woordenboek der Dorpsspraak van Heerle, met taal- en geschiedkundige inleiding en bijlagen (Heerlen 1884 / heruitgegeven Heerlen 1980). Het boek telt XXIV + 47 + 120 blz. Het kan besteld worden bij Drukkerij Van Hooren, Geleenstraat 51, 6411 HR Heerlen. De prijs is f 24,90 (gebonden), te betalen via de bijgevoegde girokaart.
l.k.
| |
Afscheid B.C. Damsteegt
Ter gelegenheid van het afscheid van B.C. Damsteegt, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de Leidse Universiteit, zijn twee bundels verschenen. De eerste, tot stand gekomen door de goede zorgen van enkele oud-leerlingen, bevat studies van Damsteegt zelf: Van Spiegel tot Leeuwenhoek, Syntaktische en stilistische verschijnselen in 17e-eeuwse teksten (Leiden 1981). Daarin zijn behalve drie eerder verschenen artikelen ook opgenomen de voordrachten bij het afscheid resp. van de School voor Taal- en Letter-
| |
| |
kunde in Den Haag (‘Het proza van Gerbrand Adriaensz. Bredero’) en van de Leidse Universiteit (‘Zinsbouw in de poëzie van P.C. Hooft’). Wat Bredero betreft, is Damsteegt van mening, dat hij ‘niet alleen naar zijn denkbeelden, maar ook naar zijn literaire eruditie au sérieux [moet] worden genomen’. Bij Hoofts zinsbouw komen aan de orde: het gebruik van scheidbare samenstellingen, de imperatiefzin, de samentrekking en de prolepsis.
Het boek (134 blz.) is inmiddels uitverkocht. Bij voldoende belangstelling wordt een herdruk overwogen. Wie daarin geïnteresseerd is, kan dat kenbaar maken aan mevr. A. van Santen, Vakgroep Ned. Taal-en Letterkunde, Levendaal 150-152, 2311 JP Leiden. De prijs zal naar verwachting tussen de 10 en 15 gulden liggen.
De tweede bundel bevat Studies voor Damsteegt, aangeboden door bevriende vakgenoten ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 16 januari 1981 (Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden 1981). Het boek weerspiegelt de waardering die de persoon en het werk van Damsteegt in de loop van vele jaren hebben gewekt, niet het minst in de kring van hen die bij de M.O.-opleiding betrokken zijn. De vijfentwintig bijdragen kunnen hier alleen kort aangeduid worden. J. van Bakel opent de bundel met ALS, OF en DAT onder COMP, een bijdrage tot de historische syntaxis. - C.C. de Bruin bespreekt De relatie tussen de Delftse Bijbel (1477) en de Keulse Bijbel (1479). - Jo Daan (Van -stegen en -straten) besteedt naar aanleiding van de naam Damsteegt aandacht aan de betekenis en de geografische verbreiding van straat en steeg. - G.R.W. Dibbets (De triviumgrammatici en onze substantiefsgroep) wijst op het belang van de oude grammatici voor de studie van de historische syntaxis. - Camiel Hamans (Spinoza en Lijbniz) houdt zich bezig met het probleem van de 17de-eeuwse diftongering, vooral in verband met Spinoza. - H.M. Hermkens wisselt met Geerts en Maljaars van gedachten over Het genus in het Hollands van de zeventiende eeuw. - Teun Hoekstra (De theorie van funktieargument struktuur) wil laten zien ‘dat de voorgestelde FA-struktuur voor bitransitieve predikaten wordt afgedwongen door semantische en morfologische overwegingen en woordvolgordefeiten uit een veelheid van talen’. - J.M. van der Horst's Samentrekking diachronisch heeft voornamelijk betrekking op de periode van het Middelnederlands. - Harry van der Hulst en Ariane van Santen achten Spelerig: geen geval van structurele ambiguïteit. - C. van de Ketterij schrijft Over het annoteren van teksten, aan de hand van
een onderzoek i.v.m. het annoteren van een mnl. tekst. - In Woordvolgorde en de lineaire vergissing wijst J.G. Kooij op de bezwaren tegen het hanteren van strikt lineaire ordeningsprincipes. - J. Noordegraaf's bijdrage betreft Spelling, taalkunde en filologie. Van de Vries naar de School van Kollewijn. - P.C. Paardekooper (Dialekt/ABN/tekst: de slotfase van onze kultuurtaal) gaat na, hoe in de 20ste eeuw in een aantal gevallen de strijd tussen ‘taal’ en ‘tekst’ is verlopen. - A. Sassen draagt de herziene tekst bij van een lezing uit 1980 over Morfologische herstructurering (metalanalyse). - J. van der Schaar brengt veel nieuwe gegevens Over diminutieven in het Middelnederlands. - P.G.J. van Sterkenburg bespreekt de vraag (Mnl.) muishond, een naam voor de wezel en bunzing? - L. Strengholt schrijft Over een paar plaatsen in Huygens' poëzie (‘oorboor en vermaken’ en ‘Peerden in de Coets’). - C.F.P. Stutterheim vestigt in Wat hoor ik? wal zeg ik? wat zeg ik erover? (aai/aaj; o/ó; ə/u) opnieuw de aandacht op de sjwa-problematiek. - F. de Tollenaere komt tot een
| |
| |
bevestigend antwoord op de vraag Vlinte ‘vuursteengeweer’ een spookbetekenis? - M.C. van den Toorn bespreekt Een geval van syntactische herstructurering (zinstype: de heren wordt/worden verzocht). - J. de Vries rubriceert een karakteriseert De gotische jan-verba en bespreekt hun synchrone systematiek. - Een tweede bijdrage over een Gotisch thema is van Marijke van der Wal: Het passief in het gotisch. - C.A. Zaalberg verricht Waarnemingen op de hollandsche tael. - G.C. Zieleman interpreteert My dunckt tis al mal een mal andere, titel en stokregel van een Jan van Stijevoort's refereinen. - F.L. Zwaan vraagt aandacht voor de z.g. ‘identiteitsconstructies’, aan de hand van vele 17de-eeuwse voorbeelden; in zijn betoog betrekt hij ook het woordgroeptype: een schat van een kind.
Men kan de bundel (287 blz.) bekomen door f 29,50 te storten op girorekening 3397557 t.n.v. Bibliograaf Vakgroep Ned. Taal- en Letterkunde, Levendaal 150-152, 2311 JP Leiden, onder vermelding van de korte titel.
l.k.
| |
10de Internationale Congres voor Fonetische Wetenschappen
Het 10de Internationale Congres voor Fonetische Wetenschappen zal te Utrecht worden gehouden van 2 t/m 8 augustus 1983.
Er zullen uitgenodigde voordrachten zijn over de volgende thema's: De relatie tussen spraakproduktie en spraakperceptie; Spraak en gehoor; Theorievorming en data in de fonetiek; Spraaktechnologie in de komende tientallen jaren; Psycholinguistische bijdragen aan de fonetiek.
Er zullen vijf hoofdgebieden van fonetisch onderzoek zijn waarover sektiebijdragen zullen worden verdeeld:
1. | Spraakakoestiek en spraakverwerkingssystemen |
2. | Spraakproduktie |
3. | Spraakperceptie |
4. | Spraak en taal |
5. | Toepassingsgericht spraakonderzoek |
Er zullen een aantal symposia worden gehouden over thema's die zich over een breed gebied van het vak uitstrekken. Er zal ook een tentoonstelling zijn van wetenschappelijke apparatuur die bij spraakonderzoek wordt gebruikt.
Congressekretariaat: Q.L.T. Convention Services, Keizersgracht 792, 1017 Amsterdam.
m.p.r. van den broecke
| |
Het Pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse Leven van Jezus
In deze rubriek is meermaals sprake geweest van het Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi, de reeks Middelnederlandse bijbelteksten die door C.C. de Bruin wordt uitgegeven. Dit veeldelige werk nadert thans zijn voltooiing. Nadat de evangeliënharmonieën en de rechtstreekse vertalingen naar de Latijnse versie van het Oude en Nieuwe Testament in moderne edities toegankelijk zijn gemaakt, is de reeks onlangs aangevuld met een specimen van een derde ‘bijbels genre’, een min of meer vrij naverteld en becommentarieerd Leven van Jezus, bestemd om stof te bieden voor vrome overdenking, Het gaat hier om de Middelnederlandse versie van de zogenoemde
| |
| |
‘Pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse’ Vita Ihesu Christi, een werk dat is samengesteld op basis van de (ten onrechte) aan Bonaventura toegeschreven Meditationes Vitae Christi en de Vita Christi van Ludolfus de Kartuizer - vandaar de curieuze voorbepaling bij de titel. Over de ontstaansgeschiedenis van het Latijnse werk woedt een controverse, en ook omtrent de Middelnederlandse vertaling ervan is nog allerlei onzeker. Zij moet omstreeks 1400 zijn vervaardigd, wellicht door een Kartuizer, misschien in Holland, en heeft zowel in de Nederlanden als in Duitsland een grote verbreiding gekend, vooral in de kringen der Moderne Devoten. In de door De Bruin bezorgde editie, waarin aan de voet van de pagina woordverklaringen en verwijzingen naar bijbelplaatsen zijn opgenomen, draagt het werk de titel Tleven Ons Heren Ihesu Cristi; het vormt deel II van de subreeks Miscellanea van het CSSN (Leiden, E.J. Brill, 1980).
Voor de litteratuurhistoricus is dit Leven van Jezus vooral van belang omdat het, duidelijker dan de vertalingen en de geleerde commentaren, laat zien hoe middeleeuwse vromen met de bijbel hebben ‘geleefd’. Het summiere relaas van de evangeliën is hier aangevuld en ‘ingevuld’ met talloze details - elk detail, kanoniek of legendarisch, geeft aanleiding tot een meditatie die steeds dieper tracht door te dringen tot de bedoelingen die in het verhaal verscholen moeten liggen. Hoe leefden Maria en Jozef met hun kind tijdens het verblijf in Egypte? De evangelisten vermelden daarover niets; dit Leven van Jezus weet te vertellen dat zij ‘daer huerden [...] een huuskijn, daer si seven jaer in woenden als vreemde pelegrime ende arme lude. Mar hoe ende waer of leveden si in deser langher tijt? En baden si niet hoer broet? Men leset van Onser Vrouwen, dat si mitten spynrocken ende mitter naelden sochte hoer ende horen kinde nootdruft. Si [lees: So?] naeyde dan ende span die Vrouwe der werelt overmids minne der armoede.’ Waarop een lange meditatie volgt naar aanleiding van de vraag wat voor naaiwerk Maria dan wel verricht kan hebben... Talloze passages in dit boek doen de gedachte opkomen dat men hier weleens de tekst voor zich zou kunnen hebben waardoor een schilder of een miniaturist zich heeft laten inspireren. Moeilijk te bewijzen, uiteraard, maar de verwantschap tussen de litteraire en de picturale aanschouwelijkheid is onmiskenbaar. Mede om deze reden vormt deze editie een welkom complement op de voorgaande delen van het CSSN.
w.p.g.
| |
Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden.
In het kader van een onderzoeksprojekt over de zestiende-eeuwse volks- en vakliteratuur, dat door het Onderzoekscentrum voor Middeleeuwse en Renaissance Literatuur (OMIREL) van UFSAL-Brussel wordt geleid, werd in 1980 begonnen met de publicatie van een reeks facsimile-uitgaven, getiteld ‘Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden’.
De reeks staat onder leiding van Prof. Dr. W.L. Braekman, die bij elk deel een uitvoerige inleiding schrijft. Hierin worden de context, de tekst en de illustraties besproken waarna de inhoud wordt samengevat. De inleiding wordt telkens besloten met een bibliografie van de werken die voor verdere studie belangrijk zijn. De reeks wordt uitgegeven door N.V. Danthe, Grote Markt 64 te Sint-Niklaas (België).
Deze reeks wordt in een beperkt aantal genummerde exemplaren gedrukt op zwaar Ingres d'Arches-papier, wat de talrijke houtsneden goed tot hun recht laat komen, het
| |
| |
geheel een bibliografiele distinctie verleent, maar onvermijdelijk ook zijn weerslag heeft op de prijs. Van de volksboeken die hier worden herdrukt, is meestal slechts een of ten hoogste een paar exemplaren bekend. De meest uiteenlopende onderwerpen zullen erin aan bod komen: ridderromans, de antichrist, vrijwel onbekende novellen, de hoofse liefde, astrologie, populaire geschiedenis, kalenders, alchemie, volkse en pseudo-wetenschap, mystiek en veel ander boeiend volks- en cultuurgoed.
Alleen volksboeken in kwarto-formaat die nooit eerder in deze vorm werden herdrukt, worden in de reeks opgenomen. Ze zijn voor het grootste deel in het Nederlands geschreven, maar ook franstalig werk dat in de Nederlanden verscheen, zal er een plaats krijgen. Door de opname in deze reeks worden een aantal 16e-eeuwse populaire werken voor het eerst algemeen toegankelijk en voor verdere studie beschikbaar.
De volgende delen zijn reeds verschenen:
1. | Der Vrouwen Natuere ende Complexie (ca. 1538) |
2. | Van Heer Frederick van Jenuen (1531) |
3. | Der IX Quaesten (1528) |
4. | Int Paradijs van Venus (ca. 1530) |
5. | Peeter van Provencen (ca. 1517) |
6. | Dat bedroch der Vrouwen (ca. 1532). |
In voorbereiding zijn o.m. de volgende delen (in chronologische volgorde):
- | Die scaepherders Kalengier (1513) |
- | Dat huys der fortunen... doot (1531) |
- | Les Ioueurs de l'Espee (1538) |
- | Vanden leven ende voerganc... antekerst (1539) |
- | De Verloren Sone (1540) |
j.d. janssens
| |
Oppermans Jorik in facsimile
Er kan weinig twijfel bestaan over de positie van Dirk Opperman als een van de handvol Afrikaanse schrijvers van het eerste plan, en evenmin over het feit dat Joernaal van Jorik hem vertegenwoordigt op zijn best.
Met instemming en medewerking van de auteur heeft nu J.C. Kannemeyer alle documenten uitgegeven die de ontstaansgeschiedenis van het omvangrijke gedicht (823 regels) behelzen: D.J. Opperman, Die galeie van Jorik. Joernaal van Jorik: Faksimilee en transkripsie van die oorspronklike dokumente met 'n weergawe van die finale teks. Geredigeer en ingelei deur J.C. Kannemeyer. [Kaapstad], Tafelberg-Uitgewers, 1979. (Prijs: R. 20.-; in Nederland leverbaar door A.A. Balkema, Rotterdam).
In zijn ‘Inleiding’ beschrijft de editeur het overgeleverde materiaal en de achtergrond waartegen het gedicht tussen mei 1948 en juli 1949 tot stand is gekomen. Hij tracht dus - min of meer globaal - Jorik te plaatsen in de ontwikkeling van Oppermans denken en van zijn poëzie. De ontstaansgeschiedenis van het gedicht zelf komt betrekkelijk summier in exemplarische vorm aan de orde, waarbij ook ter sprake worden gebracht de commentaren door drie vrienden van de dichter (onder wie Van Wyk Louw) op de eerste getikte versie - opmerkingen overigens die niet tot ingrijpende veranderingen hebben geleid.
Daarna volgen uitstekende facsimiles van het materiaal uit de ontwerp-fase. Op de
| |
| |
tegenoverliggende bladzijde is telkens de zorgvuldige transcriptie afgedrukt, waarbij de editeur ernaar heeft gestreefd het beeld van het oorspronkelijke handschrift met behulp van typografische middelen zo goed mogelijk te behouden, inclusief verschillen in lettergrootte, doorhalingen, verplaatsingshaken, onderstrepingen etc. (Hoe laag de graad van objectieve betrouwbaarheid bij afwezigheid van de facsimiles overigens zou zijn, springt in het oog.)
Dan volgt het manuscript van het hele gedicht, eveneens met transcriptie - zelfs in twee kleuren, om inkt en potlood te onderscheiden - en voorzien van redactionele notities die voor het overgrote deel van grafische aard zijn.
De getikte versie, voorzien van de gezamenlijke ‘vrienden-commentaren’, wordt alleen in transcriptie aangeboden, en de afdruk van de uiteindelijke tekst besluit het geheel.
In haar totaliteit is de door Kannemeyer gevolgde werkwijze identiek aan de uitgave van T.S. Eliot, The waste land. A facsimile and transcript of the original drafts including the annotations by Ezra Pound. Edited by Valerie Eliot. [London], Faber and Faber, [1971]. Dezelfde methode wordt trouwens ook, met betrekkelijk geringe modificaties, gevolgd bij andere soortgelijke publikaties in het angelsaksiche taalgebied, zoals bij de grote Cornell-editie van Wordsworth.
Het bezwaar dat men ertegen kan inbrengen, is dat het eigenlijke werk - afgezien van de ontcijfering van het handschrift - voor het overgrote deel aan de lezer wordt overgelaten. Deze moet immers het ontwikkelingsproces van de tekst zèlf (re)construeren, en dat is toch waarom het alles begonnen is. Bij alle waardering die men voor Kannemeyers werk mag koesteren, het roept om een complementaire studie waarin de beschikbare gegevens in extenso worden geordend en geïnterpreteerd.
a.l.s.
| |
De briefwisseling van Thorbecke, deel II
Persoonlijke correspondenties zijn voor de literatuurhistoricus vaak fascinerende lectuur, ook wanneer de letterkunde zelf er maar een geringe rol in speelt: het is immers een van de weinige mogelijkheden om een glimp op te vangen van de werkelijkheid achter de literatuur, van de wereld van reële personen achter die van gefingeerde personages.
Ten aanzien van Thorbecke zoals die naar voren treedt uit de overgeleverde correspondentie over de periode september 1833 - september 1836 zou men kunnen zeggen dat hij uit drie personen bestaat. Allereerst is daar de ambitieuze en zelfverzekerde hoogleraar in de Leidse juridische faculteit, die inzake alle mogelijke academische beslommeringen en kwestietjes met beslistheid en helder formulerend de pen voert. Dan is er de minnaar die buiten de vakanties alleen maar per brief op vrijersvoeten kan gaan: zijn geliefde, de negentien jaar jongere Adelheid Solger, woont tien reisdagen ver in Dresden. De toon in deze brieven is beheerst amoureus, en opmerkelijk huiselijk en knus. Van Thorbeckes vele en gevarieerde ambtsbezigheden dringt hoegenaamd niets door in zijn minnebrieven. Jammer genoeg is Adelheids aandeel in de correspondentie vrijwel geheel verdwenen. En tenslotte is er dan de merkwaardige correspondentie tussen Thorbecke en de moeder van Adelheid, mevrouw Solger-von der Groeben. Deze weduwe van de Duitse romantische filosoof Solger
| |
| |
hoopte in de Nederlandse bewonderaar van haar man een ‘Seelenfreund’ te vinden, en aanvankelijk misschien ook wel méér. In lange brieven, buitengewoon boeiend als documents humains van de romantiek, legt zij haar gemoedsleven voor Thorbecke open. Deze antwoordt (niet onbegrijpelijk) veel afstandelijker, al geeft hij toch in de brieven aan de moeder veel meer van zijn persoonlijkheid bloot dan in die aan de dochter.
Voor geïnteresseerden in onze 19e-eeuwse literatuur zijn verder ook enkele brieven de moeite waard waarin Thorbecke zich over contemporaine literatoren en recent verschenen werken uitspreekt. Over Beets' Kuser bijv.: ‘Het gemak, waarmede Beets verzen schrijft, verleidt hem tot eene schrikbarende breedvoerigheid, waarvan het einde weg en volstrekt willekeurig is. [...] Over 't algemeen neurien van iemand, die een fraaije stem heeft, doch een toon slechts bij toeval voortbrengt.’ Belangwekkender nog is Thorbeckes oordeel over Geels Gesprek op den Drachenfels - dankzij zijn Duitse connecties was hij immers met de Duitse romantiek vertrouwd als weinig anderen hier te lande. Helaas schijnt zijn reactie aan Geel verloren te zijn gegaan, maar de aanmerkingen zullen niet wezenlijk verschild hebben van die zoals geformuleerd in een tweetal brieven aan Van Assen uit dezelfde tijd: ‘De redenering is nevelachtig, en men vermoedt zelfs daar achter, in de ziel des schrijvers, geene juiste, scherpe omtrekken. Ook mist het stukje harmonie.’ En: ‘Geel heeft ten eenen male geen greep aan het onderwerp. Hij dwaalt, zonder geleide, bij de uitersten en verbasteringen der romantische dichtkunst om, en haspelt Göthe en Schiller met W. Scott en de jongste Fransche school dooreen.’ In zijn wél overgeleverde antwoord aan Thorbecke zegt Geel onder meer: ‘Gij mist in mijn gesprek vaste en juiste omtrekken. Dit zou ons tot een lang gesprek kunnen voeren over deze soort van opstellen, als kunst, en de vraag zou wezen, of daarin die omtrekken vereischten zijn. Moeten er vaste omtrekken in zijn, die zoo hoogst zelden het resultaat van een werkelijk gevoerd gesprek zijn, of moet een dergelijke poging in de kunst, ook daarin de waarheid voor oogen houden?’
Tenslotte zij nog gememoreerd dat Thorbecke en de intensief met hem corresponderende Van Assen een geringe dunk hadden van hun collega's in de Nederlandse letteren: Van Kampen, Schrant, Siegenbeek, Visscher - ze gaan allemaal wel een keer over de hekel. Wie weet wat de letterkunde er bij gewonnen had als Thorbeckes aanvankelijke ambitie: een professoraat in de literaire faculteit, niet verijdeld was.
De briefwisseling van J.R. Thorbecke. Deel II, 1833-1836. Uitgeg. door G.J. Hooykaas met medewerking van een werkgroep onder leiding van J.C. Boogman. 's-Gravenhage 1979. X, 765 blz. Rijks Geschiedkundige Publicatien, Kleine Serie deel 47. De prijs bedraagt geb. f 95,-, gebroch. f85,-.
j.j. kloek
|
|