Het eerste prozastuk op de Amsterdamse Schouwburg gespeeld?
In zijn inleiding op G.A. Bredero's Schyn-Heylich (verschenen in de reeks Herdenkingsuitgaven van Bredero's Werken, 's-Gravenhage, 1979, blz. 20-22) toont Dr. E.K. Grootes overtuigend aan dat de berijming van dit stuk door Bredero volledig past in de opvattingen van zijn tijd. Dr. E.K. Grootes verwijst daarbij naar Te Winkel V, blz. 284, waar deze zegt dat het monopolie van het vers in de Amsterdamse Schouwburg pas in 1760 doorbroken werd door Anna van Hattum met de vertaling van het Franse stuk Cenie van Mme. d'Happoncourt de Grafigny. Deze vaststelling van Te Winkel is duidelijk fout.
Reeds in 1648 had Lambert vanden Bosch op verzoek van Marten Kretzer, een regent van de Schouwburg, een stuk van Thomas Tomkis uit het Engels volledig in proza vertaald. Dit stuk is een komisch zinnespel, getiteld Lingua: Ofte Strijd tusschen de Tong, En de Vyf Zinnen, Om de Heerschappy. Het werd de eerste maal opgevoerd op 14 september 1648. In het handschrift van Worp, aanwezig in de U.B. te Leiden (Ltk. 1730), waarvan Prof. W.M.H. Hummelen mij zeer bereidwillig een fotokopie verstrekt heeft, worden nog vijf andere opvoeringen vermeld, nl. op 15 en 17 september en 12 oktober 1648 en op 18 januari en 25 mei 1649.
Dat de auteur zich bewust was van het ongewone van een dergelijk prozastuk, en daarom ook niet helemaal gerust in de ontvangst door het publiek, blijkt uit zijn opdracht aan Marten Kretzer, waarin hij zegt: ‘Ik vertrouwe, by zoo verre deze Tonge den Schouburg komt te betreeden, datze, niet tegenstaende hare ongerijmtheyd, den onpartydigen en verstandigen aengenaem ende behaeglijk zal wezen; [...]’. Deze opmerking bevestigt de vaststelling van Dr. E.K. Grootes dat in die tijd proza op het toneel als minderwaardig werd beschouwd.
Antwerpen, U.F.S.I.A.
Prinsstraat 13
h.meeus