Asselbergs over Bilderdijks Mijn Verlustiging
In zijn recensie van mijn editie van Bilderdijks bundel Mijn Verlustiging (NTg 70, 1977, p. 275-6) heeft Peter A.W. van Zonneveld er de aandacht op gevestigd dat zich op het Letterkundig Museum een uitgeschreven college van Asselbergs bevindt, daterend uit het studiejaar 1962-63, waarin deze o.a. zijn bevindingen over de opbouw van de bundel heeft uiteengezet. Met vriendelijke toestemming van Drs. A.L.L.M. Asselbergs heb ik het betreffende college-dictaat kunnen inzien en om eventuele mythevorming te voorkomen wil ik er kort verslag van doen. De verhandeling over Bilderdijk is een onderdeel van een grote college-cyclus, die de titel draagt ‘Van de Doggersbank (1781) tot de Goejanverwellesluis (1787)’ en is vervat in het tweede schrift daarvan dat de paginering van het eerste voortzet. Het betoog over Mijn Verlustiging beslaat de pp. 127-40. Het bevat een aantal zakelijke gegevens over de bundel, een en ander over de personen die erin voorkomen, en een stukje over de chronologie van de gedichten. Onder een kopje ‘Het ordeningsbeginsel in 1781 (“Schikking”)’ volgt na een uitweiding over de Anacreontiek een opsomming van de gedichten zoals ze in de bundel voorkomen, maar geen nadere uitwerking van enig ‘ordeningsbeginsel’. Voor wat Asselbergs in zijn door Zonneveld genoemde brief (aan Harry G.M. Prick, niet gedateerd maar stammend uit de periode kort voor de colleges begonnen) over de samenstelling schreef, n.l. dat die ‘zowat ten achterste voren’ is geschied, is in het dictaat geen bevestiging te vinden. Deze opvatting kan ook niet juist zijn. In de eerste afdeling staan bijv. gedichten uit 1776 en 1779 broederlijk naast elkaar; de twee laatste gedichten uit de bundel dateren van 1778, terwijl ‘Beklag’ uit 1781 uit de derde afdeling nog gevolgd wordt door twee gedichten uit 1776. Naar mijn mening heeft de chronologie van de gedichten bij de samenstelling
van de bundel geen rol gespeeld.
Utrecht, Instituut De Vooys
maria a. schenkeveld-van der dussen