| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
De Madock van Vekeman
In de eerste maanden van dit jaar deed het gerucht de ronde dat op een Gentse zolder een handschrift van de Madoc te voorschijn was gekomen. Vekeman, de pasbenoemde Keulse hoogleraar in de neerlandistiek, zou aan een editie werken, die nog in het voorjaar zou verschijnen... Het gerucht bleek inderdaad te mooi om waar te kunnen zijn. Maart bracht een door Bert Bakker te Amsterdam uitgegeven boek dat inderdaad op naam van ‘Willam’ bleek te staan, dat de titel Madock droeg, dat voorgaf door H.W.J. Vekeman te zijn ‘ingeleid en vertaald’, maar dat zich al bij het doorbladeren ontpopte als... ja, als wat eigenlijk? Een mystificatie, in de roemruchte traditie van Klaas Kolijn en het Oera Linda Bok? Maar de aanspraak op authenticiteit is al te doorzichtig. Een parodie? Daarvoor bevat het te weinig ironie. Misschien is de term ‘pastiche’ nog het meest op zijn plaats. In de gedeelten in verzen (met synoptische vertaling in modern proza) sluit Vekeman aan bij voorgangers als Hoffmann en Verwijs, en bij Michels en Van Haeringen in onze dagen, bedreven gelegenheidsdichters in het Middelnederlands. Ook met Couperus' Het zwevende schaakbord vertoont het boek enige verwantschap. Madock is een bundel ‘gothic tales’, een raamvertelling in middeleeuwse trant, waarvoor gebruik is gemaakt van échte historische gegevens en vooral van middeleeuwse verhalen, motieven en beelden, met hier en daar een knipoog naar actuele toestanden en gebeurtenissen. Het idee, op deze wijze een Madock te ‘reconstrueren’, is ronduit meestelijk; de succesvolle uitwerking van dat idee vraagt echter een even meesterlijk ‘middeleeuws’ talent voor compositie en vormgeving. Is Vekeman in zijn opzet geslaagd? Zijn Madock is in ieder geval één collega-mediëvist radicaal in het verkeerde keelgat geschoten, getuige de naar mijn mening unfaire
(en tot mijn onaangename verrassing niet van een zeker nationalisme vrij te pleiten) reactie van Herman Pleij in De gids (140, 1977, p. 210-14). Ik voor mij heb plezier beleefd aan de herkenning van toespelingen op en citaten uit een reeks middeleeuwse auteurs, Hadewijch voorop, maar ook vele anderen. Maar ik moet bekennen dat Madock toch niet aan mijn hooggespannen verwachtingen heeft beantwoord. Ik deel Vekemans bewondering voor middeleeuwse vertelkunst, ik stem in met het pleidooi daarvoor dat zijn boek wil leveren, ik heb respect voor het speelse vernuft waarmee hij zijn erudiete potpourri heeft samengesteld - maar ‘zijn’ middeleeuwse litteratuur is kennelijk niet de mijne: ze is me te fraai, te lief, te romantisch, teveel Viollet-le-Duc. Vekemans idee had tot een briljante mystificatie kunnen leiden; hij had er ook een schitterend kinderboek van kunnen maken. Nu hij het in de vorm van een pastiche gegoten heeft, moet ik zijn boek tot mijn spijt karakteriseren als een niet-gelukte, hoewel sympathieke poging. Maar het is geen schande geen Tolkien te zijn.
W.P.G.
| |
Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot
Op p. 178-79 van de vorige aflevering is meegedeeld dat de Afdeling Edita van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen overwoog de nog steeds on- | |
| |
misbare studie over De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot door Prof. Dr. Maartje Draak (Amsterdam, 1954. Med. Kon. Ned. Akad. v. Wet., Afd. Letterk., N.R., dl. 17, no. 7) anastatisch te herdrukken als voor een dergelijke heruitgave voldoende belangstelling zou bestaan. Dit laatste is het geval gebleken: de tweede ongewijzigde druk is onlangs verschenen bij de Noord-Hollandse Uitgeversmaatschappij te Amsterdam; de prijs is f 9,-.
W.P.G.
| |
Sinte Christina
Omdat niet iedere mediëvist geregeld Het oude land van Loon, Jaarboek van de Federatie der Geschied- en Oudheidkundige Kringen in Limburg onder ogen zal krijgen, is het wellicht nuttig hier mede te delen dat in deel 30 (1975), op p. 69-103, een studie van J. Deschamps over ‘Een Middelnederlandse prozavertaling van de Vita Sanctae Christinae Mirabilis van Thomas van Cantimpré’ is opgenomen. Het gaat hier niet om de in 1850 door Bormans uitgegeven berijmde vertaling van Thomas' Vita Christinae, maar om een nog niet eerder uitgegeven vertaling in proza, die is overgeleverd in drie handschriften, respectievelijk te Leiden, Dusseldorp en Würzburg. Deschamps brengt een grote hoeveelheid gegevens en litteratuur over deze codices bijeen en geeft de tekst vervolgens uit naar het Leidse handschrift. Sinte Christina (1150-1224) is een van die merkwaardige extatische vrouwen uit het bisdom Luik, over wier leven schrijvers als Jacobus van Vitry en Thomas van Cantimpré de vreemdste bijzonderheden verhalen. Eén voorbeeld: toen zij in 1182 voor de eerste maal stierf (zij is daarna nog enige malen weer tot leven gekomen) stond zij tijdens de lijkdienst op van de baar, ‘ende als een voghel wart si op gheuoert ende quam op die balken vander kercken’. Pas op aandringen van de priester ‘quam si mit bedwanc neder’.
W.P.G.
| |
De Delftse Bijbel van 1477
Op 10 januari van dit jaar was het vijfhonderd jaar geleden dat Jacob Jacobssoen van der Meer en Mauricius Yemantszoen van Middelborch te Delft een tweedelige Bible int Duytsche het licht deden zien. Het was, afgezien van enkele kleine teksten, het eerste boek dat in de Nederlandse taal gedrukt werd. Een bijbel, maar geen bijbel in de hedendaagse zin: de twee delen bevatten slechts de boeken van het Oude Testament, zonder de Psalmen. Het boek Daniël komt in sommige van de ongeveer vijftig bewaard gebleven exemplaren in het tweede deel op de gebruikelijke plaats voor, in andere in het eerste. De twee katernen waarop dit bijbelboek gedrukt was, waren blijkbaar verplaatsbaar: wilde men alleen de historische boeken aanschaffen, dan kocht men slechts het eerste deel, aangevuld met Daniël. De tekst van de Delftse Bijbel is voor een klein gedeelte, Paralipomenon (Kronieken), Ezechiël en de kleine Profeten, waarschijnlijk speciaal voor deze druk vertaald, wellicht door de ‘notabele meester’ die de drukker als wetenschappelijk adviseur terzijde heeft gestaan. Het overgrote deel
| |
| |
van de inhoud is een bewerkte redaktie van een veertiende-eeuwse Middelnederlandse bijbelvertaling, de zogenaamde ‘Bijbel van 1360’. Men zoekt de anonieme ‘Bijbelvertaler van 1360’, een man die bijzondere verdiensten heeft gehad als vertaler van Latijnse religieuze geschriften in het Middelnederlands, thans niet langer in een lekenmilieu, noch in de omgeving van Ruusbroec of in een Benedictijner klooster. Dr. Theo Coun heeft onlangs in zijn nog onuitgegeven Leuvense dissertatie over de Middelnederlandse vertalingen van de Regula Sancti Benedicti aannemelijk gemaakt dat de vertaler als kartuizer in het klooster van Herne (in Noord-Henegouwen, ten Zuiden van Brussel) geleefd en gewerkt moet hebben.
De verschijning van de Delftse Bijbel in 1477 is een cultuurhistorisch feit van grote betekenis. Daarop had niet op betere wijze de aandacht kunnen worden gevestigd dan gebeurd is door de uitgave van een facsimile-editie, waartoe Prof. Dr. C.C. de Bruin, de kenner-bij-uitstek van de vroege Nederlandse bijbelvertalingen, het initiatief heeft genomen. Het fraai uitgevoerde boekwerk (twee delen, in casette, waarbij een aparte inleiding in het Nederlands en het Engels door C.C. de Bruin is ingesloten) is uitgegeven door Buijten & Schipperheijn te Amsterdam en Repro-Holland te Alphen aan de Rijn, en kost f 250,-. In de 33 bladzijden tellende (ongepagineerde) ‘Inleiding bij de heruitgave A.D. 1977’, getiteld ‘De Delftse Bijbel in het licht der historie’ komen onder meer ter sprake: ‘De boekdrukkunst’, de verschijning van de Delftse Bijbel, de ‘Voorgeschiedenis van de tekst’, de ‘Herkomst en lezerskring van de vertaler’, de ‘Verbreiding van de handschriftelijke tekst’, ‘De uitgaaf’, ‘De “notabele meester”’, ‘De drukkers’, ‘Oplaag en prijs’, de ‘Beweegredenen’ van de drukkers, de ‘Latere lotgevallen’ van de Delftse Bijbel en enkele bekende bezitters van exemplaren. Het is zeer verheugend dat het kostbare boek dat aan het begin staat van een indrukwekkende reeks Nederlandse bijbeldrukken door deze facsimile-uitgave thans onder het bereik van velen is gekomen.
W.P.G.
| |
Nieuwe herdrukken van de firma ‘Merlijn’
In de vorige afleveringen is bericht over de reeks fotomechanische herdrukken van Nederlandse volksboeken die door de firma ‘Merlijn’ te Hulst wordt uitgegeven (zie Ntg 69, 1976, p. 75 en p. 361-62). Inmiddels zijn weer twee nieuwe deeltjes verschenen: Een schoone historie van Fortunatus borze ende van zyn wensch-hoedeken, gereproduceerd naar een druk van Joannes Norbertus Vinck te Antwerpen uit de tweede helft van de achttiende eeuw, en Een schoone historie van den ridder Malegijs die het vervaarlijk paard Ros Beyaart wan, naar een Amsterdamse druk uit dezelfde periode, verschenen bij de Erven de Weduwe Jacobus van Egmont. In editie-technisch opzicht vertoont de reeks een opgaande lijn: deze nieuwe deeltjes zijn beide van een korte inleiding voorzien met een samenvatting van het verhaal en de noodzakelijkste bibliografische gegevens, gevolgd door een korte bibliografie. De prijs van deel 3 (Fortunatus) is f 12,50; die van deel 4 (Malegijs) f 17,50.
De firma ‘Merlijn’ heeft de neerlandistiek bovendien een dienst bewezen met een anastatische herdruk van het uit 1951 daterende en sinds jaren uitverkochte standaardwerk van Luc. Debaene: De Nederlandse volksboeken; ontstaan en geschiedenis van de
| |
| |
Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540 (Hulst, 1977). De prijs daarvan is f 85,-.
W.P.G.
| |
Proefschriften in voorbereiding
In beginsel om de twee jaar zorgt het Instituut De Vooys voor een lijst van Proefschriften in voorbereiding. Het gaat daarbij om dissertaties en daarmee vergelijkbare werken waarvan het onderwerp geheel of in aanzienlijke mate ligt op het terrein van de Nederlandse taal- en letterkunde en die aan Nederlandse, Belgische en buitenlandse universiteiten in bewerking zijn. De jongste editie van deze lijst is in mei van dit jaar verschenen; zij behelst de werktitels (in sommige gevallen slechts de onderwerpen) van 299 proefschriften, 137 op het gebied van de taalkunde en 162 op dat van de letterkunde. ‘De lijst is toegezonden aan alle hoogleraren en lectoren die op [het] verzoek om inlichtingen hebben gereageerd. Voor serieuze belangstellenden zijn nog enkele exemplaren - gratis - beschikbaar op aanvrage bij het Instituut’ (Emmalaan 29, Utrecht).
W.P.G.
| |
Handelingen van het Filologencongres 1976
Door de vereniging ‘Het Nederlands Philologencongres’ is de uitgave verzorgd van de Handelingen van het Nederlands Filologencongres, zoals dat 13, 14 en 15 april 1976 te Amsterdam gehouden is. Behalve de volledige tekst van de openingsrede van G.J.D. Aalders H. Wzn, ‘Grieks zelfbewustzijn in de RomeinseKeizertijd’ en de slotrede van A. van der Lee, ‘De ideologie van de hoofse minnelyriek. Enige methodologische verkenningen’ bevat deze bundel korte verslagen en samenvattingen van de gehouden referaten. Voor neerlandici van belang zijn daarbij de volgende titels: H.W.J. Vekeman, ‘Literatuur en mystiek. De visioenen van Hadewych’, K. Porteman, ‘Mystiek tegenover taal en literatuur in de 17e eeuw. Een verkenning’, C.W. van de Watering, ‘Literatuur en mystiek vanuit het werk van Lucebert’. Voorts op het gebied van de Nederlandse taalkunde: Th. Janssen, ‘Over in en uit’, W.G. Klooster, ‘Adjectieven, neutraliteit en comparatieven’, E. Leerkamp-Ruijsendaal,, ‘Onze oudste grammatici en synchrone taalbeschrijving’.
Ook buiten deze beide secties Nederlandse taal- en letterkunde zijn onderwerpen aan de orde geweest die de belangstelling van neerlandici verdienen. We wijzen op de afdelingen Algemene literatuurwetenschap en Algemene taalwetenschap met de volgende verslagen: H.R.P. Leferink, ‘Nog eens: Literatuurgeschiedenis. Theoretische overwegingen bij een Gronings onderzoek van verhalend literair proza in Nederland tussen 1918 en 1940’, H. Steinmetz, ‘Tekstverwerkingsprocessen en interpretatie’, F.C. Maatje en J. Roukema, ‘“Voor wie ik liefheb, wil ik heten”. Van structuuranalyse naar interpretatie, of andersom?’ W. Martin, ‘Taal en tal’, A. Feitsma, ‘Een kwantitatieve benadering van grafematische struktuur’. In de afdeling Taalverwerking en
| |
| |
taalbeheersing is er de lezing te noemen van A.J. Vervoorn, ‘De grammaticale norm bij het Nederlands als tweede taal’ en in de sectie Dialectologie de verslagen van H. Entjes, ‘Volkstaal en syntax’, H. Ryckeboer, ‘Het Nederlands van de Franse Westhoek, situatie en situering’ en F. Jansen, ‘Verandering van ai en oi in het Zaans van 1900-1975’.
Zoals ieder jaar is de informatieve waarde van de verschillende verslagen erg uiteenlopend: er zijn volledige lezingen opgenomen (zoals het stuk van Maatje), maar ook zijn er zeer summiere verslagen (zoals bij de dialectologie). Dat maakt de bruikbaarheid van dergelijke Handelingen wel eens problematisch. De bundel is uitgegeven door Holland Universiteits Pers bv. te Amsterdam.
M.C.v.d.T.
| |
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands
Van de hand van J. van Donselaar is een Woordenboek van het Surinaams-Nederlands verschenen, waarin 1400 woorden en korte uitdrukkingen zijn ondergebracht die typerend zijn voor het Surinaams-Nederlands. In de inleiding tot het werk zet de schrijver uiteen wat we onder Surinaams-Nederlands moeten verstaan: Nederlands dat in Suriname gesproken wordt en dat gradaties vertoont variërend van geringe afwijkingen van het ABN tot zeer aperte afwijkingen; de laatste eigenaardigheden treft men vooral aan onder het creoolse proletariaat van Paramaribo en de kleine creoolse boeren in de districten. Al deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan drie complexe oorzaken: de eigen Surinaamse situatie, waarin zaken voorkomen die in Nederland niet bekend zijn; de isolatie van Suriname, waardoor het Nederlands in enkele opzichten een eigen ontwikkeling doormaakte; en tenslotte de veelvuldige invloed van de verschillende talen die in Suriname gesproken worden. Bij deze laatste factor moeten vooral het Sranan en het Engels genoemd worden.
Dit gehele werk is de vrucht van een liefhebberij. De auteur is geen taalkundige, maar bioloog en tijdens herhaald verblijf in Suriname heeft hij de grondslag gelegd voor zijn verzameling. Het is boeiend te zien wat een amateur (in de goede, letterlijke zin van het woord!) op dit gebied tot stand heeft gebracht. De verzameling woorden en uitdrukkingen is niet alleen van belang voor de geschiedenis van de Nederlandse taal in ex-koloniale omgeving, maar ook van direkt praktisch nut bij de lectuur van moderne Surinaamse schrijvers. De lemma's zijn goed gedocumenteerd met vindplaatsen en vrij uitvoerige citaten en voorzover mogelijk wordt ook niet-technische etymologische informatie verschaft. Een contra-register (van alle Nederlandse woorden, maar nu verwijzend naar hun Surinaamse tegenhanger) verhoogt de bruikbaarheid. Een uitvoerige literatuur-, tevens bronnenopgave besluit het boek.
In het voorwoord dankt de auteur de vakmensen aan wie hij schatplichtig is. Onder anderen is dat drs. G.A.T. Koefoed, door wiens bemiddeling dit woordenboek kon worden uitgegeven. Als uitgever is nu dan ook het instituut opgetreden waaraan Koefoed verbonden is: het Instituut A.W. de Groot voor Algemene Taalwetenschap van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De prijs is f 20,-.
M.C.v.d.T.
| |
| |
| |
Jaarboek van de Stichting INL
Voor de tweede maal is een Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie verschenen. Het bevat het verslag van de werkzaamheden die in de jaren 1974 en 1975 verricht zijn bij de afdelingen ‘Woordenboek van de Nederlandsche taal’ en ‘Thesaurus’. Behalve algemene informatie, de samenstelling van het bestuur van de stichting, personele informatie en een staat van uitgaven en ontvangsten, bevat dit jaarboek bovendien drie artikelen van blijvend belang. Nienke Bakker heeft een zaakrijke bijdrage geleverd over ‘Gezelle, zijn Woordentas en het Woordenboek der Nederlandsche taal’, waarin veel curieuze bijzonderheden vermeld worden; Leonarda G. de Graaf heeft geschreven over ‘De bouwstoffen van het Woordenboek der Nederlandsche taal’; terwijl W.J.J. Pijnenburg interessante gegevens verschaft over ‘Het Corpus-Gysseling’, met illustraties van de verschillende stadia van verwerking van het materiaal voor deze hoogst belangrijke uitgave; zoals die door de afdeling Thesaurus ondernomen is. De bijdrage van Leonarda de Graaf over de ‘Bouwstoffen’ is uitermate informatief voor de neerlandicus-gebruiker van het WNT. Naast de bekende ‘Inleiding’ van M. de Vries in deel I van het WNT dient men eigenlijk dit stuk te lezen om een goed begrip van de werkwijze en bronnenverwerking van de redactie te verkrijgen. Het is te hopen dat het WNT bij voltooiing een ‘Uitleiding’ zal bevatten (zoals weleer het Middelnederlandsch woordenboek) en dat dit bewuste stuk over de bouwstoffen daarvan deel zal uitmaken.
Zoals het vorige jaarboek (dat we aankondigden in Ntg 69, 471) is ook dit nummer weer smaakvol gedrukt en van mooie foto's voorzien. Het secretariaat van de stichting is gevestigd in Den Haag, Thorbeckelaan 360; het INL zelf is tegenwoordig gehuisvest aan het Plantsoen 41-45 te Leiden.
M.C.v.d.T.
| |
It fleanend skip
Nummer 2 van de reeks Friese volksverhalen die door Yge Poortinga verzameld en uitgegeven zijn, kreeg naar een van de verhalen dat erin voorkomt, de titel It fleanend skip. Anders dan de vliegende Hollander, heeft de vliegende Fries de bovennatuurlijke gebeurtenissen met zijn schip niet te wijten aan een beroep op de duivel, maar aan het niet aflossen van de drie goudstukken, hem eens geleend door drie vrouwtjes, opdat hij het aanbrengen van een roer aan zijn schip zou kunnen betalen. Welke die bovennatuurlijke gebeurtenissen waren, zal ik hier niet vertellen. Evenals nummer 1 van de reeks - aangekondigd in Ntg 69, 1976, blz. 468-469 - is het een fors, goed verzorgd boekwerk. De verhalen die erin staan zijn allemaal verteld door Stef de Bruin, die in 1921 in Surhuisterveen geboren is en die zowel van de kant van zijn vader als van die van zijn moeder afkomstig is uit een familie van heel goede vertellers van volksverhalen. De 270 verhalen die It fleanend skip behelst, zijn over vier rubrieken verdeeld: I Wûndermearkes. II Novellistyske en grappige teltsjes. III Sêgen en leginden. IV Natûrforklearjende forhalen. De laatste rubriek wordt op passende wijze besloten met het stoere verhaal over de Stânfriezen. Daarna volgt een hoofdstuk van de editeur over
| |
| |
de verteller en zijn achtergrond en over het leven en bedrijf van al de mensen van wie De Bruin zijn verhalen gehoord heeft. Aan de aantekeningen die de verhalen in een internationaal kader plaatsen, is meegewerkt door Drs. J. van der Kooi. Het boek is verlucht met tekeningen van Christine van der Heide-Schneider. Het geeft een collectie verhalen die men met plezier leest en die voor volkskundigen onmisbaar zijn. Het is voor de Fryske Akademy te Leeuwarden uitgegeven door Bosch en Keuning, Baarn -De Tille, Leeuwarden, telt 414 bladzijden en kost gebonden f 37,50.
B.v.d.B.
| |
‘Min Frysk’
In de Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (Nd-Holl. U.M., Amsterdam, 1976; ing. f 15,-) verscheen onder de titel ‘Min Frysk’ (= minderwaardig Fries) een onderzoek naar het ontstaan van transfer en codeswitching in het gesproken Fries. De schrijver, B. Sjölin, heeft daarin conclusies getrokken uit het materiaal dat tussen 1969 en 1972 aan het Friese Instituut te Groningen over interferentie in het gesproken Fries verzameld is. Na een kritische bespreking en nadere definitie van grondbegrippen als ontlening, interferentie en transfer worden achtereenvolgens in een algemeen-theoretisch kader verschillende gevallen van transfer en codeswitching in het gesproken Fries behandeld. Een van de conclusies van het onderzoek is dat ‘de vaak voorkomende opvatting dat het gebruik van “min Frysk” uitsluitend te wijten zou zijn aan de slordigheid en geestelijke traagheid van de taalgebruikers’, geen steun vindt in het verrichte onderzoek. Het optreden van een toenemend aantal van ‘Nederlandse’ verschijnselen in het gesproken Fries hangt samen met de grote wijzigingen in de structuur van de Friese taalgemeenschap in de laatste dertig jaren.
B.v.d.B.
| |
Studia Germanica Gandensia XVII (1976)
In dit deel van 151 bladzijden komen tien studies voor die niet allemaal van rechtstreeks belang voor de neerlandistiek zijn.
In Het doodsmotief bij Hadewijch betoogt J. Reynaert, dat de dichteres met betrekking tot het doodsmotief, dat in haar gedichten heel dikwijls voorkomt, vooral door de hoofse beeldspraak geïnspireerd is. C. van den Hof behandelt The interrelation between ‘zou’ and ‘kunnen’ in modern Dutch relative clauses. H.J. Leloux heeft vastgesteld dat Het oudste register van de vrijwillige rechtspraak der stad Goor (1330-1408) meer oostelijk fonetische verschijnselen vertoont dan andere, ook oudere geschriften uit de omgeving. Hij schrijft dit toe aan het zuiver locale karakter van de inhoud van de tekst. L. de Grauwe gaat in Zum altmittelfränkischen Wortschatz ook in op de vocabulaire van de Wachtendendonkse psalmen. Hij komt tot de conclusie dat de middelfrankische woordenschat van deze psalmen in geografisch opzicht niet op eenvoudige wijze onder één noemer te brengen is en dat ze o.a. een belangrijke hoeveelheid Oudhoogduitse woorden bevatten, meer nog dan Van Heiten gedacht
| |
| |
heeft. In Fantasie en abstractie, bijdrage tot een informatie-theoretische esthetiek laat R. Duhamel zien, dat en hoe het mogelijk is esthetische processen aan de hand van informatie-theoretische methodes te beschrijven. Verder vindt men in dit deel: Kr. Versluys, Love and Death in Hemingway's For Whom the Bell Tolls; P. Robberecht, Isolated Noun Phrases in Newspaper Headlines; J. de Vos, Hans Erich Nossack's Bild der Existenz: Schritte in die Irrealität; M. van der Velde - W. de Cubber, Eine Untersuchung der Fehler im Deutsch niederländischsprachiger Germanistikstudenten; E.C. Hamp, On the Importance of os in the Structure of the Runic Poem.
B.v.d.B.
| |
Van kop töt tee
Jan Aessink heeft ruim vijfhonderd spreuken en gezegden over lichaamsdelen verzameld, die in de Achterhoek gebruikt worden. Ze zijn gerangschikt in 34 paragrafen, die ieder de spreuken betreffende één lichaamsdeel bevatten. Daarop volgt nog een toobate (= toegift) van zei-spreuken, zoals: ‘Dat gif waorde, zae d'n köster, doo genk t'n domeneer d'n praekstool op’. Het boek telt 80 bladzijden en biedt niet alleen dikwijls grappige lectuur voor iemand die het Achterhoekse dialect begrijpt, maar er is bovendien het een en ander uit te halen voor de volkskundige en voor de dialectoloog. Het is uitgegeven door Lochem Druk, Postbus 14, Lochem. De prijs is ons niet opgegeven.
B.v.d.B.
| |
Linguistics and Philosophy
Bij de uitgeversmaatschappij D. Reidel (Postbus 17, Dordrecht) is het eerste nummer verschenen van een nieuw tijdschrift Linguistics and Philosophy, hoofdredacteur: Robert Wall (Department of Linguistics, University of Texas, Austin, Texas 78712, U.S.A.). In dit tijdschrift zullen studies over natuurlijke talen verschijnen, die van belang zijn voor de linguistiek en de filosofie. De eerste aflevering bevat de artikelen: Syntax and Semantics of Questions door Lauri Karttunen, binnen het kader voor linguistische beschrijving dat is ontwikkeld door Richard Montague (1974); Toward a Semantic Analysis of Verb Aspect and the English ‘Imperfective’ Progressive, door D.R. Dowty; Some Notes Concerning Fuzzy Logics, door Charles G. Morgan en Francis J. Pelletier; The Picture Theory of Meaning, door A. Seidel; On Restrictions on Transformational Grammars Reducing the Generative Power door T. Janssen, G. Kok en L. Meertens. Verder een reviewartikel On ‘The grammar of Case’, door L. Bauer en W. Boagey. Er zullen twee delen van ongeveer 450 bladzijden per jaar verschijnen. De abonnementsprijs per deel bedraagt voor particulieren f 42,50, voor instituten, bibliotheken, enz. f 90,-.
B.v.d.B.
| |
| |
| |
Prijsvragen Teylers Tweede Genootschap
Directeuren van Teylers Stichting en de Leden van Teylers Tweede Genootschap te Haarlem hebben besloten voor het jaar 1977 de volgende prijsvraag uit te schrijven: - Gevraagd wordt uiteen te zetten of, en zo ja, in hoeverre de beweging der Vijftigers de Nederlandse dichtkunst heeft vernieuwd en welk resultaat voor de poëzie het met deze beweging verbonden streven naar politiek-maatschappelijke verandering heeft opgeleverd. -
Nadere toelichting en de vermelding van nog lopende prijsvragen vindt men in het prijsvragenprogramma 1977, dat kosteloos verkrijgbaar is bij Directeuren van Teylers Stichting, Damstraat 21, Haarlem.
B.v.d.B.
|
|