| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
Dietsche warande & Belfort 120 (1975), nr. 6
Albert Westerlinck publiceert het derde deel van zijn Cyriel Buysse herlezen. - In Ik ben de witte merel ik ben niet te vinden schrijft Hugo Brems Over poëzie van Adriaan Magerman. - Guy van Hoef karakteriseert Fred de Swert's schrijverschap als Schrijven tussen lust en onlust.
nr. 7
Marcel Jansens plaatst wat opmerkingen bij De verzamelde Walravens. - Nieuw verhalend proza wordt door André Demedts gesignaleerd. - Albert Westerlinck bespreekt Nieuw werk van Walschap, n.l. Het Oramproject. - Willy Spillebeen ziet in Remy C. Van De Kerckhove een nabloeier van het expressionisme.
| |
Forum der letteren 16 (1975), nr. 3
Deze aflevering bevat een bundel opstellen gewijd aan het Geesteswetenschappelijk onderzoekbeleid. - O.a. een Poging tot concretisering van een wetenschapsbeleid binnen een faculteit der Letteren door A. Cohen en Een onderzoekbeleid voor Neerlandistiek door E.K. Grootes.
| |
De gids 138 (1975), nr. 7/8
Theo de Jong probeert iets van de literaire waarde van Dylan's werk uit te pluizen in Bob Dylan in de roemfabriek. - Op de omslag wordt beloofd dat Rien Segers over literatuursociologie en -psychologie zal schrijven, maar ‘binnen in’ wordt deze belofte niet waargemaakt.
| |
It beaken 37 (1975), nr. 4/5
Dit nummer is ‘Spesiael foar Spahr’, vanwege diens zestigste verjaardag.
| |
Leuvense bijdragen 64 (1975), nr. 1
On proper names is een artikel van F.G. Droste. - G.R.W. Dibbets vraagt aandacht voor een Spellingenquête uit 1583 ten nutte van de Twe-spraack, die de Amsterdamse kamer In Liefd' Bloeyende een jaar later liet verschijnen. - MacDonald Stearns die in 1973 promoveerde op het Krim-Gotisch schrijft over Busbecq's crimean gothic data: distortion by the nonnative informant. - G Mussies heeft veel waardering voor C. van de Ketterij's dissertatie De weg in woorden. Een systematische beschrijving van piëtistisch woordgebruik na 1900. - H. Hoebeke komt in zijn recensie van de Atlas van de Nederlandse klankontwikkeling (Anko) tot de slotsom dat dit werk van Jo Daan en M.J. Francken de neerlandici ongetwijfeld grote diensten zal bewijzen. - Het feit dat er binnen twee jaar tijds twee onveranderde herdrukken van het uit 1902 daterende werk van Van Helten over de Karolingische psalmenfragmenten zijn verschenen vindt H.K.J. Cowan bepaald te veel van het goede. - A. Quak komt lof toe voor de grondige en soms veel omvattende hernieuwde onderzoekingen die hij verrichtte met zijn Studien zu den altmittel- und altniederfränkischen Psalmen und Glossen. - E. Rombauts bespreekt De roemster van den Aemstel off: Poëtische beschrijvinghe van de Riviere Aemstel uitgegeven door een werkgroep van Utrechtse neerlandici.
| |
| |
| |
Levende talen (1975), nr. 313
Constaterend dat er momenteel op veel scholen minder gebruik gemaakt wordt van de zo duur betaalde talenpracticuminstallaties kwamen J. de Vroomen en S. Klinkenberg op het idee Het talenpracticum als hulpmiddel bij het spreekvaardigheidsonderwijs Nederlands aan te wenden; ze geven ook een aantal lesvoorbeelden. - H. Bonset uit Enkele sociolinguïstische bezwaren tegen objektieve toetsen voor taalvaardigheid. - G.M. Mesland doet in De chronologie der Strofische gedichten van Hadewijch en haar persoonlijke ontwikkeling (Verkenning) een poging de visies van Van Mierlo en Van der Zeyde over deze mystica met elkaar te verzoenen.
nr. 314
Maarten van Gils schrijft n.a.v. recente publikaties over dit onderwerp In de middelmatige opsteljury over de moeilijkheden bij de beoordeling van eindexamenopstellen. - A.J. Vervoorn over Zwart op wit: kan taal racistisch zijn? - Vanaf dit nummer zal er in dit tijdschrift regelmatig aandacht worden besteed aan jeugdliteratuur. Marleen Wijma-Van der Laan opent met een bijdrage getiteld: Jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog. - P.H.S. Batelaan vindt Taalbeheersing, Handboek voor taalbeheersing van W. Drop en J.H.L. de Vries onmisbaar voor iedere leraar Nederlands en voor iedere student die zich op dat beroep voorbereidt.
| |
Lingua 37 (1975), nr. 1
O.W. Robinson bespreekt een aantal ontwikkelingen betreffende de umlaut in Abstract phonology and the history of umlaut.
| |
Maatstaf 23 (1975), nr. 8/9
Charles Vergeer schrijft over Nietzsche in Parijs.
nr. 10
Ieme van der Poel schrijft Over ‘Graf voor Anatole’ van Mallarmé, vertaald en ingeleid door Rein Bloem.
| |
Nederlands 1975, nr. 2
F.H. van Eemeren e.a. bespreken het Samenvatten, het schriftelijk excerperen van teksten met een primair informatief karakter. - Vanuit de component onderwijsleersituatie benadert J.J. de Vos het Projectgericht moedertaalonderwijs. - M.A.Th. van der Doef-Cramer en G.J. Lubbers werken enkele opvattingen uit over Het beeld in het moedertaalonderwijs, t.v. in de onderbouw. - Een werkgroep o.l.v.M.K. van Dort-Slijper geeft verslag van haar ervaringen met Een grammatica voor het onderwijs in het Nederlands en de moedertaal van W.I.M. Van Calcar, die niet al te best zijn.
| |
| |
| |
Neophilologus 59 (1975), nr. 4
Gerald Prince geeft enkele Notes for the Definition of a Sub-Genre, n.l. The Diary Novel. - Michael Curschmann bekijkt The French, the Audience, and the Narrator in Wolfram's ‘Willehalm’.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift 28 (1975), nr. 7
In dit nummer o.a. een bijdrage van Henri-Floris Jespers In Memoriam Hugues C. Pernath.
| |
Ons erfdeel 19 (1975), nr. 4
In Niet dulden dat je me zadelt schrijft Hanneke van Buuren over vrouw en vrouwzijn in proza van vrouwelijke auteurs 1960-1975. - Erik Slagters bijdrage gaat over Cobra-Parijs, stad van ontwikkeling en werk. - Verder de bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling (nr. 38). - In zijn recensie van Jan Wolkers' laatste boek De Walgvogel wordt het Hugo Bousset duidelijk dat Wolkers met Turks Fruit zijn wellicht belangrijkste boek schreef. - Onder de titel ‘Mijn tegenstem’ wijdt Willy Spillebeen een in memoriam aan de onlangs overleden dichter Hugues C. Pernath; hij noemt zijn poëzie, met name De acht hoofdzonden en De tien gedichten van de eenzaamheid werk van een groot en eenzaam dichter, een hoogtepunt in de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. - In een recensie van Gerard Reve Ik had hem lief valt Hedwig Speliers de Noordnederlandse kritici fel aan: ze hebben zich in het geval Reve van hun vulgairste zijde getoond. - Marnix Gijsens roman De kroeg van groot verdriet straalt een warme humanitaire bewogenheid uit. Dit menselijk engagement blijft een van Gijsens niet geringe kwaliteiten (Lionel Deflo). - C. Moeyaert vestigt de aandacht op een pas verschenen gemoderniseerde bewerking van De gecroonde leersse van Michiel de Swaen.
| |
Ons geestelijk erf 49 (1975), nr. 3
J. Reynaert snijdt enkele Attributieproblemen omtrent Hadewijch's ‘Brieven’ aan. Op taalkundige en stilistische gronden meent hij de onechtheid van de 28e brief te kunnen aantonen. - J. Alaerts publiceert het eerste, analytische gedeelte van een semantische studie over La terminologie ‘essentielle’ dans ‘Die Gheestelike Brulocht’.
| |
Onze taal 44 (1975), nr. 9
Het motto van het tiende congres van de vereniging Onze Taal luidde: Taal van Den Haag. Van Vondel tot Vondeling: de taal van overheidsdienaren, volksvertegenwoordigers en politici. - Verder Achteraanzetsels door J. de Rooij, Varieteit en varieté door M.C. Godschalk en Koos door Evert Werkman.
nr. 10
Jan Bakker over Nederlands in den vreemde. - C. Kruyskamp heeft bezwaren tegen de term Verpleegkundige. - Vervolgens Varieteit en varieté, Jij was de vader, dacht ik, Zowel als en Hoe kunnen grammaticale fouten ontstaan?
| |
| |
| |
Philological quarterly 53 (1974), nr. 4
Dit nummer bevat een uitvoerige bibliografie van in 1973 geschreven studies over de 18de eeuw.
| |
De revisor 2 (1975), nr. 4
Marita Mathijsen schrijft over De bittere jaren van Gerrit van de Linde daarbij puttend Uit ongepubliceerde brieven van de Schoolmeester (‘En om te maken dat een Engelsche hoer-vrouw onder het naayen een beetje leeft/ Zou je er een andere onder moeten leggen die den hik heeft’, schrijft van de Linde o.a. aan Van Lennep). - ‘Ook Hoornik is er niet in geslaagd om een modern toneelstuk in versvorm te schrijven, omdat hij au-fond voor een niet-kunstmatig, herkenbaar toneel heeft gekozen’, concludeert Willem Jan Otten in Het pluchen achterwerk, naar aanleiding van het onlangs verschenen Verzameld dramatisch werk van Hoornik. - Bij wijze van slot van hun Vormen van literatuurwetenschap beschouwen H. Verdaasdonk en C.J. van Rees drie kwesties: Methodologie en literatuurwetenschap, interpretatie en hermeneutiek, en enige taken van de literatuurwetenschap. - Gerrit Bussink bespreekt de nieuwe Werther-vertaling door Thérèse Cornips, H. Verdaasdonk Praag schrijven van Daniel Robberechts.
nr. 5
Dit nummer is gewijd aan 17 dichters. - Tom van Deel is in gesprek met Rutger Kopland, over diens nieuwste bundel Een lege plek om te blijven (‘Ik zou graag willen dat lezers hun verstand gebruikten, maar ook dat ze zichzelf associaties toestonden en er bij nadachten wat het betekent als een versregel zó ophoudt: Hij is een echt paard, hij is echt / dood.’) - De wereld in raadselspreuken is de titel van Aantekeningen bij de poëzie van Chr. J. Van Geel (1917-1974), die Kees Verheul maakt. - Paul Rodenko maakt enkele Opmerkingen over materiepoëzie. - Vakmanschap is meesterschap is het motto waaronder P.H. Schrijvers zijn Beschouwingen over de ‘Ars poetica’ van Horatius presenteert. - De Amerikaanse dichter Kenneth Koch stimuleerde de kinderen van enkele lagere scholen zich poëtisch uit te drukken. Frieda Blokker deed als taaltherapeute hetzelfde op een internaat voor debiele jongens. Duco Van Weerlee vergelijkt de resultaten en stelt de vraag in hoeverre dit ‘creatieve’ taalgebruik poëzie oplevert (Wensen, leugens en dromen van dichters en debielen). - F. Balk-Smit Duyzentkunst heeft Geschonden existentie bij Leopold geobserveerd aan een ongrammaticale woordgroep; ze tracht ‘aan te tonen dat een grammaticale analyse [...] een aspekt van een gecompliceerd en uitzonderlijk poëtisch oeuvre kan verklaren.’ - Waar moet het heen met de dichtkunst? verzucht Igor Streepjes, na twee verklaringen geopperd te hebben voor het verschijnen van de vele dichtbundels (‘we beleven een grootse bloeitijd van de Nederlandse poëzie’ of ‘het dichten is te makkelijk geworden, er is geen kunst meer aan.’), waarbij hij voor de tweede kiest, enkele voorbeelden gevend van het huidige ‘gezellige keuvelarijtje zonder enige vorm.’ - ‘In het vierde hoofdstuk [...]
van zijn mémoires verhaalt de baron van Münchhausen, hoe hij eens met zijn paard wegzonk in een moeras. Hij redde zichzelf en zijn paard door zich aan zijn pruik omhoog te trekken. Ik kreeg de
| |
| |
indruk (...) dat sommige literatuurtheoretici menen iets soortgelijks te kunnen doen. Verwarren deze onderzoekers niet de bijzondere kwaliteiten van de pruik van Von Münchhausen met de bescheidener vermogens van de methodologie! Een wat meer ontspannen houding tegenover de methodologie lijkt mij wel gewenst.’ Dit schitterend citaat van Arn. Evers zet Sies de Haan boven zijn Kanttekeningen bij Verdaasdonk's vorm van literatuurwetenschap, waarbij de Methodologie als houwdegen gehanteerd zou worden. Volgens de Haan is Verdaasdonk's houding zeer onvruchtbaar voor wetenschappelijk werk. Verdaasdonk, Van Rees en Beekman geven een Antwoord aan de Haan.
| |
Spektator 5 (1975-1976), nr. 1
In Generatieve morfologie en grenssymbolen behandelt G.E. Booij binnen het kader van de transformationeel-generatieve grammatica de verschijnselen van flexie (verbuiging en vervoeging) en derivatie (samenstelling en afleiding), waarbij hij een principiële scheiding tussen beiden maakt. - Norval S.H. Smith verdedigt zich In support of D-deletion tegen de reaktie van Zonneveld op een eerder door hem geschreven artikel. - J. van Marle heeft in Historische taalkunde als de studie van taalverandering nogal wat kritiek op A→B/X-Y. Fonologie van het Nederlands. Synchroon & diachroon van Jan van Bakel en Historische Phonologie des Niederländischen van Jan Goossens; hij komt tot de slotsom dat beide boeken geen bijdrage leveren tot een beter inzicht in taalverandering. - Nard Loonen zet Het botte mes in De ontleedkundige les, Paardekoopers spraakkunst voor de brugklas, en stelt daarna een aantal eisen waaraan een schoolgrammatica zou moeten voldoen. - Bij de boekbesprekingen o.a. een recensie van Dietsch en volksch. Een verkenning van het taalgebruik der nationaalsocialisten in Nederland van M.C. van den Toorn.
nr. 2
Ad Zuiderent toont met Lucebert in het Duits aan dat de invloed van Lucebert op de interpretatie die aan de vertaling ten grondslag ligt, zeker zo groot is als die van vertaler Ludwig Kunz. - P.P.J. van Caspel komt Nogmaals terug op Meneer Visser's hellevaart en Ulysses. - Herman Pleij schrijft over De sociale funktie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel; de tekst van een onlangs in Gent gehouden lezing onder de titel Geladen vermaak. Rederijkerstoneel als politiek instrument van een élite-cultuur. - P.J. de Jong geeft een parafrase van en een toelichting op Sinte Aelwaer, een parodiërende rijmprent uit ca. 1541. - Tenslotte een aankondiging van de reeks Literaire Tijdschriften in Nederland. Bibliografische beschrijvingen, analytische inhoudsopgave en indices.
| |
Spiegel historiael 1975 (10), nr. 10
Antonia Feitsma geeft een overzicht van Het Fries tot 1800.
| |
Standpunte 28 (1974/1975), nr. 5 (119)
H.J. Vermeulen geeft 'n Tekstuele analise van Chris Barnard se Pa Maak vir my 'n Vlieër Pa.
| |
| |
| |
Streven 29 (1975/1976), nr. oktober
Leo Geerts probeert te Leren leven met Robberechts in z'n bespreking van Praag schrijven.
| |
Taal en tongval 27 (1975), nr. 4
J.B. Berns vervolgt Semantica Brabantica (3), stapel. - Magda Devos en H. Ryckeboer, die bezig zijn met Het ‘Woordenboek van de Vlaamse dialekten’, geven hiervan Een terreinverkenning met voorproef. - Jo Daan heeft waardering voor de opzet en uitwerking van Historische Phonologie des Niederländischen door Jan Goossens. - Verder bespreekt zij Uit mokum en de mediene. Joodse woorden in Nederlandse omgeving van H. Beem. - Tenslotte nog bijdragen van P.J.M.n.a.v. het verschijnen van de derde druk van het Woordenboek der Zeeuwse dialecten onder redactie van C.M. Ghijsen, van W.P. over de Studie van de Persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk 1350-1400 door F. Debrabandere en aangaande het Oostends Woordenboek van Roland Desnerck.
| |
Tabu 5 (1974-1975), nr. 4
A. Sassen stelt in zijn artikel Zelfstandige werkwoorden als hulp- en koppelwerkwoorden dat er nog werk genoeg is aan de winkel van de Nederlandse grammatica. - G.E. Booij plaatst enkele Kanttekeningen bij ‘Kanttekeningen bij een assimilatieregel’. - En Th. van den Hoek schrijft Over (on)grammatikaliteitsoordelen.
| |
Tijdschrift voor geschiedenis 88 (1975), nr. 3
L. Milis levert een bijdrage over Taalkonflikt en taalgrens als onderwerp van historisch onderzoek. - Na lezing van De staatkundige opvattingen van Rhijnvis Feith. Rhijnvis Feith, Reflexien over de gesteldheid der regering van de Republyk der Verenigde Nederlanden, uitgegeven door F.C. Berkenvelder met een inleiding van H. de Lange, stelt Elzeline Vrij dat Feith in dit geschrift partijkiezen tracht te vermijden en dat we niet veel wijzer zijn geworden over diens politieke opvattingen in de jaren 1780.
| |
Tirade 19 (1975), nr. 208
Dirk de Vries bekijkt de beschouwing die Rob Nieuwenhuys in 1956 ten beste heeft gegeven over de Lebak-affaire; volgens Nieuwenhuys is Douwes Dekker als ambtenaar verkeerd opgetreden. ‘Het zij zo’, concludeert de Vries, ‘maar alleen dan, wanneer zijn optreden geplaatst wordt binnen het verkeerde referentiekader.’
| |
Vestdijkkroniek 1975, nr. 8
Naar aanleiding van het verschijnen van Vestdijks Verzamelde verhalen is dit nummer uitsluitend aan de novellen gewijd. - L.G. Abell-van Soest ruimt voor De bruine vriend een plaats in onder de sterren. - L.F. Pfeijffer noemt z'n Enkele aantekeningen bij ‘De verdwenen horlogemaker’ van Simon Vestdijk:
| |
| |
Een horlogemaker die niet op zijn tijd let. - De man met de gummivingers is de titel van de bijdrage van J.F.P. de Smit en L. Pepplinkhuizen. - W.J. van der Paardt schrijft Over Vestdijks novelle ‘De verdwenen horlogemaker’; hij toont aan dat het verhaal thematische overeenkomsten heeft met ander werk van Vestdijk (het luilekkerland van een horlogemaker). - Vestdijk schildert in Arcadia Pan als de angstwekkende god van de sexe, volgens L.F. Abell. - J.J. Oversteegen ziet in Vestdijks verhalen een geïntendeerde eenheid: ‘de schrijver heeft zelf de richtingwijzers geplaatst die de lezer volgen kan om tot de interpretatie(s) te komen die hij in zijn drang naar samenhang zoekt’; daarnaast kan de samenhang binnen een verhaal versterkt worden ‘door het bijeenkomen van thema's die wij karakteristiek voor Vestdijks werk achten.’ (Bijeenhoren en samenhangen). - Jean Brüll geeft aan waar en wanneer de eerste publikatie van de verschillende Verzamelde verhalen van S. Vestdijk plaatsvond, als een soort voorproefje van een volledig variantenonderzoek en een uitvoerige drukgeschiedenis in voorbereiding bij Jan Kuijper en Brüll zelve. B.A. Cornets de Groot ziet Vestdijk als moralist.
| |
Wetenschappelijke tijdingen 34 (1975), nr. 4, 5
Dit dubbelnummer bevat vier artikelen over Vlaamse kwesties tijdens Wereldoorlog I. - J.A. Nuyens typeert in zijn tweede bijdrage over Pater Leonce, S.J., kenner van onze Vlaamse mystiek deze geleerde als veelzijdig ontwikkeld, met grote kennis en verstandelijke aanleg.
| |
Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 42 (1975), nr. 2
Nils Århammar bekijkt de Historisch-soziolinguistische Aspekte der Nordfriesischen Mehrsprachigkeit. - Astrid Kaspar, Josef Lingnau, Helmut Schüwer, Klaus Wies en Hermann Zabel geven het Zwischenergebnis der Projektgruppe ‘Sprachkompensatorik’ in hun artikel Sprachstatus und Kompensatorische Spracherziehung, waarbij ze ingaan tegen de radicaal afwijzende houding t.o.v. taalcompensatie van Ehlich, Müller en Wiehle: ‘Solange die Zielvorstellungen “Abbau von Chancenungleichheit” und “individuelle Förderung” im Zusammenhang mit dem Experiment Gesamtschule verfolgt werden, verdient der Problemkomplex “kompensatorische Spracherziehung” - trotz der Unkenrufe von rechts und links - besondere Aufmerksamkeit.’ - John Lyons' Einführung in die moderne Linguistik wordt door Georg Stötzel besproken. - Edeltraud Knetschke recenseert Jan Goossens' Strukturelle Sprachgeographie.
g.j. dorleijn
a.g.m. vermeulen
|
|