De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Overwegingen naar aanleiding van een structuur-hypothese betreffende Het BoskenSinds K.F. Stallaert in 1857 een kleine bloemlezing uit Jonker Jan van der Noot's poëzie publiceerde, moet men spreken van een sterk wisselende waardering voor de Antwerpse 16e-eeuwse dichter. Uit die waarderingsgeschiedenis is tenslotte geresulteerd de communis opinio dat Van der Noot ‘onze eerste werkelijke Vroeg-Renaissancist’ is.Ga naar voetnoot1 Zo kan men concluderen uit de eerste paragraaf van de Inleiding tot de zojuist geciteerde wetenschappelijke editie van Het Bosken (tezamen met Het Theatre), bezorgd door Prof. Dr W.A.P. Smit m.m.v. Drs W. Vermeer. Knuvelders Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde dateert de definitieve doorbraak van de Renaissance in de Nederlanden dan ook in 1567, het jaar waarin Van der Noot naar Engeland uitweek met de tekst van Het Bosken, juister gezegd van zijn vroege gedichten, bij zich.Ga naar voetnoot2 In een tweetal bladzijden vat Knuvelder samen wat de verschillende Van der Noot-onderzoekers over Het Bosken hebben geschreven. Het blijkt dat de structuur van de bundel verschillend is beoordeeld. Vermeylen, de auteur van de eerste (en tot nu toe enige) monografie over Leven en werken van Jonker Jan van der NootGa naar voetnoot3 zag ‘geen vast plan’, althans hij heeft er niet naar gezocht omdat de titel zijns inziens doelde op ‘een boek (...) dat grillig en vrij als een boschjen opgegroeid was’. Knuvelder becommentarieert dit citaat door te verwijzen naar Van der Noot's ‘De Poêt, tot den Leser’, de eerste tekst uit Het Bosken, en vast te stellen dat daaruit ‘veeleer op te maken (zou) zijn (...) dat zijn bundel wél volgens een vast plan en nièt grillig geconstrueerd is’. Hij introduceert dan de hypothese van Smit, die als tweede zich heeft uitgelaten over de structuur van Het Bosken. Smit veronderstelt dat voor de bundel ‘de drie genres waarin de rederijkers plachten te groeperen (in het amoureuze, zotte en vroede) als grondplan fungeerden’. Ook daarop geeft Knuvelder zijn commentaar: ‘Een zodanig indelingselement (? P.V.) behoeft allerminst te verwonderen’ zegt hij, en hij legt daartoe uit hoe Van der Noot zijn dichtbundels (bedoeld zijn de Poëticsche Wercken) samenstelde: door samenvoeging van verspreide gedichten, waarvan sommige al in afzonderlijke uitgaafjes in plano waren verschenen, ontstonden gelijknamige bundels van wisselende samenstelling. Een dergelijke werkwijze kan echter naar mijn mening slechts verklaren dat er een bundel ontstaat die, zoals het titelblad van Het Bosken vermeldt, verscheiden poëtixe wercken bevat; over de aard van de structuur als geheel, in dit geval voortvloeiend uit de karakteristieken van de (drie) grote elementen in de bundel, zegt zulk een werkwijze, dacht ik, niets. | |
[pagina 362]
| |
Het is de ‘oude rederijkersindeling “int amoureuse, sotte en vroede”’Ga naar voetnoot4 fungerend als basis voor de samenstelling, die de belangrijkste moet zijn van de ‘retoricale “smetten”’, waarvan volgens Knuvelder Het Bosken geenszins vrij blijkt. De laatste constatering immers wordt gevolgd door een opsomming van talrijke renaissancistische caracteristica van de bundel, terwijl slechts even, en zonder enige adstructie, gesproken wordt van de ‘zonder twijfel middeleeuwse trekken’ in de mentaliteit die in Het Bosken wordt uitgesproken, maar grosso modo ‘overwegend modern (is) in haar amoureuze ontvankelijkheid, haar roemzucht en haar verheerlijking van de dichtkunst’. De conclusie van een en ander kan niet anders zijn dan dat Het Bosken een sterk-renaissancistische bundeling ‘Poëtixe wercken’ is, die ten grootsten dele ontstaan vóór 1567, de definitieve geruchtmakende doorbraak van de Renaissance markeert, en in zijn structuur... retoricaal, ouderwets is. Ten grootsten dele ontstaan vóór 1567: deze restrictie moet worden gemaakt omdat van de Psalmberijmingen op goede gronden mag worden aangenomen dat ze, sluitstuk van de bundel, ‘waarschijnlijk van iets latere datum dan de meeste gedichten uit de bundel (zijn), en waarschijnlijk dateren uit (Van der Noot's) Londense tijd’.Ga naar voetnoot5 Het samenstellen van de bundel, inclusief de Psalmberijmingen, heeft plaats gevonden te Londen, waar Het Bosken in 1570 of 1571 verschenen is.Ga naar voetnoot6 Smit-Vermeer (en Knuvelder in hun voetspoor) veronderstellen dat daarbij de Psalmberijmingen aan de vroegere verzen zijn toegevoegd.Ga naar voetnoot7 Misschien is het op grond van deze hypothese dat Knuvelder tòch zijn twijfels heeft omtrent de juistheid van Smit's veronderstelling met betrekking tot het retoricale basisplan van Het Bosken. Die twijfels beluister ik in zijn introductie van Smit's hypothese: ‘W.A.P. Smit meent zelfs (mijn curs. P.V.) dat (...)’. Ik heb het gevoel dat zulke twijfels recht van bestaan hebben; vandaar deze overwegingen. Wat toch is het geval als de Psalmberijmingen zijn toegevoegd en de bundel op de ouderwetse rederijkerswijze is geconstrueerd? Dan zijn er m.i. twee mogelijkheden: Ofwel de retoricale indeling is tot stand gekomen dankzij de toevoeging van de Psalmberijmingen; ofwel de indeling int amoureus, sot en vroed was er al voordat de Psalmberijmingen de vroede afdeling kwamen versterken. Wat zijn nu de consequenties van de eerste mogelijkheid? In dit geval ging Van der NootGa naar voetnoot8 het voorhanden gedichtenmateriaal ordenen. | |
[pagina 363]
| |
Wat de tot dan toe nog ongepubliceerde verzen betreft, hanteerde hij twee criteria. Het eerste was dat van de moderniteit, i.e. het geschreven zijn in ‘reghels mate’. Voor opneming in Het Bosken kwamen alleen gedichten in ‘reghels mate’ in aanmerking.Ga naar voetnoot9 (Datzelfde criterium gold ook voor al gepubliceerde poetixe wercken, verondersteld dat Van der Noot ook ouderwetse gedichten(-reeksen) had gepubliceerd). Vervolgens werd aan alle aldus geselecteerde moderne gedichten een inhoudelijke maatstaf aangelegd: ze werden verdeeld naar het amoureuse en het sotte aspect. Alleen deze twee, want de Psalmberijmingen zouden de vroede afdeling vormen. Er bleken een klein aantal moderne gedichten noch amoureus, noch sot te zijn, maar vroed, nl. religieus. Deze werden bij de Psalmberijmingen-afdeling gevoegd en vormden daarmee de vroede afdeling. Na ordening binnen de drie afdelingen kon het geheel naar de drukker. Van deze gang van zaken lijkt mij de belangrijkste implicatie dat Van der Noot omwille van zijn moderne (naar inhoud èn vorm) Psalmberijmingen een ouderwetse (nl. retoricaal ingedeelde) bundel ‘reghels mate’-poëzie, dat is moderne poëzie met ook veel (eigen-) lof en liefde gaat, of laat, samenstellen. Erg waarschijnlijk lijkt me dit voor de moderne poëet in Londen niet. Waarschijnlijker komt me dan ook de tweede mogelijkheid voor. Deze wordt trouwens door Smit-Vermeer als enige gesuggereerd. Zij immers spreken, naar aanleiding van de Psalmberijmingen en hun ontstaanstijd, erover hoe ze in de structuur passen. Men leest bij hen: ‘Bij de uitgave van Het Bosken in 1570-1571 zal Van der Noot ze aan zijn vroegere verzen hebben toegevoegd, zowel om de godsdienstige afdeling (VII) van zijn bundel tot een omvang te brengen die in een redelijke verhouding stond tot de Renaissancistische praal van de eerste helft, alsook om daardoor te markeren hoe zijn religieuse ontwikkeling niet zonder invloed was gebleven op zijn dichterlijke werkzaamheid.’Ga naar voetnoot10 Hieronder schuilt naar mijn mening de hypothese dat de indeling int amoureus, sot en vroed het basisplan was van Het Bosken vóórdat de Psalmberijmingen werden toegevoegd. Men moet dan veronderstellen dat het materiaal voor de uitgave al geordend was (of zou worden) voordat de Psalmberijmingen erin werden opgenomen. De bundel moderne poëzie (alleen ‘reghels mate’-verzen) zou in een ouderwets indelingsgewaad worden gepresenteerd: in drie afdelingen met amoureuse, resp. sotte en vroede poëzie. Hoe was die bundel, of hoe zou hij, een ‘oer-Bosken’, geworden | |
[pagina 364]
| |
zijn? Dat weten we precies: Het Bosken minus de Psalmberijmingen, d.w.z. in de indelingstermen van Smit-Vermeer: Het Bosken I t/m VIIb. Wie de editie Smit-Vermeer hier raadpleegt, verwacht dat ook VIIc, het sonnet ‘Op v betrou ick God’ door mij in het oer-Bosken geplaatst wordt. Dat ik dit niet doe, vindt zijn oorzaak in twee gegevens. Allereerst veronderstellen Smit-Vermeer zelf al dat dit sonnet bedoeld is als inleiding op de onmiddellijk volgende Psalmberijmingen.Ga naar voetnoot11 En, ten tweede, Prof. Dr. J. Wille heeft het als een bewerking van een Psalm, de 16e, herkend.Ga naar voetnoot12 Op grond hiervan acht ik VIIc een onderdeel van de aangeboden, aan het oer-Bosken aangehechte Psalmberijmingen. Het ‘amoureuse’ deel van Het (oer-)Bosken beslaat de afdelingen I t/m V, het sotte deel de afdeling VI, en het vroede deel de (onderdelen a en b van) afdeling VII; of, in pagina's: 97, 9 en (11) 45 bladzijden. Het eerste deel staat dus qua omvang in een wanverhouding tot de twee andere delen; maar met opzet heb ik zojuist de aard ervan aangeduid met ‘amoureus’; immers Smit-Vermeer zonderen de afdelingen I, II en V, alle slechts lofdichten bevattend af, en merken op dat ‘IV (waarvan III typografisch niet gescheiden is)’Ga naar voetnoot13 in feite de amoureuse afdeling vormt. Dit amoureuse deel beslaat totaal 21 pagina's. Van der Noot zou dan op het oog hebben gehad een bundel met de bekende drie afdelingen van resp. 21 (of, met aftrek van de niet-amoureuze afdeling III van 4 pagina's, eventueel 17), 9 en 11 bladzijden. Is men zo, hypothetisch èn rigoreus m.b.t. de eliminatie van de talrijke bladzijden lofdichten, tot een qua omvang der delen redelijk evenwichtige bundel gekomen, dan kan men toch bedenkingen blijven koesteren, met name t.a.v. het tweede deel. Men moet dit, gegeven de hypothese, het deel met de sotte gedichten noemen; maar reeds Smit-Vermeer karakterizeren VI inhoudelijk als een afdeling Ernst en boert (in deze volgorde). Zij omschrijven de reeks gedichten erin allereerst als ‘van verschillende soort, met een inhoud die van ernst via speelse ironie tot onomwonden boert varieert’. Nader gespecificeerd luidt hun karakteristiek dan: ‘reeks (die) met twee “elegieën” ernstig inzet en in dezelfde toon eindigt.’Ga naar voetnoot14 Bekijkt men de verdeling van boert en ernst over de afdeling, dan moet men vaststellen dat van de 9 pagina's der sotte afdeling 7 ernst en 2 ironie, resp. boert bevatten.Ga naar voetnoot15 Kan men een inhoudelijk zo gekarakteriseerde afdeling met recht sot noemen? De hier uitgesproken twijfel lijkt niet helemaal uit de lucht gegrepen. Men kan opmerken: Indien Van der Noot inderdaad beoogde een volgens de rederijkersindeling gestructureerde bundel uit te geven, dan moet men vaststellen dat hij zowel door de overbelasting met lofdichten - pronklijst rondom de moderne ‘reghels mate’-poëzie over vooral amoureuze zaken - van zijn amoureuze | |
[pagina 365]
| |
afdeling, als door de vulling van de sotte afdeling met voornamelijk ernstige poëzie, de heldere indeling vrij sterk verdoezelde. Men kan dan ook de mogelijkheid opperen dat Van der Noot zijn bundel (het oer-Bosken) op een andere wijze dan de ouderwetse van de rederijkers structureerde. Mij lijkt deze derde mogelijkheid, vergeleken met de twee hiervoor besprokene, het meest waarschijnlijk, juist bij beschouwing van de concrete opbouw van Het Bosken, die een vermoeden omtrent de structuur in grote lijnen van het oer-Bosken impliceert. Die hypothese luidt: Het Bosken-in-oorsprong, het oer-Bosken, is geweest een bundeling van de gedichten die men thans aantreft in de afdelingen I t/m VI; daaraan zijn in Londen toegevoegd alle gedichten uit VII, waarvan het grootste deel bestaat uit de aldaar ontstane of voltooide Psalmberijmingen. Dit oer-Bosken kan men karakterizeren als een bundel moderne profane poëzie, waarvan het belangrijkste deel, qua inhoud en vorm, bestaat uit de afdelingen I t/m V: ‘reghels mate’-poëzie: éérste proeven (III), en amoureuze cycli met sonnetten (IV), omlijst door lofdichten (I, II en V). Als een toegift - waarop de auteur toch óók trots kan zijn: hij volgt ten dele Ronsard, ten dele Alciatus - volgen nog een klein aantal kleine gedichten van meest ernstige aard, alle ook in ‘reghels mate’, en in velerlei vorm, maar geen sonnetten (VI). De gehéle bundel wordt afgesloten met een bijzonder gedicht: het sonnet Tot sijn Muse. Smit-Vermeer wijzen er in hun annotatie van dit gedicht op dat Van der Noot hier Ronsard's A sa Muse imiteert, een Ode die zelf weer teruggaat op Horatius' Carmen Exegi monumentum aere perennius.Ga naar voetnoot16 Zij vermelden daarbij echter niet dat zowel het Franse als het Latijnse gedicht fungeren als afsluitingsgedicht van een verzamelbundel Odes, respectievelijk Carmina.Ga naar voetnoot17 Met dit gedicht, een in vorm emulerendeGa naar voetnoot18 imitatio van een afsluitingsgedicht van Van der Noot's grote voorbeeld Ronsard, die op zijn beurt de grote Romeinse lyricus imiteerde, beoogde Van der Noot ‘dit werck’ (r. 2 ervan), zijn oer-Bosken, een bundel Renaissancistische praal, af te sluiten. Dat oer-Bosken bestond dus al uit ‘verscheiden poëtixe wercken’, en kan gekenmerkt worden als de eerste echt renaissancistische bundel poëzie in de Nederlanden waarvan àl het materiaal waarschijnlijk al in 1567 bestond. Toen de auteur pas in 1570-1571 tot | |
[pagina 366]
| |
uitgave ervan kon komen, voegde hij eraan toe zijn religieuze poëzie van moderne factuur, d.w.z. in ‘reghels mate’ geschreven, waarvan het leeuwendeel bestond uit zijn waarschijnlijk ten grootsten dele recente Psalmberijmingen. Deze poëzie was het laatste van zijn ‘poëtixe wercken’ waaruit zijn eerste verzamelbundel ging bestaan. Het afsluitingssonnet handhaafde hij op zijn oorspronkelijke plaats, aan het einde van het oer-Bosken. Binnen Het Bosken ging het fungeren als markering van de grens tussen de profane poëzie van het oer-Bosken, en de religieuze poëzie die eraan werd vastgehecht.Ga naar voetnoot19 Als schakel óver die grens heen gebruikte hij het conglomeraat teksten met de titel De Liefde die tot der deucht trect.Ga naar voetnoot20 Deze teksten, de laatste vóór het grenssonnet, staan in relatie tot twee opeenvolgende en onderling verbonden emblemata van Alciatus, waar in neo-platonische sfeer de liefde een religieuse connotatie heeft. Opvallend hierbij is de wijziging die Van der Noot in de oorspronkelijke tekst heeft aangebracht. In de tekst van het eerste Emblema wordt, in overeenstemming met de prent, met betrekking tot de Platonische liefdestheorie, over vier deugden gesproken. Van der Noot's Wtlegginghe, bewerking van het toelichtende Latijnse proza in de editie-1581 uit Antwerpen, van Alciatus' bundel, spreekt over de zeven (christelijke) deugden; en dit gebeurt ten koste van de coherentie van Van der Noot's eigen tekst.Ga naar voetnoot21 Afdeling VII nu van Het Bosken begint met een gedicht over ‘de hooft sonden’, traditionaliter de zeven tegenhangers van de zeven hoofddeugden; en van die doorwerkende traditie legt de nummering van de onderdelen van het gedicht getuigenis af: de zeven hoofdzonden gaan genummerd voorop, daarná volgen nog twee òn-genummerde zonden, beide met een vreemdtalige term aangeduid: Vileynie en Ipocrisie.Ga naar voetnoot22 Mij dunkt dat met de hypothese van een tweedelig oer-Bosken, waaraan vast- | |
[pagina 367]
| |
gehecht werd een verzameling religieuze poëzie, tezamen op deze wijze Het Bosken constituerend, aan enkele details van de ons bekende bundel meer recht wordt gedaan dan met de eerder vermelde veronderstellingen over de samenstelling en structuur van Van der Noot's verzamelbundel. Zij bevrijdt ons van het lichte onbehagen te moeten veronderstellen dat de moderne poëzie haar intocht zou hebben gehouden door toedoen of toelaten van juist de zo zelfbewuste moderne auteur Van der Noot, in een zo ouderwets Rederijkersgewaad. En zij verblijdt ons met een vormparallellie tussen Het Bosken en Het Theatre: ook in het laatstgenoemde, eerder uitgegeven werk vindt men Renaissancistische praal, gevolgd door religieus werk. Maar, in overeenstemming met Van der Noot's toenmalige (bij het ontstaan ervan) nieuwe gezindheid, heeft daarin het religieuze quantitatief verre de overhand gekregen.Ga naar voetnoot23
Haren (Gr.), Achterberghof 3 p.e.l. verkuyl |
|