De Nieuwe Taalgids. Jaargang 68
(1975)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||
Zeventiende-eeuws en modern Nederlands: overeenstemming en verschil in de syntaxisDe beschrijving van de zeventiende-eeuwse syntaxis, zo heb ik meermalen uit de mond van vakgenoten gehoord, wordt vergemakkelijkt door de sterke overeenkomst tussen de zeventiende-eeuwse en de modern-nederlandse syntaxis. Erg overtuigend is die stelling niet, ze is het althans nog niet. De onmiskenbare overeenkomsten kunnen immers bij de beschrijving alleen gemak opleveren voor zover het moderne Nederlands op die punten al bevredigend beschreven werd. Is dat laatste niet het geval, dan zou men bij simpele verwijzing naar het moderne Nederlands een zeventiende-eeuwse leemte vullen met een twintigste-eeuwse. Ook blijft het vaststellen van syntactische overeenstemming toch een wat hachelijke zaak zolang de beschrijving van het zeventiende-eeuws niet verder is gevorderd. ‘De belangrijkste regels van de syntaxis van het moderne Nederlands lagen in de 17de eeuw reeds vast of vrijwel vast’, schrijft B.C. DamsteegtGa naar voetnoot1 en hij licht toe: ‘de plaats van onderwerp en persoonsvorm in hoofd- en bijzin, de bouw van verschillende woordgroepen, de plaats van de voorwerpen en de meeste bepalingen.’ Men voelt bij eerste lezing de neiging instemmend te knikken, maar bij nadere overweging houdt die instemming - naar ik aannemelijk hoop te maken - toch geen stand. De aangehaalde uitspraak wordt weliswaar wat gerelativeerd door de toevoeging ‘of vrijwel vast’, maar ook in deze vorm dekt ze naar mijn mening de zeventiende-eeuwse syntactische feiten niet voldoende. Wat vast ligt of vrijwel vast laat geen of zo goed als geen speling meer toe. Ik beperk me in het volgende tot het eerste punt dat Damsteegt noemt, namelijk de plaats van onderwerp en persoonsvorm in hoofd- en bijzin. Daarbij komt het derde punt, de plaats van de voorwerpen en de meeste bepalingen, trouwens zijdelings ter sprake. Om redenen van plaatsruimte en leesbaarheid is het aantal aanhalingen beperkt gehouden.Ga naar voetnoot2 Wanneer in het moderne Nederlands een mededelende hoofdzin met het subject begint, volgt direct daarna de persoonsvorm. De scheidingsmogelijkheden zijn, afgezien van intercalaties, uitermate klein, zo niet afwezig. Dat woorden als nu, dan, echter, evenwel, daarentegen e.a. (Odysseus echter bedacht een list, de aarde nu was woest en ledig) als scheidingmakersGa naar voetnoot3 zouden optreden, lijkt moeilijk aantoonbaar. Op dergelijke woorden kan zonder bezwaar een rest van het subject, bijvoorbeeld een bijzin, volgen: Odysseus echter, die zijn makkers in slimheid overtrof, bedacht een list. Dat het subject als eerste zinsdeel aldus door een ander zinsdeel (nu, dan enz.) zou worden onderbroken, lijkt weinig aannemelijk. Van enig belang is ook, dat na nu, echter enz. een pauze kan vallen, ervoor nooit. Het gebruik van de bedoelde woorden is in hoofdzaak beperkt tot wat plechtig, geschreven Nederlands. Ook in de zeventiende eeuw ontmoet men deze pseudo-scheiders, in literaire taal en daarbuiten: De Prins daarenteeghens, kenner | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
van eyghe gestalte, hield ongelyk raadzaamer... Ho. 262, Egbert dan, vindende niemandt op de zaale, vervoeghde zich... Ho. 178, Rhynbach dan en Montagne (subject) Mo. 512, Die van buyten echter, hebbende hunne loopgraaven en naadernissen voltrokken, braghten zes stukken schuts... Ho. 269. Vermoedelijk kan men in dergelijke zinnen evenmin als in de modern-nederlandse tegenhangers van scheiding van subject en persoonsvorm spreken.Ga naar voetnoot4 Belangrijker dan de pseudo-scheiding is voor de syntaxis van het zeventiendeeeuws de werkelijke scheiding van subject en persoonsvorm door een ander zinsdeel, meestal een adverbiale bepaling. Die scheiding is niet tot literaire taal beperkt en is uit de grammatische literatuur ook wel bekend.Ga naar voetnoot5 Voor de vergelijking met het hedendaagse Nederlands doet het niet veel ter zake of men voor de zeventiende eeuw onderscheid maakt tussen scheiding en onderbreking, zoals Overdiep doet.Ga naar voetnoot6 Wat voor de zeventiende-eeuwer blijkens talrijke bewijsplaatsen nog kan, is voor ons onmogelijk geworden: Zyn Doorluchtigheit zelf, om te toonen, dat het laatste ten beste was, verkocht kleinoodjen... Ho. 163, de negers onder andere ziekten zijn ook zeer de spaensche-pokken onderwarigh,... Da./Afr. 469, de Portugesen, eer zy het kasteel overgaven, vernagelden al het geschut, en... Ni./0. 101, dese met veel moeyten maeckten tgat noch een goede halve voet dieper... Du. 2, 427, Lactantius in zijn dwaeling steunt op dese bewijsen:... Mo. 5, wy, uit nieuwsgierigheit om dezen weêrklank te hooren, klommen op dezen bergh... Ni./Chi. 99, de raeuwe mandihoka, wanneer die gezuivert is, wordt ook... Ni./Bra. 199. Het is denkbaar dat dergelijke scheidingen hoofdzakelijk in de geschreven taal voorkwamen. Naar mijn indruk zijn ze bijvoorbeeld schaars in de kluchten, in de journalen van De Ruyter en in de brieven van Maria van Reigersberch. Het is niet de bedoeling, hier de distributieverschillen bij subject en persoonsvorm min of meer volledig te behandelen. In een naar volledigheid strevende uiteenzetting zou zeker gewag gemaakt moeten worden van het ontkennende en, een traditionele scheider, die vanouds zijn ijzervaste plaats vlak voor de persoonsvorm had. In de zeventiende eeuw is en wel aan het verdwijnen, maar het wordt toch nog vaak gebruikt. Het is niet ondenkbaar dat het groeiend bezwaar tegen scheiding van subject en persoonsvorm bij rechte zinsorde de verdwijning van het ontkennende en in de hand gewerkt heeft. Voor we van de mededelende hoofdzin met het subject vooraan afstappen, mag ook nog wel gewezen worden op de al weer niet zo zeldzame inversie na het nevenschikkend voegwoord en(de). Elke lezer van Hooft's Historiën kent die, maar het is bepaald niet uitsluitend een literair-grammatische aangelegenheid: het hair is geelachtigh, en hangt dat van de vrouwen, tot achter over de ledenen | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
Ni./O. 57, doch het ander cooren staet noch redelyck en gelt de gerst noch 54 gulden Go. 1, 177, dat deselve inde gal-blaas gevonden werden, is niet nieuw, en komt sulx dickwils te gebeuren Wiel. 46, Mars begon te morren, omdat Venus over geen vijf banden wou laten spelen, en liépen de woorden zoo hoog dat ze... Spa. 1, 50. De inversie komt niet alleen na en(de) voor, maar ook - zij het in mindere mate - na wantGa naar voetnoot7 en maar: Daer zijn niet veel ossen, koeien, schapen noch peerden: maer moeten die alle byna boven uit het lant koomen Ni./O. 58, De Francen doen jegenwoordig niet, maer seyt men dat een deel Maes-scheepen gereet maecken en... Go. 2, 397, Het laet hem vry slecht aensien, want is die galant maer 34 jaeren oudt Go. 1, 192, soo daerby de peys mochte duyren soude desen staet haest weder floreren, dat te wenschen waer, wandt werden de ingesetenen hardt gedruckt door schattingen en valt weynich negotie van hier Go. 1, 454. Van niet te onderschatten belang zijn ook de distributieverschillen die optreden bij een tweede type mededelende hoofdzin, de zogenaamde aanloopzin (type morgen komt hij). De frequentie van de aanloopzinnen is bij mijn weten voor het zeventiende-eeuws nooit in procenten vastgelegd, maar hun aantal is wel zo groot dat hun ordening terdege meetelt bij een beoordeling van de zinsbouw in het algemeen. In het moderne Nederlands gaat aanloop gewoonlijk gepaard met inversie van subject en persoonsvorm, zodat de laatste op de tweede plaats komt te staan. In de meeste gevallen omvat de aanloop niet minder en ook niet meer dan een zinsdeel. Er zijn heel wat complicaties en er zijn werkelijke en vermeende uitzonderingen, maar dat alles kan hier buiten beschouwing blijven.Ga naar voetnoot8 Het gaat ons om duidelijke distributieverschillen tussen zeventiende-eeuws en modern Nederlands. Het is bekend dat de zeventiende-eeuwer bij de bouw van zijn aanloopzinnen minder gebonden was dan wij.Ga naar voetnoot9 De inversie van subject en persoonsvorm ontbreekt soms en ook kan de aanloop uit meer dan een zinsdeel bestaan, zodat de persoonsvorm op de derde plaats komt. Niet dat dit laatste in het moderne Nederlands uitgesloten is, maar een aanloop als in de hierna te geven aanhalingen is voor ons grammaticaal ondenkbaar. Het ontbreken van de inversie is geen erg opvallend verschijnsel, maar er zijn toch heel wat voorbeelden van, die nu niet meer door de grammatische beugel kunnen. Daarbij zijn zelfs bepaalde categorieen te onderscheiden. Bij Michiel de Ruyter is er bijvoorbeeld nog al eens rechte woordorde na een bijzin van tijd: doe wy een vre gejaecht hadde het waren twee eyngelsche een schyp met een kytse 1655/6, 43, doe wy op 12 vaem ten anker quamen wy sagen een fransche dubbelde sloep 1675/6, 16, doe wy daer by quamen het was weder habram corynsen 1637, 5. Ook na bijzinnen van voorwaarde ontbreekt vaak de inversie: en soo wy eenyge dyngen van noode hadden sy souden het ons laten hebben Ru. 1661/3, 157, indien ghy deezen niet uitstaat, | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
't is met de rest omgekoomen Ho. 162, indien men evenwel den zin van zijne woorden wel inziet, men zal bevinden dat... Da./Afr. 50, ten zy de Spanjaerden zich wisten te bergen achter groote schilden, zy hadden meer volk verlooren Mo. 52, lust het u, gy kunt deze wondde volkoommen genesen met mijn liquor ad ossa Rus. 215, want zoo het dak niet keeps-wijze om hoogh stont, men zou noulix zonder neer te bukken in hun huizen kunnen gaen Da./Afr. 474. Ook in de kluchten ontbreekt de inversie nog wel eens: tansjis as ick mit jou man allienich was, hy vraechdeme so heftig... Bre./Kl. 131, indien sy haar ghebreck en commer maer angheven, men salder in versien Bre./Kl. 105, maer ofmense kastijt, selden sy haar bekeeren Bre./Kl. 103, Ten lesten ick en kon van honger niet gheduren Br./Sp.Br. 88. Een dubbele aanloop is niet zo zeldzaam: om wat reden en weet ick niet Ru. 1661/3, 171, nooit yselijker menschen besichtigde de son Mo. 60, 't gestoole goed, wanneer ontdekt werd, gebied d'overste wederom te geven Mo. 133, wanneer zy des morgens iemant hunner vrienden of kennissen ontmoeten, die begroeten zy met grote eerbiedigheit... Da./Afr. 471, ook in literaire taal: Den Prins, zonder twijfel, gingen meenigherley zorghen aan, in... Ho. 290, In Zeelandt, mits de laffe aftoght van Tergoes, en 't onbenoeghen daar door verwekt teeghens Tseraarts, scheen de Prinslyke parthy... Ho. 268. Niet dan terloops zij nog gewezen op de imperatieve zinnen met aanloop: daer laet u ancker vallen Too. 76, van daer zeylt recht zuyden Too. 16, na het afslaan legt aanstonts vaardigh op het stompjen... Rus. 147, de wetten gemaekt tegen gods-laster, hoerery en overspel voer strengelijk uit Mo. 505, om dit te demppen, neemt een stuk Lap. Hamatit, en... Rus. 300. Volgens WeijnenGa naar voetnoot10 komt dit zinstype zelfs vaak voor. Ik ben geneigd dat te betwijfelen, althans voor het niet literaire taalgebruik. Vervolgens de bijzinnen. Zo op het oog moge de schikking van de delen vrijwel samen lijken te vallen met de hedendaagse, er zijn wel degelijk verschilpunten. De overeenkomsten: het subject doorgaans voor de persoonsvorm en gewoonlijk scheiding van subject en persoonsvorm, sluiten verschillen niet uit. De distributie van onderwerp en persoonsvorm in de bijzin wordt immers niet uitsluitend bepaald door hun onderlinge volgorde en hun uiteenplaatsing, maar ook door de plaatsing van het subject ten opzichte van de inleider van de afhankelijke zin, bijvoorbeeld het onderschikkend voegwoord, en door de plaatsing van de persoonsvorm ten opzichte van andere predikaatsleden, bepalingen en objecten. Een belangrijk verschilpunt is, dat regelmatig een voor ons ondenkbare scheiding optreedt tussen de leden van samengestelde predikaten in de bijzin, wat een afwijkende plaatsing van de persoonsvorm tot gevolg heeft. In het moderne Nederlands zijn de mogelijkheden op dit punt erg beperkt. Wat scheiding maakt moet al een sterke band met het hoofdwerkwoord hebben. En zelfs dan is de schikking zonder scheiding veelal net zo aanvaardbaar of verkieslijker: als hij dat zou ter sprake brengen / als hij dat ter sprake brengen zou, als hij dat ter sprake zou brengen, als we het daarover kunnen eens worden / als we het daarover eens | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
kunnen worden. Verdere bijzonderheden over de hedendaagse toestand op dit puntGa naar voetnoot11 kunnen hier achterwege blijven. Hoofdzaak is, dat iedere lezer van nu in zinnen als de volgende een ongrammaticale schikking onderkent:... dat de Fransen den Bosch hadden met storm verovert Go. 2, 393, als nu de Duytsche troepen sullen aent ageren syn,... Go. 2, 411, het doosken, daer het segel moet in worden bewaert,... N.Reig. 164, 't zijn groote steenen / diese op Batavia weten vierkant te houwen Bont. 26. Zeldzaam kan men deze scheiding bepaald niet noemen. Voor Marnix' bijzinnen is bijvoorbeeld berekend, dat 28 procent de voor ons ongewone uiteenplaatsing vertoont.Ga naar voetnoot12 Voor verdere voorbeelden zie men ook de bij noot elf genoemde literatuur. Ook de mogelijkheden van de ‘open zinsvorm’, zoals Overdiep het noemde,Ga naar voetnoot13 zijn voor de zeventiende-eeuwse bijzin met afhankelijke schikking duidelijk ruimer: bepalingen en objecten (soms ook subjecten) ontmoet men vaker dan nu rechts van het predikaat: Hy seyt, dat den nuntius, dye hyer is, aldaer is in grooten aenzyen ende... gedestineert werdt tot het pausdom Gro. 233,... sal ick uE. zenden de tweede tome van de bryeven van de heer van Plessijs, daer veel in is lesenswaerdigh Gro. 228,... dan off het is met fondament weet ick niet N.Reig. 99,... waer voor de Iooden aen graef Ioan Maurits gebooden hadden ses tonnen gouds Mo. 510,... dat sij daeraf gevoelen mochte de gewenschte vruchte Du. 3, 155, den graeve van Hohenloe, die in den voorleden jaere getoogen was naer Duytslant, quam... Du. 1, 10,... dat aldaer gevangen was een Engelsman Jesuit, dwelcke... Du. 2, 23, daer seylde 2 coopvaerdy schepen van de ree dye de wil hadde naer Hollant Ru. 1656, 29,... naer femeren, daer wy voor de myddach ten 10 vren quamen ten anker Ru. 1659/60, 15,... daer de Ingas gewend waren te bouwen lang en smal Mo. 342, end vinde goedt dat UE. de brieven van importantie sendt op die manier M.Reig. 280,... sonder dat daerover nodich is eenige digressie Go. 2, 332. Verder zijn er ruimer mogelijkheden om de inleiders van de afhankelijke zin (voegwoorden, pronomina enz.) van het subject te scheiden: de latten leggen zoo dicht aen malkanderen, dat 'er de tegeltjes effe tusschen kunnen leggen Ni./O. 124/5,... tot 'er alle de cristallen uyt zyn Rus. 451,... tot dat'er de ziele uit is Da./Afr. 269, vreesje niet datter iou man me tydt ter koy? Bre./Kl. 120,... soo dat blyckt hoe goedt het de Fransen met de keiser meenen Go. 1, 427, als de Bantamer gewaer wiert, dat hem zijne gewaende vrienden en bontgenoten verlaten hadden,... Ni./O. 224, niemant wist, waer 't de Spaensche vloot gemunt had Mo. 486,... datze sommige heel ende al uyt hunne werken hebben uytgemonsterd... (ze = object), Weijnen, Ze.e., 187,... soodat, om de pas aen eer legher te beletten, men soo een leger van node soude hebben Go. 2, 350,..., die meenden dat in alle noot men dienst van het ryck soude connen hebben Go. 1 | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
271,...dat soe haest hij Oisteynde soude hebben verovert, hij met sijn leger commen soude ende... Du. 3, 228. Dat er bij dergelijke aanhalingen mogelijk ook wel eens een zit die in de zeventiende eeuw grammaticaal al niet zuiver op de graat was, is voor de strekking van mijn betoog van weinig belang. Een veronderstelling van die aard zou trouwens wel aannemelijk gemaakt moeten worden. Na het voorafgaande kan de conclusie kort zijn. De veranderingen die door een ontwikkeling van drie eeuwen in de Nederlandse syntaxis zijn teweeggebracht raken niet alleen vele bijzaken, maar ook de hoofdzaken. Het zou vreemd zijn, wanneer bij de syntactische beschrijving van het zeventiende-eeuws niet vele en sterke overeenkomsten met het hedendaagse Nederlands aan het licht zouden treden. Zo grondig verandert de syntaxis in drie eeuwen nu ook weer niet. Maar het zijn juist de vele ingrijpende en minder ingrijpende verschillen, die de studie van de zeventiende-eeuwse syntaxis zo uitdagend en boeiend kunnen maken. En pas tegen de achtergrond van deze verschillen kunnen de overeenkomsten bevredigend gestalte krijgen.
Utrecht, Instituut De Vooys l. koelmans | |||||||||||||
Lijst van verkort aangehaalde bronnen:
| |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
|
|