De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Over Nederlands (d)er, vroeger en nu IIeder verzorgd sprekend Nederlander kent en gebruikt het adverbium derGa naar voetnoot1, en heeft er zijn moeilijkheden mee: waar ergens ligt de verzorgingsgrens waarboven der, althans in bepaalde posities, onverzorgd gaat klinken? De verzorgde voordracht, op papier voorbereid en met, zo niet van het papier gesproken, mijdt het gewoonlijk. De taal op papier erkent immers geen adverbium der, maar uitsluitend er. Het voorbehoud van het beschaafde gesproken Nederlands jegens der wordt vooral niet kleiner door het soms uitbundig der-gebruik van volkstaal en dialect. De distributie van der, met zijn combinatorische variant ter, is onvoldoende bekend. Om er althans een indruk van te krijgen heb ik een kleine enquête gehouden onder cursisten en studenten. Hun werd gevraagd in een aantal zinnen met er/der/ter de vorm of de vormen te onderstrepen die men zelf in vlotte, maar niet onverzorgde omgangstaal zou gebruiken. Dus bijvoorbeeld: doe er / der maar eens wat aan, ik begrijp er / der / ter niks van. De zinnen, die ik om plaatsruimte te sparen niet alle vermeld, waren zo gekozen dat ze in de omgangstaal pasten. Ze verschaften niet alleen gegevens over het adverbiale (d) er, maar ook over het pronominale. Voorlopig houdt ons alleen het adverbium bezig. De resultaten van zesenveertig lijsten waren als volgtGa naar voetnoot2; doe er 6 / doe der 40, ga er 10 / ga der 34 / ga (d)er 2, sta er 10 / sta der 32 / sta (d)er 3, wij er 15 / wij der 29 / wij (d)er 2, je er 12 / je der 31 / je (d)er 3, maakte er 16 / maakte der 29 / maakte (d)er 1, stel er 29 / stel der 14 / stel (d)er 3, hoeveel er 22 / hoeveel der 20 / hoeveel (d)er 4, ik wandel er 30 / wandel der 14 / wandel (d)er 2, kan er 22 / kan der 18 / kan (d)er 5, kregen er 34 / kregen der 7 / kregen (d)er 5, breek er 25 / breek ter 14 / breek (t)er 6 / breek (d)er 1, ik loop er 25 / loop ter 12 / loop (t)er 7 / loop der 1 / loop (d)er 1, begrijp er 21 / begrijp ter 12 / begrijp (t)er 9 / begrijp (d)er 3 / begrijp der 1, en tenslotte: er zijn 13 / der zijn 31 / (d)er zijn 2. De waarde van deze cijfers wil ik niet overschatten. Dat er de officiële schrijftaalvorm is, zal het resultaat wel beïnvloed hebben en een geschreven der / ter, hoe gangbaar ook in de omgangstaal, heeft verscheidene invullers wellicht toch afgeschrikt. Als men die factoren in rekening brengt, blijft het aantal er's vrij groot. We komen daar in het vervolg op terug. Aan het zinsbegin staat dertien maal er zijn naast eenendertig maal der zijn. Duidelijk is de voorkeur voor der na vokalen, zo wel de volle (doe er) als de schwa (maakte der). Een uitgesproken voorkeur voor der na n en l blijkt nietGa naar voetnoot3. Na stemloze explosief is er favoriet, maar er zijn toch heel wat ter's. De enquête bevestigde de indruk van onvastheid en onzekerheid bij het er / der / ter-gebruik; verscheidene invullers zeiden het ‘moeilijk’ te vinden en soms te aarzelen. Welke ontwikkeling heeft tot deze wat verwarrende concurrentie geleid? De schriftelijke overlevering maakt het niet gemakkelijk, de sporen van (d)er te volgen; de volgende uiteenzetting zal dan ook onvermijdelijk onvolledig zijn. Het middelnederlands heeft er al, maar uitsluitend als encliticum, ‘door middel | |
[pagina 192]
| |
van der ontstaan’, naar het Mnl. W. onder er meedeelt. Diezelfde bron vermeldt onder daer als enclitische vormen behalve er ook re en 'r, maar niet -der. Dat Verdam toch ook een middelnederlands enclitisch -der kende, blijkt onder het trefwoord der, ‘toonlooze vorm van daer’, waar de enige aanhaling, uit de zestiende eeuw afkomstig, enclitisch -der heeft. De gegevens bij Verdam zouden tot de slotsom kunnen leiden: middelnederlands enclitisch -der is schaars en komt pas laat voor. Een hoogst gewenste aanvulling biedt J. FranckGa naar voetnoot1, die meedeelt dat enclitisch -der naast -ere, -re in het oudste middelnederlands nog niet of slechts zelden voorkomt. Hij laat er, evenmin als A. van LoeyGa naar voetnoot2 en W.L. van HeltenGa naar voetnoot3 twijfel over bestaan, waar hij de oorsprong van -der zoekt: het is het oude -er voorafgegaan door de ‘epenthetische’ d. Het is de d, vóór -er, die ons nu nog vertrouwd is na r (zwaarder, huurder enz.), maar in een wat verder verwijderd taalverleden ook na l en n vaak ingevoegd werdGa naar voetnoot4. Er is weinig aanleiding deze verklaring van -der in twijfel te trekken. Men ontmoet het opkomende -der in de allereerste plaats na r, l en n en die opkomst loopt parallel met het geleidelijk verder opdringen van de epenthetische d gedurende de middeleeuwenGa naar voetnoot5. Bij de twee vroege voorbeelden van -der die Van Loey geeft, gaat n vooraf. In een tekst als de EsmoreitGa naar voetnoot6 komen drie -der's voor (salder, wilder en bender), en wel na l en n, in Tondalus' visioenGa naar voetnoot7 twee (salder, siendere), eveneens na l en n. Behalve het enclitische -er, -re, vooral in de latere middeleeuwen schoorvoetend soms uitgebreid tot -der, bestond er ook een door zwakke beklemtoning gereduceerd daer, gespeld der. Dat der wordt als afzonderlijk woord gespeld en komt in de teksten niet zo vaak voor, in elk geval veel minder dan -er, -re. J. Franck noemt dit derGa naar voetnoot8, evenals Van LoeyGa naar voetnoot9; blijkens Van Loey's voorbeelden is het al dertiende-eeuws. Het is dit der dat ook het Mnl. W. op het oog heeft, in weerwil van de aanhaling met -der. Dat dit losgespelde der in postpositie niet vereenzelvigd mag worden met het enclitische -(d)er blijkt uit het feit, dat der ook na andere consonanten dan r, l en n staat, bijvoorbeeld manscap der, berecht der, en na een vokaal: sere derGa naar voetnoot10. Er lijkt dan ook geen enkele aanleiding te zijn daer alleen tot der te reduceren na bepaalde consonanten. Naast -er, via der uit daer ontstaan, was er dus ook nog een minder rigoureus geïnclineerd der, dat zijn d behouden had en niet aan het voorafgaande woord vastgeschreven werd. Toen nu in de latere middeleeuwen het enclitische -er na r, l en n steeds vaker -der naast zich kreeg, | |
[pagina 193]
| |
een fonetisch proces ertoe leidde dat naast -er een nevenvorm -der optrad, werd versmelting van het enclitische -(d)er met der (= het gereduceerde daer) mogelijk. Gevolg is, dat -der, vastgeschreven aan het voorafgaande woord, ook dienst kan gaan doen na andere klanken dan r, l en n. Op welke schaal en in welke delen van het taalgebied een en ander gebeurde, is moeilijk en misschien helemaal niet na te gaan, maar het is wel waarschijnlijk dat we met zo'n versmelting rekening moeten houden. FranckGa naar voetnoot1 vermeldt spellingen als icter en bracter (resp. ‘ik er’ en ‘brak er’), jammer genoeg zonder bronvermelding, en noemt dit inclinatietype in het algemeen jong naast icker, gaffer enz. In de richting van de genoemde versmelting wijzen ook de gegevens uit het Dagboek van Wouter Jacobsz, een Hollander uit de tweede helft van de zestiende eeuwGa naar voetnoot2. Al ontbreekt -er bij hem niet (wasser i/22, datter i/150, 151, 215), in verreweg de meeste gevallen treedt -der op, en dat niet alleen na r, l of n, maar ook na stemloze consonanten, bijvoorbeeld: daerder i/119, quamder i/130, vielder i/303, alsder i/140, ofder i/25, 116, 340, 346, wasder i/12, isder i/4, sachder i/197, 236 enz. Ook het losgespelde der komt in deze tekst voor: of der i/346, alsoe der i/165, dat der i/77, als der i/132 enz. Aan het begin van de zin is daer nog de gewone spelvorm, maar ook der komt voor: der was spraeck geweest... i/17, der was oeck faem... i/235 enz. Het zou te ver gaan, Wouter Jacobsz' der-gebruik representatief te achten voor de der-praktijk van zijn tijd- en gewestgenoten, maar het geeft toch te denken. Zijn dagboek is in een ongekunstelde verteltrant, zonder literaire pretenties geschreven, in handschrift overgeleverd en naar het handschrift uitgegeven. De waarde van een dergelijke bron voor de taalgeschiedenis kan men moeilijk hoog genoeg aanslaan. De schrijftaalban wordt er lichter doorbroken. In geen andere zestiende-eeuwse bron heb ik tot dusver een der-gebruik ontmoet dat te vergelijken zou zijn met dat van Wouter Jacobsz. In vele andere teksten is in de loop van de zestiende eeuw maar een kleine uitbreiding merkbaar. Behalve na r, l en n komt -der af en toe ook na volle vokalen te staan sooder, dieder, ghijderGa naar voetnoot3. Voor deze bescheiden verruiming van het -der-gebruik is het niet eens nodig de eerder genoemde versmelting aan te nemen. De epenthetische d kon vreemd verdwalenGa naar voetnoot4 en na de verdwijning van het middelnederlands encliticum -re, gerieflijke variant van -er na vokalen (ghire, vlore enz.), was een ontaarde epenthetische d als hiaatvuller welkom: ghijder enz. Voor zover ik de gegevens kan overzien, verandert in de zeventiende eeuw aan | |
[pagina 194]
| |
deze toestand eigenlijk niets. Waar men -der vindt is het na r, l en n en na volle vokalen Ook in de kluchten, waar -der relatief vaker gebruikt wordt. Nu is bekend dat de kluchten niet dan met voorzichtigheid gebruikt mogen worden als bron voor de kennis van de zeventiende-eeuwse dialecten. De schrijvers waren tenslotte literatoren en minutieuze dialectgetrouwheid lag niet in hun bedoeling. Zo lijkt het me niet uitgesloten dat de onversneden volkstaal en zelfs ook de meer verzorgde omgangstaal, althans in bepaalde streken, -der (-ter) ruimer gebruikten, bijvoorbeeld ook wel na stemloze consonanten, en dat er een lijn te trekken valt van Wouter Jacobsz naar het hedendaagse ik begrijp ter niks van. Maar het blijft vreemd dat de tussenliggende periode daar zo heel weinig van laat zien. Bij het vermelden van de nu volgens gegevens over het gebruik van -der in de zeventiende eeuw laat ik daar, in hoeverre de zeventiende-eeuwse drukker de oorspronkelijke kopij van de schrijvers op dit punt zuiver weergeeft. Is er corrigerend en uniformerend ingegrepen, dan wijst dat zoveel te duidelijker op een min of meer aanvaarde regel. De vermelde bewijsplaatsen vormen maar een klein gedeelte van het materiaal, dat terwille van de plaatsruimte niet volledig is opgenomen. Breero's Spaanschen Brabander JerolimoGa naar voetnoot1 heeft -der na l en n (hebbender 62, zaynder 89, salder 102 enz.). Gevallen na r komen er toevallig niet in voor; ze zijn, naar mijn ervaring, in het algemeen schaars. Bij l en n heeft men het voordeel van veelgebruikte hulpwerkwoorden (sal, wil, kan, zijn). Na stemloze consonanten steeds -er (meuchter 44, komter 70, wasser 97, macher 114) enz.. Eénmaal wordt -der na vokaal gebruikt: jyder 154, en éénmaal staat der los gespeld: jy der 122. Samuel Coster's Boere-klucht vertoont ongeveer hetzelfde beeldGa naar voetnoot2, maar hij is wat toeschietelijker met -der na volle vokaal: sooder 995, hoeder 511, dieder 967; éénmaal ook -der na schwa: diemeder 1671. Ook bij hem éénmaal een los gedrukt der: dat het der is 1190. N. Biestkens Klucht van Klaas Kloet geeft hetzelfde beeldGa naar voetnoot3 te zien. Hooft's WarenarGa naar voetnoot4 is terughoudender: -der staat alleen na l en n (geen r-gevallen), maar relatief vaker staat na l en n ook -er, dus bijvoorbeeld zalder 416 naast zal 'er, zeller 571, bender 1073 naast men 'er 87, mogender 555 naast wil 'er 271, 732. Uit de kluchten-bloemlezing van P.H. van MoerkerkenGa naar voetnoot5, hoofdzakelijk uit de Hollandse sfeer en ongeveer de hele zeventiende eeuw bestrijkend, komen toch nog wel wat aanvullende gegevens. Ook hier, zij het nooit consequent, -der na r, l, n en volle vokaal, naar naarmate de eeuw vordert wordt der, en ook er, vaker afzonderlijk gedrukt: jy der 511, die der 516, komen der 531, ben der 547, hoord er 507, ik er 508, krijgt er 527, die er 527, grayden er 522 enz. Evenals bij Wouter Jacobsz al, verschijnt een gedrukt der soms aan het zinsbegin: der quam wyn voorden dach 308, der zynder genoeg 583. Een proclitisch er heb ik in de zeventiende-eeuwse kluchten nog nergens kunnen vinden. Na stemloze consonanten staat in de bloemlezing van Van Moerkerken -er, hoogst zelden der, maar dan los van het vooraf- | |
[pagina 195]
| |
gaande woord. Een hoogst zeldzaam -ter (ofter 190) breekt de schone uniformiteit niet, want wie wil kan aan oft(e) -er denkenGa naar voetnoot1. Het -der-gebruik in verzorgd geschreven zeventiende-eeuws volgt dezelfde regel als dat van de kluchtentaal, maar er is naarmate de eeuw voortschrijdt een toenemende voorkeur voor -er, vaak 'er en ook al wel eens er gespeld. Tussen de auteurs onderling is er nog al wat verschil. Een vroege -der-mijder is Hooft, zowel in zijn gedrukte Historiën als in de naar het handschrift uitgegeven Brieven, hoewel hij het, blijkens de Warenar, voor de volkstaal kent en gebruikt. Misschien is het geen toeval dat hij het enige -der van de GranidaGa naar voetnoot2 in de mond van de ruwe Parth legt. Uit de HistoriënGa naar voetnoot3 noemen we bijvoorbeeld steeken 'er 270, dreeven 'er 271, die 'r 287, toen 'er 286, quam 'er 299, hy 'er 190, wy 'er 104, z 'er 280, hoewel 'er 305, liep 'er 184, kreegh 'er 187, was 'er 187, en uit de BrievenGa naar voetnoot4 dat er 26, reken 'er 40, wij 'er 80, maek 'er 86, hadden 'er 87, waer 'er 38, wanneer 'er 118, van 'er 134, hoewel 'er 138, zijn 'er 27. Bij een man als Cats is -der vrij gewoon nogGa naar voetnoot5: wanneerder 68, indiender 62 (naast: indien 'er 64), bender 51, wieder 69 (naast: wie 'er 55), sald 'er 43, kander 71, wilder 11, synder 192 enz. Ook Huygens is toeschietelijker met -der dan Hooft. Wel heeft hij veel vaker 'er dan -der (d'er), maar in HofwyckGa naar voetnoot6 bijvoorbeeld is -der zonder veel moeite te vinden: bend 'er 1, sooder 2, hoord 'er 15, wild 'er (‘wil er’) 17, doed 'er 36, zynder 42, waerd 'er 61, vallender 67, mogender 76 enz. Een enkele keer staat der losgedrukt: ghy d'er 99 (naast: ghyder 81). In 't Kostelick Mal (vs. 287) een zeldzame d na ng: soo langd'er. Het terugwijken van -der in de verzorgde geschreven taal van de zeventiende eeuw, ten gunste van -er of 'er, stelt ons voor een probleem. De eerste gedachte die opkomt is: zoals -der zijn opkomst te danken had aan de verbreiding van de epenthetische d, zo heeft het wijken van de laatste de verdwijning van -der in de hand gewerkt. Het wijken van de epenthetische d betreft weliswaar alleen de posities na l en n, maar na r kwam -der verhoudingsgewijs zo weinig voor, dat van daaruit weinig steun voor -der te verwachten viel. Deze verklaring wordt evenwel gelogenstraft door de feiten: auteurs die een duidelijke voorkeur voor -er ('er) tonen, blijken de epenthetische d bepaald nog niet te schuwen. Het gedeelte uit de Historiën van Hooft waaruit de eerder genoemde 'er's werden genoteerd, toont bijvoorbeeld: haarder 256, kleender 297, schoonder 306, inwoonders 273. Naast feller 305, zyner 297, verwinner 273, 306, ryxdaalers 179 overigens, maar consequent was het gebruik van de epenthetische d nooit. Vermoedelijk heeft het wijken van -der voor -er ('er, er) een andere oorzaak, al kan het opkomend verzet van de beschaafde schrijftaal tegen felder en schoonder tot de uiteindelijke uitbanning van geschreven -der hebben bijgedragen. Er is sinds de | |
[pagina 196]
| |
middeleeuwen een duidelijk streven, de enclitica los te gaan schrijven van het woord waarbij ze behoren. Beschouwing van de teksten alleen maakt dat al duidelijk, maar meermalen vindt men dat streven ook verwoord bij de taalbouwers. Hooft merkt bijvoorbeeld in zijn Waernemingen op de Hollandsche TaalGa naar voetnoot1, op: begonze, hadze, deedmen, etc. te scheiden aldus, begon ze etc. want als men zoude schrijven zoomen in plaats van zoo men, het ware om te schynen, dat men van eenighe zoomen van kleederen of anders iet sprak. De Reviseurs van de StatenvertalingGa naar voetnoot2 merken op: Men sal de articulen van de andere woorden afzonderen. in de. op de. etc. niet inde, opde. Samuel AmpzingGa naar voetnoot3 laat zich in dezelfde zin uit, al wil hij bij het spellen van mender, hebber, iszer, ikker enz. voor men daer enz terwille van de ‘soet-vloeijendheyd’ wel een oogje dicht doen. Bij de grafische afzondering nu van enclitica, moest de schrijftaal orde op zaken stellen wat de geschreven vorm aangaat. Was geen bevredigende oplossing te vinden, dan kon het encliticum eenvoudig verdwijnen, althans uit de geschreven taal. Het uit de middelnederlandse overlevering zo vertrouwde -en (-ene, -ne), enclitische objectsvorm bij hi, is na de middeleeuwen snel uit de teksten verdwenen en vermoedelijk toch ook uit de verzorgde gesproken taal. Die verdwijning werd mogelijk in de hand gewerkt door het onbevredigende van een afzonderlijk geschreven pronomen ene (ne, en): ne en en waren immers al in gebruik voor het ontkennend adverbium, ene (naast eene) voor telwoord en onbepaald lidwoord. Evenzo was bijvoorbeeld grafische emancipatie van enclitisch -i (zowel ‘hij’ als ‘gij’) nauwelijks denkbaar: i was àl te ijl. Zo overleefde ook -i het analytisch streven niet; men verving het in enclitische posities eenvoudig door hij en gij. In dit verband moet men vermoedelijk ook de groeiende zeventiende-eeuwse voorkeur voor 'er zien: der heeft de grafische amputatie niet of nauwelijks overleefd. Dat der (= het gereduceerde daer, zie boven) in de middeleeuwen zo schaars is en na de middeleeuwen - buiten de kluchten - vrijwel ontbreekt, liet voor de levensvatbaarheid van een nieuw der, grafisch herboren uit het encliticum -(d) er, al niet veel goeds verwachten. De spelvorm der was al in gebruik voor het bepaald lidwoord; voor zover men in de grafische verlegenheid niet eenvoudig op daer wilde terugvallen, leek de keuze voor de nog onbelaste spelvorm er redelijk. De stap van een uniform enclitisch 'er (er), los geschreven van het voorafgaande woord, naar een geschreven proclitisch er (er zijn...) hoeft niet zoveel tijd in beslag genomen te hebben. Niet zoveel tijd bijvoorbeeld als het enclitisch -se (se) nodig had om ook proclitisch te verschijnenGa naar voetnoot4. Vóór de persoonsvorm spelt de zeventiende eeuw - behalve in de kluchten - gewoonlijk daer. Maar het volgende citaat van de theoloog Johannes WtenbogaertGa naar voetnoot5 dateert toch al uit het eerste kwart van de zeventiende | |
[pagina 197]
| |
eeuw: daer is int minste niet aen, jae er is noyt woordt van die materie... gevallen... Van de geschreven taal uit is het uniforme er de gesproken taal gaan beïnvloeden. Voor zover geen gesproken schrijftaal, is die gesproken taal eigen wegen gegaan. Welke, dat is uitermate moeilijk in bijzonderheden te achterhalen, aangezien het gesproken taalverleden nu eenmaal hoofdzakelijk uit de geschreven taal benaderd wordt. Het individu dat heeft ‘leren’ schrijven, onttrekt zich niet gemakkelijk aan de schrijfgewoonten van zijn (z'n) dagen en de taalonderzoeker mag van geluk spreken wanneer hij eens een schrijver als Wouter Jacobsz ontmoet die hier en daar door de schrijftaalban breekt. De achttiende eeuw heeft der zo goed als uitgebannen, uit het min of meer officiële Nederlands althans. Langendijk's Xantippe bijvoorbeeldGa naar voetnoot1 heeft overal 'er. Justus van Effen gebruikt eveneens 'er, soms ook er en legt der (-der) in de mond van minder verzorgd of onverzorgd sprekenden. Als hij er aan het zinsbegin al heeft, moet het hoogst zelden zijn. Zonder veel moeite vindt men dat pas bij Wolff en Deken. In de verzorgde geschreven taal van de achttiende eeuw is -der naar mijn ervaring zeldzaam. maar die zeldzame gevallen zijn te waardevoller omdat ze de onderstroom tonen die het schrijftaaloppervlak zelden nog bereikt: ik schaamder my over;... wat een schudding en alteratie der is ontstaan...;... dat sy der hooger inbeeldingen van gekregen...Ga naar voetnoot2. In de negentiende eeuw zit er in de geschreven taal al even muurvast als nu. Althans vóór 1880; wat daarna bij realisten en naturalisten met der gebeurt vormt een apart hoofdstuk, dat hier kan ontbreken. Bij Hildebrand komt der niet verder dan de schippersknecht Kees of de tuindersknecht Barend en zelfs Multatuli die, als hij in Woutertje PieterseGa naar voetnoot3 zelf aan het woord is, met stak-i, als-i, 'm, 'n, z'n enz. wat leven in de schrijftaal brengt, voelt blijkbaar geen behoefte zich wat der betreft te voegen in het gezelschap van juffrouw Pieterse (d'r wordt cheskelt) en vrouw Claus (...dat je d'r afgevallen bent). We vatten samen. In de verzorgde omgangstaal ondervindt het uniforme schrijftaaladverbium er de voortdurende concurrentie van der / ter. Beide hebben hun wortels in het verre verleden van het beschaafde Nederlands. Een fonetisch proces, het optreden van de epenthetische d, werkte versmelting van enclitisch -(d)er en een ook bestaand der (= gereduceerd daer) in de hand, een versmelting die zichtbaar wordt in het handschrift van de zestiende-eeuwer Wouter Jacobsz en hoorbaar is in verscheidene hedendaagse Nederlandse dialecten. De beschaafde geschreven taal heeft niet alleen aan die versmeltingsneigingen weerstand geboden, maar ook de hele d-vorm opgegeven en, wellicht mede of vooral uit grafische overwegingen, gekozen voor een uniform er. Dit maakt zich grafisch uit de enclise los, wordt afzonderlijk gespeld en dringt in de achttiende eeuw - wellicht al vroeger - grafisch ook tot het zinsbegin door. In het beschaafde gesproken Nederlands voltrok zich de der-mijding niet; de aanleiding ertoe ontbrak ook. Misverstand met het lidwoord der deed zich niet voor aangezien het in de omgangstaal vermoedelijk al vroeg verdwenen was. Hoever het der / ter-gebruik | |
[pagina 198]
| |
in de verzorgde omgangstaal vanouds ging, is door gebrek aan gegevens bezwaarlijk te achterhalen. Voor zover der er na r, l en n, na vokalen en aan het zinsbegin voorkomt, ligt een ononderbroken traditie, op z'n minst sinds de zestiende eeuw, voor de hand. Voor zover der / ter gehoord wordt na m, ng, explosieven en spiranten is dat minder zeker. Voorbeelden als eerdergenoemd soo langd'er (17de eeuw) en schaamder (18de eeuw) zijn nog te schaars om er voor de vroegere gesproken taal veel uit af te leiden. De voorgeschiedenis van ter (ik begrijp ter niks van) is nog ondoorzichtiger. Enig verband met de praktijk van Wouter Jacobsz ligt evenwel voor de hand. Voor zover de talrijke er's van de beschaafde omgangstaal niet op schrijftaalinvloed berusten - maar dan een van enkele eeuwen oud, die bij vele sprekers tot een tweede natuur geworden is - zetten ze, behalve aan het zinsbegin, vermoedelijk eveneens een oude traditie voort. Noch bij Wouter Jacobsz, noch in de kluchten, noch in de hedendaagse dialecten is der / ter alleenheerser; steeds is er de concurrentie van er, in oorsprong het oude middelnederlandse encliticum. Het onvaste er / der / ter-gebruik van de omgangstaal staat niet los van het dialectische. Dat is ingewikkeld en niet in een eenvoudige formule te vangen. Voor een peiling in de dialecten, tevens een verantwoording vormend van verscheidene uitspraken in het bovenstaande over de toestand in de Nederlandse dialecten gedaan, mag ik de dialectisch geïnteresseerde lezer wel naar elders verwijzen. In een volgend artikel hoop ik de sporen van de andere Nederlandse der's te kunnen volgen.
Leersum, Lomboklaan 25. l. koelmans. |
|