De Nieuwe Taalgids. Jaargang 65
(1972)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||
Nog eens over de verbreiding van het ontkennende ‘en’ of: welke is de bruikbaarheid van de RNDA?In een in dit tijdschrift verschenen artikel (60ste jg, 1967, blz. 12-18: ‘Over de verbreiding van het ontkennende en’) heeft L. Koelmans de resultaten neergeschreven van een onderzoek naar het voorkomen van de negatie en in de Nederlandse dialekten. Voor het zuidelijk gedeelte van het Nederlands taalgebied heeft de auteur de gegevens uit de Reeks Nederlandse Dialektatlassen gehaald. Onder de daarin opgevraagde zinnen zijn er volgens Koelmans niet minder dan 27 die voor een onderzoek naar de verbreiding van het ontkennende en in aanmerking komen. De - op kaart gebrachte, blz. 14 - resultaten van Koelmans zijn als volgt: 1) afgezien van enkele sporadische en zeldzame vindplaatsen, komt en niet voor in het oosten van Brabant, het Noordoosten van Oostvlaanderen, in geheel de provincie Antwerpen, in beide Limburgen, en in het Noordoosten van de provincie Luik (NOL); 2) ‘Het kerngebied is op grond van deze gegevens duidelijk zuidoostelijk Vlaanderen. Kleiner, maar toch altijd nog aanzienlijk, is de frequentie in Noord-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen’. In Brabant treedt het partikel eveneens op, echter in een aanzienlijk geringer aantal zinnen. Het onderzoek van Koelmans is op feilloze wijze geschied. Minder betrouwbaar echter lijken me de RNDA-gegevens zelf, althans wanneer het geldt, in een geval als en, het daadwerkelijk taalgebruik te achterhalen. Dat het partikel en in NOL - zoals uit de RNDA blijkt - in één enkele plaats uiterst zelden en elders nooit gebruikt zou worden, beantwoordt niet aan de werkelijkheid van het taalgebruik. In het dialekt van Moresnet bv., Q. 252, wordt en nog steeds vrij vaak gebruikt. Het is weliswaar overal fakultatief, ik zie echter geen negatieve zin met zinsnegatie waar het niet zou kunnen optredenGa naar voetnoot1: ech koom neet of ejen koom neet. Het heeft er aldus het statuut van een fakultatieve zinskonstituente, maar het lijkt me niet gemakkelijk er de juiste funktie van te omschrijven. Tegenover de negatieve zin zonder en is de en-zin eerder als een zuiver vrije variante te beschouwen, zonder verdere betekenisinhoud. Vast staat echter dat en in het werkelijke taalgebruik vrij vaak optreedt. Zeer terecht staat ook Koelmans zelf enigszins skeptisch tegenover de bruikbaarheid van het door hem geëxcerpeerd materiaal (blz. 13). De enige zin echter die ik met betrekking tot NOL graag veranderd zag, is de volgende: ‘Ook zal en wel eens ontbreken in een zin waar het wel had kunnen staan’, want voor NOL geldt dat en in werkelijkheid vaak ontbreekt waar het had kunnen staan. Hiermee heb ik meteen een uiterst belangrijk probleem ter sprake gebrachtzijn de gegevens van de RNDA zonder enig voorbehoud bruikbaar als informatie: | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
bron? Om hiertoe mijn eigen steentje bij te dragenGa naar voetnoot1, heb ik me de volgende dubbele taak opgelegd: 1) naar verdereGa naar voetnoot2 faktoren gaan uitkijken die een verklaring kunnen brengen voor het feit dat de RNDA niet in alle gevallen een juist en exhaustief beeld kan geven van het werkelijk taalgebruik; en 2) andere dialektologische informatie-bronnen onderzoeken, om de aldus verkregen resultaten met die van Koelmans te kunnen vergelijken. Buiten de door Koelmans genoemde faktoren die oorzaak kunnen zijn van het feit dat de spreker bepaalde bestanddelen van zijn werkelijk taalgebruik vermijdt of | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
achterwege laat, wanneer hij als zegsman voor een onderneming als de RNDA fungeert, zie ik nog de volgende. Het statuut zelf van het element en in het taalsysteem - nl. het feit dat het een vrije variante is, die fonetisch meestal tot een minimum gereduceerd wordtGa naar voetnoot1 en die nauwelijks iets specifieks tot de semantische inhoud bijdraagt - kan meebrengen dat de taalgebruiker er zich nauwelijks nog bewust van is dat hij een dgl. vorm gebruiktGa naar voetnoot2. Het optreden van en hangt dermate nauw met het werkelijk en levensecht taalgebruik samen dat het moeilijk wordt het er als afzonderlijk element uit | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
te abstraheren (in dezelfde zin als het de meeste sprekers uiterst moeilijk valt bepaalde intonatieverlopen of klemtonen te abstraheren). Ik heb de indruk dat er voor iedere spreker niet alleen een gradatie aktief-passief taalgebruik bestaatGa naar voetnoot1, maar daareenboven ook een soort gradatie betreffende de min of meer grote isoleerbaarheid of taalkundige abstraheerbaarheid van de taalelementen zelf. Welnu, de zegslieden van de RNDA worden telkens in een situatie geplaatst die - door het feit dat los van elkaar staande zinnen moeten ‘vertaald’ worden - een zeker abstraheren uit het werkelijk taalgebruik veronderstelt. En het en-partikel is nu precies, in dialekten waar het als vrije variante optreedt, zo'n moeilijk te abstraheren taalelement. Andere voorbeelden voor NOL zijn de preteritumvormen op -dene of op -et: in de RNDA zijn niets dan de-vormen te vindenGa naar voetnoot2. De taalgebruiker ‘weet’ niet zonder meer dat er naast magde (= maakte) de vormen magdene en maaket bestaan, ook al gebruikt hij ze vaak. Verder kan hier-en ook in het geval en-een soort van vrees voor ‘inkorrektheid’ meegespeeld hebben: taaluitingen of -vormen die al te zeer afwijken van een bepaalde, voor een groot deel aan het voorbeeld van de verwante kultuurtaal of kultuurtalen getoetste norm, worden gemakkelijk als onaanvaardbaar en onecht ervaren. Dit verklaart bv. m.i. het feit dat de RNDA-zegslieden van NOL nergens zwakke preteritumvormen gebruikt hebben bij werkwoorden als trekken, zoeken en gelden (= kopen), alhoewel dgl. vormen in het werkelijk taalgebruik niet zelden optreden: Mor. Q. 252 trekke = trok = trook = tregde = tregdene = treket; zeuke = zoewet = zeugde = zeugdene = zeuket; geele = gool = goot = gelde(ne) = geelet... Hetgeen voor NOL geldt, geldt vermoedelijk ook voor andere dialektgebieden. Om dit te kunnen uitmaken, zouden er meer gedetailleerde beschrijvingen moeten zijn, bij voorkeur van de hand van inheemse dialektologen. Wat echter de verbreiding van het en-partikel betreft, kunnen de twee volgende informatiebronnen, die op het Leuvense Instituut voor Dialectologie aanwezig zijn, ons een stapje verder helpen: enerzijds, de door Willems op het einde van de vorige eeuw verzonden vragenlijst (= W), en anderzijds de vragenlijsten van de Zuidnederlandse Dialectcentrale (= ZDC). Het netwerk der ondervraagde plaatsen is weliswaar in beide gevallen niet erg dicht; van belang voor ons onderzoek is echter het feit dat er in beide vragenlijsten uitdrukkelijk gevraagd wordt naar het mogelijke voorkomen van het en-partikel: | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
1) ZDC, Lijst 34, Nr. 96 (daarbij twee zinnetjes ter vertaling); 2) W. stelt dezelfde vraag en geeft bovendien een tiental zinnen ter vertaling (7 S-V hoofdzinnen; 1 gezegde; 2 zinnen met het syntaktisch patroon ‘als... maar’ (wens) en 1 zin met het patroon ‘al ware het dat’ (restriktie)). Lijst 34 van de ZDC is in 1940 verzonden (wat blijkbaar verklaart dat er geen antwoorden zijn ingezonden uit het toenmalig grotendeels geannexeerde NOL). Ik heb beide lijsten onderzocht en op kaart gebracht. Verder heb ik lijst 4 van de ZDC nagekeken. Deze lijst bevat de te vertalen Wenkersätze, waaronder er acht voor ons onderzoek in aanmerking komen: de nrs. 10, 16, 22, 28, 29, 30, 32 en 39Ga naar voetnoot1. Inzoverre mijn resultaten die van Koelmans niet bevestigen, is natuurlijk theoretisch te verwachten dat de verschillen het grootst zullen zijn in W. en ZDC-lijst 34 (zie kaart), het kleinst in ZDC-Lijst 4.
De resultaten: | |||||||||||
I De kaart (materiaal Willems + ZDC, L. 34)Op deze kaart heb ik bovendien de gegevens opgetekend van een tiental Leuvense Licentiaatsverhandelingen, waarin expliciet op het gebruik van het ontkennende en-partikel wordt ingegaanGa naar voetnoot2. De kaart is op de volgende manier te lezen:
a. Licentiaatsverhandelingen + Willems (vraag/elf zinnen) b. ZDC (vraag/twee zinnen) | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
De W-gegevens voor enkele grensdialekten op Duits grondgebied zijn de volgende:
Ik kan er bovendien de schaarse oogst aan toevoegen van de ingekomen antwoorden op een korte vragenlijst verschenen in Im Göhltal, Zeitschrift der Vereinigung für Kultur, Heimatkunde und Geschichte im Göhtlal, 8, 1970, blz. 25-26. Daaruit blijkt zeer duidelijk dat het ontkennende en in de idiolekten van drie andere Moresnetse sprekers en van sprekers uit Heerlen(1), Montzen(1) en Raeren(1) vrij vaak optreedt: bij de meesten(4) blijkt het in negatieve zinnen haast altijd mogelijk te zijn, bij één slechts in ondergeschikte zinnen, bij de laatste (Heerlen) wordt ‘het alleen gebruikt als men spreekt met een bijzondere nadruk’. | |||||||||||
II ZDC, Lijst 4Deze gegevens komen grosso modo overeen met de door Koelmans gepubliceerde kaart (behalve dat de overgangen nu abrupter zijn). Het partikel werd nergens in vak L en K genoteerd, slechts één keer in P (P. 126, vrij vaak). De Brabants-Oostvlaamse provinciegrens, de Schelde tussen Dendermonde (I. 262) en Gent (I. 241), en de Leie grenzen daarbij vrij duidelijk het zuidoostvlaams kerngebied af. Slechts te 0.46, 234 en 82 treedt en in geen van de acht zinnen op. Buiten dit kerngebied treedt en ofwel meestal niet op (in Brabant, behalve 0.162, 274, 275, 281; en in noordelijk Oostvlaanderen, behalve I.163, 190, 204, 213, 241, 252), ofwel meestal slechts sporadisch (d.i. alleen in enkele van de acht zinnen; in zuidelijk Westvlaanderen). In zuidoostelijk Westvlaanderen echter komt het weer vaak voor (N. 16, 19, 21, 24, 28, 63, 65, 67, 68, 104, 116, 117).
Ik hoef hier nog nauwelijks iets aan toe te voegen: de kaart en het materiaal uit ZDC, L. 4 spreken duidelijk genoeg. Opvallend is weer eens het oostelijk en-gebied: oostelijk en zuidelijk Belgisch-Limburg, zuidelijk Nederlands-Limburg, NOL en de grensstrook op Duits grondgebiedGa naar voetnoot1.
Ter verdere informatie wil ik nog enkele bijzonderheden aanstippen. Voor 0.76 werden de volgende zinnetjes opgegeven: ŋ dut nit / ŋ wet ət nit. De velare nasaal in de anlaut is blijkbaar een extreem assimilatieprodukt van k + n < ik ən (de velariteit van de k en de nasaliteit van de n zijn als distinktieve, woordvormidentificerende eigenschappen blijven bestaan; ook de syntagmatische diffuusheid is | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
verloren gegaan, daar nog slechts één segment overblijft en beide eigenschappen nu simultaan optreden). In de streek van Sint-Niklaas komen zinnen voor als: k wēt ən't ni /... ent ni (I.177, 175, 172, 177, 169). In I 208 luidt die zin: k'en weet ent ni. Het na de werkwoordsvorm optredende en is hier vanzelfsprekend niet het negatieve partikel, maar hoort enklitisch bij het werkwoord (zie I.208; vgl. ook bv. H.64: ek nen dunt ni; H.35: 'k ə weet (ə)n ik da ni; H.8, 12, 24, 61, 64: weet't ent niet / weet ən 't niet; H.84: kweten t nie...).
Er kan tenslotte de vraag gesteld worden of mijn kaart ook diachronisch te interpreteren is. Tussen het materiaal W en de gegevens uit ZDC, L. 34, ligt immers een halve eeuw tijd. Ik waag het niet op die vraag te antwoorden. De kaart vertoont echter bepaalde regelmatigheden die een positief antwoord zeer aannemelijk maken: wanneer voor dezelfde plaats tegenstrijdige W - vs ZDC - gegevens genoteerd werden, dan is de verhouding bijna altijd in het voordeel van W (optreden van en)Ga naar voetnoot1. Daarbij valt vooral op dat de en-regressie gedurende die vijftig jaar het sterkst schijnt geweest te zijn over geheel vak K en in bepaalde delen van vak P. Daar die ontwikkeling heel duidelijk in de richting van Koelmans kaart wijst (evenals van de gegevens ZDC, L. 4), zou men kunnen gaan beweren dat de RNDA een nog latere toestand in die ontwikkeling vaststelt en dat mijn argumentatie daarom ongegrond is. Naar mijn mening echter verliest mijn uiteenzetting niets van haar bewijskracht: ik heb, enerzijds, getoond dat de RNDA bepaalde bestanddelen of niveau's van het daadwerkelijk taalgebruik in NOL (1970) niet registreert; anderzijds heb ik getracht die vraag naar de betrouwbaarheid van het RNDA-materiaal meer in 't algemeen te stellen.
3000 - Leuven, Kartuizerstraat 8. rené jongen |
|