De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het sonnet van Willem Kloos op Mr. A.D. de Vries (1884)I. In een uitvoerig artikel heeft een tiental jaren geleden Hubert Michaël een hypothese ontwikkeld over het bekende sonnet van Willem Kloos In memoriam Mr. A.D. de Vries - ‘Obiit 8 Febr. 1884’ - dat 16 februari 1884 (gedateerd 11 februari 1884) in de Ned. Spectator van Carel Vosmaer verscheenGa naar voetnoot1. Een sonnet, dat ten behoeve van onze beschouwingen hier nog eens moge worden afgedrukt. O, klaagt om 't jonge leven, met één slag
Gesloopt, en zooveel hope en al zijn droomen...
Klaagt om het Land, dat niet beleven mag,
Wat roem van zulk een Zoon Haar toe zou stroomen,
Klaagt om den Vriend, voor altijd weg-genomen,
Zijn stouten ernst, den geesel van zijn lach,
Klaagt om de Waarheid, die voor 't laatste zag,
Haar trouwsten priester tot haar outers komen.
Klaagt niet - wij allen wenschten ons Uw Lot,
Te vallen in den strijd voor eigen God,
In volle kracht, als mannen wég-gedragen.
De Liefde sterft met òns, met Holland's Taal
Uw Naam, maar Waarheid's Zonne, Uw Ideaal,
Het liefste, dat gij hadt, zal immer hooger dagen.
Michaëls these komt hierop neer. Uit de omstandigheid, dat de kunsthistoricus Adrianus Daniël de Vries (geboren 15 maart 1851 te Amsterdam en aldaar plotseling gestorven op vrijdagavond 8 februari 1884) niet heeft behoord tot de intimi van Kloos en (hoe productief ook als publicist op kunsthistorisch gebiedGa naar voetnoot2) evenmin ooit iets op literair gebied heeft gepresteerd, moet worden afgeleid, dat het sonnet in zijn oorspronkelijke vorm niet op A.D. de Vries betrekking kan hebben. Formuleringen als ‘Klaagt om den Vriend...’ - ‘De Liefde sterft met ons met Holland's Taal/Uw Naam...’ passen wel moeilijk in het beeld van oppervlakkige kennissen, die elkander misschien één keer hebben ontmoet en wel bij de Hooft-herdenking van 17 maart 1881 op het Muiderslot. De Vries was daar aanwezig als mede-organisator, Kloos verscheen er in gezelschap van Jacques Perk.
Waar kwam dit ‘verdriet’ van Kloos plotseling vandaan en waarom moest dit zo zwaar worden geaccentueerd. Carel Vosmaer voelde nattigheid en had ‘een paar aanmerkingen’, die zijn goede intuïtie demonstreren. De gezwollenheid irriteert hem. ‘Hooger dagen - voor hooger helder lichten en schijnen is misschien niet heel juist - maar het kan er door: tenzij gij iets beter weet. Heur trouwsten priester vind ik (ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
by de hoogste waardeering voor de V.) overdrijving en sterker zou ik vinden: Dien trouwen priester... Overigens best. Het wekt ook by mij grooten spijt dat hij ons ontviel’. Na lezing van Vosmaers briefkaart reageerde Kloos terstond. ‘Hierbij zend ik u de proef, met een regel veranderd. Zooals u ziet, heb ik de door u gewraakte uitdrukkingen laten staan, en wel de laatste tegen mijn zin. Ik vind inderdaad niet alleen de uitdrukking hooger dagen, gewaagd, maar de twee laatste regels wat mat: ik heb nog getracht ze te veranderen, maar het wou me op het oogenblik niet gelukken... Heur trouwsten priester echter, daarover meen ik met u te moeten verschillen: “dien trouwen priester”, zooals u wilt, of zelfs “dien trouwsten priester” is een plotselingen val van het pathos, na de vorige 6 regels. Ik stem gaarne toe, dat de uitdrukking, naar de letter genomen, hyperbolisch is: maar is hyperbole per se een fout?’Ga naar voetnoot1 Op zichzelf allemaal wel juist. Maar de op zijn vingers getikte dichter wist heel goed, dat het daarom niet ging.
II. Niet altijd is het mogelijk een hypothese zo overtuigend te schragen met later gevonden bronnenmateriaal als in het geval van ons sonnet mogelijk zal blijken. Toen in 1938 Kloos stierf vroeg de toenmalige directeur van de Amsterdamse uitgeverij Contact (de heer Blom) een van zijn kennissen Drs. H. Bovenkerk (thans woonachtig te Haarlem) voor het huisorgaan der firma een stukje te schrijven over de gestorven Tachtiger. Bovenkerk, toendertijd bezig met een studie over Frank van der Goes en met deze ook om politieke redenen bevriend, was gekwalificeerd voor dit verzoek, dat in eerste instantie tevens inhield Van der Goes te vragen of deze misschien niet iets interessants had af te staan voor de ongezochte gelegenheid. In een daarop volgend gesprek begon Van der Goes met zijn bekende sterke verhalen over de oude tijd en liet hij ter adstructie enkele brieven zien van Willem Kloos. Uit een envelop kwam toen een poëtisch manuscriptje tevoorschijn, waarvan Van der Goes vertelde, dat het betrekking had op Mr. A.D. de Vries en dat hij het destijds van Willem Kloos cadeau had gekregen. Zulks naar aanleiding van een herdenkingsbijeenkomst die ter gelegenheid van De Vries' plotselinge dood door ‘de vrienden’ was belegd. Van der Goes, die blijkbaar hier een leidende rol had vervuld, had diverse mensen gesuggereerd iets bij te dragen. Ook Kloos had toegezegd ‘een gedicht’ te willen afstaan. ‘Hij was al even bezig geweest’. ‘Hij had nog wat liggen, dat daarvoor gebruikt kon worden’. Van der Goes was wat vaag in zijn mededelingen, maar daar kwam het - wat Kloos' uitingen betreft - wel op neer. In ieder geval schonk Kloos Van der Goes een kladje, dat later werd gevolgd door het sonnet, zoals wij dat kennen, in overdruk uit de Spectator. Nog in 1958 bevond zich in het Frank van der Goes-archief op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam een envelop geadresseerd aan Frank van der Goes en afgestempeld 21-2-1884. Op deze envelop stond in ander handschrift Adriaan de Vries. Ingesloten was aanwezig een overdruk van het sonnet. Daarop ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noteerd: ‘door mij voorgelezen in een vergadering van “De Club”. F.v.d.G.’Ga naar voetnoot1. Het papiertje van Kloos, dat zich eenmaal daarin had bevonden, endosseerde Van der Goes in 1938 aan Drs. Bovenkerk, die het zorgvuldig bewaarde en het mij voor publi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
catie ter hand steldeGa naar voetnoot1. De relatie ervan tot het uiteindelijke sonnet vormt de kern van het vervolg van ons betoog.
III. Voor ons ligt de volgende handschriftelijke tekst van Willem Kloos, op een blaadje schoolpapier, zonder kantlijn, heel gewoon geliniëerd, afmetingen 16 bij 20 cm.
[Zonder titel]
Opmerkingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de kant staan onder elkander rijmwoorden. Naast de regels 1 en 2: slag, dag, mag. Naast de blanco regel 4 begint tot en met regel 11 een nagenoeg alfabetische lijst, aanvangende met boomen. Enkele zijn onderstreept. Achter regel 11 staat - iets ter zijde -nomen, als om te accentueren dat hij overwoog weggenomen te verkiezen boven weggedragen, dat later werd toegevoegd. Onderaan links staat schuin geschreven: geesel en daaronder geessel. Er is nauwelijks ruimte tussen de delen van het sonnet. Slechts 3 × is er sprake van een punt, en wel achter regel 3, 9 en 14.
IV. Biedt aldus het ontcijferen van deze tekst geen onoverkomelijke moeilijkheden, de gehele sfeer rondom het kladje papier blijft ondoorzichtig. En nog vóór de inhoud kome zij ter sprake.
Wat heeft Kloos ertoe bewogen Frank van der Goes dit papiertje af te staan, dat toch bepaald geen imponerende indruk vermag te maken als specimen van literaire arbeid, respectievelijk voorarbeid. Andere vraag: wanneer is dit geschied? Het sonnet werd afgedrukt in het nummer van de Spectator, dat 16 februari 1884 verscheen. Het is gedateerd 11 februari. Waar en wanneer het is voorgedragen weten wij niet. Met ‘De Club’ die Van der Goes op de envelop noteerde, zal toch wel Flanor zijn bedoeld. Dat De Vries zelf geen lid is geweest doet niet ter zake. Hij beschikte in dat gezelschap over vrienden en intimiGa naar voetnoot1.
Literaten als Van der Goes zullen het op prijs hebben gesteld over diverse contacten in de burgermaatschappij te beschikken. Wij leven dan in de periode, die direct voorafgaat aan de oprichting van De Nieuwe Gids. Misschien moeten wij stellen, dat Van der Goes zo'n gelegenheid als de dood van Mr. A.D. de Vries aangreep om in Flanor (of elders) een breder forum bijeen te brengen, waar op ongezochte wijze burgers, intellectuelen en artistiek-geïnteresseerden onopvallend in aanraking konden worden gebracht met bohémiens en artiesten. Hij was bovendien gesteld op A.D. de Vries, die hij uitnodigt op zijn 21e verjaardag, met wie hij in de Hooft-Commissie samenwerkt en met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wie hij op talloze ‘avondjes’ zal hebben gegeten, gedronken en ‘literair’ geconverseerdGa naar voetnoot1. Zo wordt verklaarbaar, waarom hij Kloos benaderde.
Blijft de vraag: in welk stadium is er sprake geweest van de schenking van dit ‘vodje papier’. Dit kan moeilijk zijn geschied na het verschijnen van het In Memoriam. Wat zou het toen nog voor zin hebben gehad. Het moet vóórdien zijn geschied. Maar met welke bedoelingen. Dit kunnen er twee zijn geweest, die onderling met elkander samenhangen. Allereerst wilde Kloos wellicht concreet aantonen, dat op een gedicht van hem inderdaad mocht worden gerekend. Hij was in deze periode van zijn dichterschap uitermate improductief. Reden ook, waarom Vosmaer, die lang niets van hem had ontvangen, toch ingenomen was met het sonnet, dat hij als overtrokken aanvoelde. Van der Goes kan aanvankelijk verwonderd zijn geweest om het gretig toehappen van de moeizaam dichtende vriend, nota bene met betrekking tot een figuur in de verte als Adrianus de Vries. Om nu van te voren alle argwaan der ongelovigen bij voorbaat te ontzenuwen kan Kloos al spoedig op de proppen zijn gekomen met een ‘voorontwerp’. Dit is één uitgangspunt.
Daarnaast kan Kloos om redenen, die daar straks uit de doeken zullen worden gedaan, met zijn voorlopige inzending hebben willen beproeven of Van der Goes lont zou ruiken. Anders gezegd of de vriend van Jacques Perk zou merken dat het hem gezonden manuscript voor deze gestorven makker was geschreven. Het hoeft toch niet per se zo te zijn, dat Kloos het manuscriptje aan Van der Goes heeft geschonken. Dat heeft deze ook nergens schriftelijk vastgelegd. Het lag daar in de envelop naast het afgedrukte sonnet, dat Van der Goes op de bewuste bijeenkomst heeft voorgedragen. Opmerkelijke bijzonderheid, dat Kloos het niet zelf reciteerde!
In dit verband is het dienstig op te merken, dat Van der Goes een jarenlange trouwe vriend van Jacques Perk is geweest. Tussen 1873 en 1879 was Perk hem (Van der Goes) ‘toegewend’. Eerst in 1879 (misschien zelfs eerst in de tweede helft van dat jaar) leerde Kloos Van der Goes kennen, nota bene via Perk. De op het stuk van zijn vriendschap met Perk zo uiterst gevoelige Willem Kloos had aanvankelijk trouwens iets tegen Van der Goes. Zoals blijkt uit dat merkwaardige schrijven van 5-6-1880, waarin Kloos Van der Goes schrijft: ‘Mijn Heer, Bij deze heb ik de eer U mede te deelen, dat ik U volstrekt niet voor een ongeluk houd, zooals U van bevriende zijde werd bericht, en dat ik dag en uur eener nadere kennismaking aan U overlaat, die zeer aangenaam zal zijn.’
Zo gezien kan de zending van het onaffe gedicht een malicieuze toetssteen zijn geweest voor de geplande mystificatie welke laatste problematiek ons nu brengt naar de vraag, wat in dit handschriftje van Kloos voor ons ligt.
V. Voor ons ligt een onaf sonnet, dat op weg is het In Memoriam voor A.D. de Vries te worden. ‘Kloos had nog wat liggen.’ In die richting bewoog zich de formule- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van Van der Goes. Productief genoeg om in een zeer korte spanne tijds zo maar een aanvaardbaar nieuw sonnet te makken, nog wel op een vreemde, was de dichter niet. De Vries stierf op 8 februari; het op de 16e gepubliceerde gedicht is gedateerd op de 11e Tussen de 8e en de 11e moet het zijn ontstaan uit een vroeger sonnet, op de gestorven Perk. Het voor ons liggende werkstuk is een klad, blijkbaar snel samengesteld uit een niet meer bekende versie van Kloos' sonnet op de in 1881 gestorven mede-poëet.
Het was altijd al onverklaarbaar, dat Willem Kloos (toch de grote brenger van Perks poëzie)Ga naar voetnoot1 niet had kunnen komen tot een dichterlijk In Memoriam op de vriend, met wie hij kort voor diens dood gebrouilleerd was geraakt. Durfde hij mede daarom misschien zijn dichterlijke en vriendschapsgevoelens niet formuleren, gezwegen van publiceren? Of lukte het hem niet? Wellicht lukte het hem bijna, maar in elk geval niet in zulk een vorm, dat hij het ooit durfde openbaar maken. Het bleef liggen, totdat via het verzoek van Van der Goes de suggestie bij hem moet zijn gewekt het Perk-sonnet naar gelegenheid te vervormen, te ‘bevriezen’. En omdat er haast bij was, èn omdat hij bovendien Van der Goes een tastbaar bewijs in handen wilde geven, maakte hij in ijltempo een tekst, die bewaard bleef en die bij de volstrekt onbevangen Van der Goes (op dat punt van poëzie toch al geen sterke figuur), totaal geen argwaan wekteGa naar voetnoot2. Hij - Van der Goes - moet ze zo dikwijls op de kamers van de vrienden hebben zien zwerven: de kladjes met sonnetten, driekwart sonnetten, gedichten in statu nascendi. Helemaal niets ongewoons. Wij denken aan het manuscriptblad van Perk ter K.B. (in het oktobernummer 1893 van De Nieuwe Gids gereproduceerd), geillustreerd met allerlei poppetjes waartussen zich twee doorgestreepte sonnetten bevinden, als in ons geval omgeven met risten rijmwoorden. Hoe zou iemand als Van der Goes er op gekomen zijn, dat er in ons geval sprake was van een pikant tussenstadium tussen een bestaand en een wordend gedicht, beiden bedoeld als In Memoriam, maar wel voor twee geheel verschillende persoonlijkheden, herdacht onder totaal verschillende persoonlijke omstandigheden. Een rammelende tekst, waarin wij de doorgeschrapte en weggelaten gedeelten zeker dienen te beschou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wen als betrekking hebbende op Perk; de ‘neutrale’ formuleringen als het raam voor het In Memoriam A.D. de Vries. Wat kon blijven staan, werd zonder meer overgeheveld naar het beeld van een kunsthistoricus, die Kloos noch als mens, noch als figuur kan hebben geïnteresseerd, laat staan geboeid. Er blijkt nergens iets van. Behalve dan in dit vers, dat volstrekt geïsoleerd zijn plaats kreeg in het zeer ongelijksoortige dichtwerk van de Willem Kloos voor 1885.
In regel 1 handhaafde hij zonder aarzeling om 't jonge leven, dat zeer waarschijnlijk op Perk moest slaan. In 1884 gold iemand van 33 jaar zeker niet als zo jong, dat er via zulke woorden plaats zou kunnen zijn voor enige tedere benadering. Er was in het geval van De Vries eerder sprake van een volwassene. Maar het kon geen kwaad. Wie van de hoorders of lezers zou het opvallen in een In Memoriam, dat nu eenmaal alleen maar appelleerde aan emotionele gevoelens van familie, vrienden en goedwillenden. Regel 2 vertoont wel aarzeling: gesloopt (dat op Perk moest slaan) tegenover geknot (dat het sterven van De Vries typeert, het plotselinge karakter van diens dood). Het voegwoord en in plaats van het voorzetsel met verzwakt. Perk was een drie-eenheid: leven, hoop en dromen.
Maar vooral het weglaten van regel 4 spreekt boekdelen. In het beginkwatrijn ontbreekt de essentiële regel, die kleur aan de schildering van de overleden, bezongen vriend zou moeten geven. Wàt mocht het land niet beleven? In regel 5 is den man, den vriend vervallen voor den Vriend, met een kapitaal, waarvan het uiteindelijke sonnet toch al de nodige specimina bevat. In deze regel neemt weg-genomen bij De Vries de plaats in van het persoonlijke van ons weggenomen. Regel 6 begon anders; door het oorspronkelijke beginwoord (uw) is fel de hoofdletter Z geschreven. In het In Memoriam blijkt Zn fieren gewijzigd tot Zijn stouten. Wat dan weer laat zien dat uit het origineel ook zo maar een variant kon komen overwaaien. In 7 en 8 begon de argwaan van Vosmaer vaste vorm te krijgen. Regel 9 zet in met het zeer individuele Geen klacht!, met uitroepteken wel te verstaan. Uw Lot met twee kapitalen neemt de plaats in van het soberder uw lot. Ogenschijnlijk konden de regels 9 tot 12 gemakkelijk op beiden slaan en zonder al te veel varianten de grens der publiciteit passeren. Maar wij wijzen ten overmate toch nog op de of zijn eigen God; en op wég-gedragen, na de aarzeling wég-genomen (zie het rijmwoord nomen).
Aan het slot van zijn sonnet begon dan het ploeteren van Kloos eerst recht. Het klad is er onleesbaar door geworden. Welk probleem ons tenslotte confronteert met het vraagstuk, hoe het Perk-gedicht er oorspronkelijk heeft uitgezien. Een nimmer exact oplosbare probleemstelling, die ons intussen niet mag weerhouden de thans bekende tekst toch ook nog eenmaal te vergelijken met de prozatekst, waarmee Kloos afscheid nam van zijn makker: het befaamde, op verzoek van Vosmaer geschreven, In Memoriam Jacques Perk, 1 November 1881, gepubliceerd in de Spectator van 19 november daarop volgendeGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De associaties liggen voor het grijpen en zij behoeven nauwelijks toelichting. Wij ontmoeten de dienaar van het schone (de priester), de aanbidder van het schone, die werd weggenomen. Wij worden geconfronteerd met de droombeelden van de edelsten en besten uit den lande, die zich wel gemakkelijker in het Perk-beeld voegen dan in het beeld van A.D. de Vries. Zijn naam, die met eerbied zal worden genoemd als van een voorganger, die de triomf zijner eigen richting niet heeft mogen beleven, als van het offer, dat vallen moest etc. Wéér het offer, dat duidelijk aan de priester reminisceert. Dan de stoutheid van conceptie, de tomeloosheid van levenskracht, die beurtelings zich in de helste jubeltonen en de kreten der diepste menselijke smart verliest. Wij denken aan stoute ernst en geessel van zijn lach. Later nog geaccentueerd in de opmerking waarin de ziel haar weelde en haar pijn als in een spiegel aanschouwen kan.
Maar het is - naar sfeer en poëtische gedachtenvlucht - toch vooral de hooggestemde apotheose, die ons inleidt in de diepste bedoelingen van Willem Kloos met zijn sonnet op Perk.
‘Om de perken der mij toegewezen ruimte niet al te ver te overschrijden, zal ik mij ten slotte bepalen tot een vluchtigen blik in 's dichters laatste lied, het in de vorige aflevering van den Tijdspiegel verschenen Iris. Deze aangrijpende klacht om verloren liefde is gehuld in het kleed ener mythe, die, bij Alkaios bewaard en door Nonnos weder opgenomen, niet aan een loutere speling der fantasie, maar aan de waarneming der natuur haar oorsprong te danken had. Als Zefier gaat waaien en Iris onder een vruchtbaarmakenden regen opkomt, dan wordt de levenskracht der aarde uit haar sluimer gewekt en de bodem begint weder te groenen. Daarom stelde de Lesbische zanger het ook voor, alsof Eroos, de machtigste aller goden en de oorsprong van alle leven, uit de vereniging van Iris en Zefier geboren was. Zulk een vergeestelijking van natuurverschijnselen was voor de Hellenen een poëtisch geloof, maar wordt voor ons dikwerf vooral in het geval van navolgingen een op het woord geloofde poëzie. Wellicht Shelley slechts heeft in zijn Prometheus Unbound, in zijn Witch of Atlas en in zijn Cloud, dat voor het metrum hier als model diende, die klip geheel weten te vermijden. Des te meer moeten wij den jongeling bewonderen, die door de aanschouwelijkheid en natuurgetrouwheid zijner voorstelling en door die onscheidbaar te versmelten met den gloed van zijn innigst zielgevoel, de grootsten heeft kunnen natrachten, in wat geen onzer had durven bestaan: en die zo tenminste één vrucht heeft mogen zien rijpen van de bloesempracht, die zijn lente doorgeurde, steeds getrouw blijvende, zelfs tot bitter wordens van onze zijde toe, aan het woord, dat hij eenmaal gesproken had: ‘Schoonheid,
Wie eénmaal u aanschouwt, leefde genoeg:
Zo hem de dood in deze stond' versloeg...
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot!’
Thans is hij daar, waar zijn meesters zijn; zijn fouten waren de onvolkomenheden, die zijner jeugd aankleefden - laten wij ons dan zijn beeld voor ogen houden en streven naar de hoogte, waarheen hij ons den weg heeft gewezen.’
Zeer waarschijnlijk heeft onze blanco regel 4, met het rijmwoord boomen aan het slot, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken over de vruchten die niet mochten rijpen, zulks in tegenstelling tot Perks eersteling (‘Andere vruchten rijpend aan zijn boomen’). De punt achter deze regel en die achter regel 9 (lot.), accentueren een psychologische kortsluiting op de beide momenten, dat het hoogst persoonlijke in Perk moest worden gebruikt voor een - om het eens gewoon te formuleren - vreemde binnendringer. Behalve die aan het slot zijn het de enige punten! En wat kunnen de laatste terzinen anders bedoelen dan dit: De liefde (zeer persoonlijk gedacht: de Eroos) sterft met ons (Perk en Kloos). Met Holland's Taal eerst, zal Uw naam sterven (Perk). Maar 't eeuwi(ge genot) - bedoeld is schoonheid - Uw ideaal ('t hoogst genot) dat zal eeuwig hoger dagen. Welke laatste gedachtengang nota bene van Perk afkomstig is. Luidt het niet in het derde van de Vijf fragmenten ‘door Vosmaer en Kloos opgenomen als motto's of in de afdeling Overige gedichten en fragmenten van hun Perk-uitgave 1882’Ga naar voetnoot1: De Schoonheid daagt?
Extra valt dan nog op, dat de trits aan het begin: leven, hope en dromen, in de bedoeling van de dichter waarschijnlijk parallel moest lopen met dit einde van het sonnet: leven (1)/liefde(12) - hope(2)/met Holland's taal uw naam (13) - en droomen (2)/Uw ideaal het liefste wat gij hadt (13, 14). In dezelfde volgorde met de veelbetekenende geheugenstippen achter de climax droomen in de tweede regel. Het niet ingevuld zijn van het daarbij behorende ideaal aan het slot mag als argumentum e silentio onze analyse besluiten. Regel 4 zou hebben verklapt dat het om een dichter ging; regel 13 dat het ging om een vriend. De vriend, die hem eens een exemplaar van Shelley's werken zond met een sonnet in opdracht, dat als slotregel formuleert, ‘Dat vriendschap biedt wat gij het meeste lieft’Ga naar voetnoot2.
Eindigen wij met de opvallende associatie van de genoemde trits aan I Corinthiërs 13 : 13. ‘En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.’ De archaïsch aandoende, Doorenbos-achtige, plechtige spelling van hope kan in deze richting wijzen. Dat de pantomime geloof, hoop en liefde in de 19e eeuwse burgermilieus bijzonder populair was, kan in het achterhoofd van de dichter hebben meegespeeldGa naar voetnoot3.
In het In Memoriam Mr. A.D. de Vries bleef vooral in dit slot ongenietbare rhetorica hangen, die niet zo ver uitkomt boven het niveau van Jan Braga's sonnet zonder titel en De Marez Oyens dito Op het graf van onzen onvergetelijken klinkdichter, die na Perks dood, op 6 november 1881, in De Amsterdammer verschenenGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zouden wij na deze ontstaansgeschiedenis ook anders verwachten? Het sonnet, ten overmate ontluisterd door zichtbaar geworden knutselwerk achter de schermen, moge voor de toekomst uitsluitend geboekstaafd blijven als een standaardvoorbeeld van mystificatie. Dit te hebben aangevoeld en geadstrueerd blijft Michaëls verdienste. Zijn hypothese heeft weer eens aangetoond, hoezeer intuïtieve benadering van poëzie kan leiden tot juistere inzichten in het literaire bedrijf en zijn vaak zo gecompliceerde structuur.
Heemstede, Herman Heijermanslaan 25 j. meijer |
|