De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grammaticaregels en spellingregels1. Op 20 november 1970 heeft de ministerraad besloten, in het wetsontwerp tot wijziging van de spelling o.a. voor te stellen, de tweede en derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd aantonende wijs van werkwoorden met een stam op d in de toekomst zonder t te schrijven (jij antwoord en hij antwoord) en de onvoltooid verleden tijd van de zwakke werkwoorden die eindigen op ‘ten’ of ‘den’ met één t of d te schrijven (hij prate; hij antwoorde).Ga naar voetnoot1 2. De spelling van de verleden-tijdsvormen prate en antwoorde vertoont een streven naar spelling op de klank af, in die zin, dat er niet meer letters geschreven worden dan het aantal fonemen dat men in het gesproken woord op het oor af kan vaststellen. Bij een spelling op de klank af wordt het oor belangrijker geacht dan het oog, dat niettemin het middel is dat het geschrevene opneemt en dat, als de spelling prate en antwoorde aanvaard wordt, voortaan een bij zijn aard passende zichtbare aanwijzing voor de interpretatie van taalvormen bij het lezen zou moeten missen. De spelvormen prate en antwoorde hebben tot dusver dienst gedaan als weergevers van de aanvoegende wijs van de tegenwoordige tijd. Het spellingverschil tussen prate en praatte en dat tussen antwoorde en antwoordde beantwoordde aan een verschil in functie en het verstrekte dus een zinvolle informatie aan het lezende oog dat zichtbare tekens interpreteert. Opheffing van dit spellingverschil is een irrationele daad. De spelling jij, hij antwoord (zonder -t) is niet gekozen volgens het taal-is-klankbeginsel (in dat geval zou men antwoort hebben moeten voorstellen), maar volgens een ander spellingprincipe: de regel van de gelijkvormigheid, volgens welke eenzelfde woord of woorddeel zo veel mogelijk op dezelfde wijze geschreven wordt. Het woord antwoord wordt dus geschreven als het woorddeel antwoord in antwoorden. De keuze van de schrijfwijzen jij, hij antwoord en jij, hij prate, antwoorde berust dus op tegenstrijdige criteria. 3.1. Het maken van vormen van de tijden en wijzen van het werkwoord is een productief verschijnsel in de morfologie van het Nederlands. De vorming ervan lijkt een simpele zaak. De verstoorde vader die zijn misnoegen wil uiten over het feit dat zijn zoon zijn huiswerk bij een ingeschakelde transistor maakt, wordt zonder moeite door zoonlief begrepen, als hij hem toevoegt: ‘Jij radioot er maar weer lustig op los; wat moet er zo van je huiswerk terecht komen!’. De vorm radioot is geen geijkt woord, maar is op grond van de gebruikskennis die iedere Nederlander van de morfologische middelen van zijn taal heeft, feilloos te interpreteren. Te oordelen naar deze ene vorm maakt men een tweede of derde persoon enkelvoud van de aantonende wijs van de tegenwoordige tijd in het Nederlands door een achtervoegsel -t toe te voegen aan het woord waarvan men die werkwoordsvorm wil maken: radio + -t geeft radioot Het behoort tot de taalbeheersing (competence) van de Nederlander die zijn taal kent, zulke bouwsels op ieder gewenst tijdstip te maken. Op grond van diezelfde taalbeheersing kan hij ze ook op ieder gewenst tijdstip op de juiste wijze interpreteren. 3.2. Het hierboven gegeven voorbeeld geeft echter niet een volledig beeld van de regels die voor het maken van alle mogelijke werkwoordsvormen in een Nederlandse grammatica moeten worden gegeven. In wat volgt zullen die regels worden opgesteld, echter met deze beperking, dat de verleden tijd van de klankwisselende werkwoorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten beschouwing blijft en dat een aantal onregelmatige werkwoorden, die toch in een lijst (het lexicon) moeten worden opgesomd, niet aan de orde komen. 3.3. Ik heb de boze vader uit 3.1. met opzet een eenvoudig vormingsproces laten voltrekken. Behalve de tweede persoon enkelvoud die hij maakte, zou hij uitgaande van het woord radio, met hetzelfde gemak een meervoudsvorm: radioën en een verleden-tijdsvorm: radiode(n) hebben kunnen maken. Het woord van uitgang: radio kan zelf, zonder enigerlei verandering te ondergaan, dienst doen als eerste persoon enkelvoud van de aantonende wijs van de tegenwoordige tijd: ik radio. We kunnen de andere vormen in theorie dus ook afleiden uit die eerste persoon door er verschillende suffixen achter te zetten. Onder de bestaande werkwoorden vindt men twee fonische subcategorieën waarbij in de indicatief van het presens net zulke eenvoudige verhoudingen bestaan als die tussen radio, radioot, radioën. Subcategorie a wordt gevormd door die werkwoorden die na de klinker in de vorm van de eerste persoon enkelvoud niets, een j, m, n, ng, l of r als slotklank hebben; subcategorie b heeft na de klinker in de vorm van de eerste persoon enkelvoud een p, k, f, s, ch als slotklank. Ik geef hieronder voor ieder geval van beide categorieën een voorbeeld en doe dat, om de fonische problemen duidelijker te doen uitkomen, in fonetisch schrift.Ga naar voetnoot1
Subcategorie a
(In niet-fonetisch schrift luiden de infinitieven van deze werkwoorden: radioën, gooien, remmen, zinnen, verlangen, stellen en horen). Als structuurmodellen van de vormen uit deze lijst kan men de volgende formules opzetten:
Het pijltje geeft te kennen, dat de vorm links van de pijl gevormd wordt, als men de aanwijzingen rechts van de pijl opvolgt.
Subcategorie b
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(In niet-fonetisch schrift luiden de infinitieven van deze werkwoorden: hopen, hakken, suffen, passen, pochen. Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat alleen werkwoorden met een korte klinker voor f en s in deze subcategorie thuishoren.) Als structuurmodellen van de vormen uit deze lijst kan men de volgende formules opzetten:
Van de categorieën a en b vertoont b de grootste uniformiteit, doordat drie suffixen het foneem /t/ bevatten. In categorie a zijn het er maar twee. Het is echter gemakkelijk aan te tonen, dat de ongelijke fonische vormen van de suffixen met een dentale explosief in categorie b wel uit die van a af te leiden zijn, maar dat die van categorie a niet uit die van b zijn af te leiden. Het is immers een fonische regel van het Nederlands dat de combinatie van een stemloze explosief (p, k) of spirant (f, s, χ) met een stemhebbende dentale explosief assimilatie van stem tot gevolg heeft.Ga naar voetnoot1 Het resultaat blijkt naar verschillende kanten te kunnen uitvallen. In samenstellingen als koopdag, zakdoek, stofdoek, huisdeur en dagdief is een stemhebbende combinatie het resultaat van de assimilatie; in hoopte, hakte, sufte, paste, pochte is het resultaat een stemloze combinatie. Een klinker, j, m, n, ng, l en r (categorie a) kan zowel met een /d/ als /t/ gecombineerd worden. Vergelijk radiode met het adjectief grote, gooide met het substantief moeite, remde met ruimte, zinde met gedaante, verlangde met lengte, stelde met stelten, hoorde met poorten. De aard van de slotconsonant van de eerste pers. pres. ind. brengt in categorie b dus stemloosheid van het preteritumsuffix met zich mee. De intuïtief aanvaardbare veronderstelling dat categorie a en b allofonen van hetzelfde preteritumsuffix hebben, kan fonisch op overtuigende wijze gespecificeerd worden, als men uitgaat van een suffix-/dü/ voor beide categorieën. De fonologische component van de generatieve grammaticaregel voor de vorming van een preteritum van de soort waarmee we ons hier bezig houden, moet dan luiden: -/d/→ -/t/na onmiddellijk voorafgaande/p, k, f, s, χ/ Het preteritumsuffix -/dü/ waarvan we moeten uitgaan voor categorie a en b, komt in de taaluiting (het werkelijk gesproken woord) alleen aan het licht in categorie a. In categorie b bereikt het tengevolge van fonische belemmeringen (assimilatie) die taaluiting niet. Voor een preteritum als hoopte kunnen we op grond van semantische overwegingen (-te heeft dezelfde categoriale betekenis als -de in gooide) en fonische regels van het Nederlands (assimilatie) een onderliggende vorm: /ho.pdü/ aannemen, die via de fonologische regel -/d/ → -/t/ onmiddellijk na /p/ leidt tot de fonetische vorm: /ho.ptü/, die in de schriftelijke taaluiting hoopte een zichtbare en in de mondelinge taaluiting /ho.ptü/ een hoorbare vorm heeft gekregen. Het participium perf. heeft in de beide categorieën een /t/ als suffix en tevens als eindfoneem. Nu is het een fonische eigenschap van het Nederlands, dat aan het eind | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een woord alleen stemloze explosieven en spiranten voorkomen. De oppositie stemhebbend/stemloos is er geneutraliseerd. Blijkens de verbogen vormen van het participium zijn er twee mogelijkheden. Subcategorie a heeft vormen met -/dü/, bijvoorbeeld: goed gezinde mensen, subcategorie b vormen met -/tü/, bijvoorbeeld: gehakte biefstuk. Vormen als gehoopte, gehakte, versufte, gepaste, enz. moeten beoordeeld worden als de preterita hoopte, enz. Dat wil zeggen: na de /p/, /k/, /t/, /s/ en /χ/ is alleen een /t/ mogelijk. Die kan daar altijd gestaan hebben, maar er even goed uit een /d/ ontstaan zijn. In subcategorie a is blijkbaar naast de slot - /t/ in vormen op -e een /d/ verplicht. Omdat een /d/ aan het slot en na /p, k, t, s en χ/ door een /t/ vertegenwoordigd móet worden, kunnen we voor het participium perf. nu uitgaan van de onderliggende vorm: /gü/+ 1e pers. enk. pres. ind. +/d/ met als fonologische regel: /d/→/t/aan het woordeinde en onmiddellijk na /p, t, k, f, s, χ/ 3.4. Er zijn subcategorieën met ingewikkelder toestanden, namelijk die op -/tün/ en -/dün/, de direkte aanleiding tot het spellingvoorstel waarvan in 1 en 2 sprake geweest is. /t/ en /d/ komen, zoals uit de onderstaande overzichten blijkt, na dezelfde consonanten en dezelfde soort vokalen voor:
Subcategorie c
(In niet-fonetische spelling de werkwoorden: zulten, planten, kaarten, praten, zweten, groeten, pleiten, stuiten, loten, kouten, teuten.)
Subcategorie d
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(In niet-fonetische spelling de werkwoorden: melden, bevreemden, landen, antwoorden, baten, wieden, kleden, bloeden, leiden, luiden, loden.)
Zowel in subcategorie c als d eindigt de 1e pers. enk. van het presens indicatief met een -/t/, maar in het presens meervoud en in het preteritum van categorie d komt op de plaats van deze /t/ een /d/ voor. Op grond van de fonische vorm van de 1e pers. enk. is niet te voorspellen, in welke woorden de /t/ voor een /d/ plaats moet maken, en in welke woorden de /t/ door het hele paradigma gehandhaafd zal blijven. Immers blijkens de voorbeelden komt na dezelfde consonanten en vokalische segmenten nu eens een /t/ en dan weer een /d/ voor. Het fonologische systeem van het Nederlands kent dus zowel de segmenten -/ltün/ als -/ldün/, -/a.tün/ als -/a.dün/, enz., zodat op grond van de aard van de omringende klanksegmenten niet te beslissen is, of er een /d/ dan wel een /t/ zal moeten worden gebruikt. De eerste persoon enkelvoud van het presens indicatief kan in de subcategorieën c en d dus niet dienen als basismorfeem waarvan alle opgegeven vormen kunnen worden afgeleid. We zullen dit basismorfeem op een andere wijze moeten zien te vinden. Omdat de consonanten /d/ en /t/ in deze subcategorieën een beslissende invloed hebben, zullen we dit basismorfeem moeten zoeken in die vormen waarin de /d/ en /t/ niet door positionele factoren beïnvloed zijn. Dit betekent, dat ze niet aan het eind, maar tussen stemhebbende segmenten moeten staan, omdat ze daar hun eigen aard behouden. De vorm waarin dat het geval is, is die op -/ün/, die òf als infinitief, òf als meervoud van het presens indicatief fungeert. In subcategorie c dus bijvoorbeeld /plantün/, in subcategorie d dus bijvoorbeeld /mεldün/. Het meervouds- en infinitiefmorfeem -/ün/ kennen we als zodanig uit de subcategorieën a en b. Als we dit in de genoemde vormen afscheiden, houden we als basismorfemen over: /plant/ en /mεld/. Van deze basismorfemen kunnen met behulp van de modellen die in de subcategorieën a en b gevonden zijn ook de vormen van de 1, 2 en 3 pers. enk. van het presens indicatief, het preteritum en het participium perf. gegenereerd worden. Ik laat dit nu zien.
Toepassing van deze regel levert op: ik /plant/ en ik /mεld/. Voor /plant/ is geen fonologische regel nodig om de fonetische vorm van de onderliggende vorm af te leiden. Voor /mεld/ wel. Daarop moet als fonologische regel worden toegepast: /d/ aan het eind → /t/, waarna de fonetische vorm /mεlt/ verkregen is. Genoemde fonologische regel is niet ad hoc bedacht; hij is verplicht voor iedere slot-/d/ in het Nederlands, omdat deze taal geen stemhebbende explosieven en spiranten aan het woordeinde kent.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee wordt respectievelijk jij, hij /plantt/ en /mεldt/ gegenereerd. Omdat het Nederlands geen geminaten kent, moet nu op /plantt/ de fonologische regel werken: /CC/ → /C/ (twee gelijke consonanten moeten worden vervangen door één) waardoor we bij de fonetische vorm /plant/ belanden. Op /mεldt/ moet eerst de assimilatieregel: /dt/ → /tt/ en daarna de geminaatdelgingsregel: /tt/ → /t/ werken. Dat voert tot de fonetische vorm /mεlt/.
Hiermee wordt respectievelijk: /plantdü/ en /mεlddü/ gegenereerd. Hierop moeten de fonologische regels voor assimilatie (/td/ → /tt/) en geminaatdelging (/tt/ → /t///dd/ → /d/) worden toegepast, waardoor de fonetische vormen /plantü/ en /mεldü/ ontstaan.
Deze regel genereert: /güplantd/ en /gümεldd/. Daarop moeten de fonologische regels voor assimilatie en geminaatdelging worden toegepast. Dat leidt via /güplantt/ tot de fonetische vorm /güplant/ en via /gümεldt/ en /gümεltt/ tot de fonetische vorm /gümεlt/.
Deze regel genereert /güplantdü/ en /gümεlddü/. De fonologische regels voor assimilatie en geminaatdelging leiden tot de fonetische vormen /güplantü/ en /gümεldü/. Op deze manier kunnen de paradigma's van de subcategorieën c en d op beverdigende wijze generatief worden afgeleid. 4. Er is een belangrijk verschil tussen de werkwoorden van de subcategorieën a en b enerzijds en c en d anderzijds. Het bestaat daarin, dat in subcategorie a en b de andere vormen van het paradigma gegenereerd kunnen worden op basis van de eerste persoon enkelvoud van het presens in de indicatief, terwijl daarvoor voor de subcategorie c en d een basismorfeem gezocht moest worden door ontsuffigering van de eerste persoon meervoud van het presens in de indicatief of de infinitief. Dit heeft tot gevolg, dat het aantal werkwoorden dat tot de subcategorieën a en b behoort, uitbreiding kan ondergaan op basis van substantieven, adjectieven, enz., terwijl de werkwoorden van althans subcategorie d, voor zo ver ik thans zie, een gesloten categorie vormen die dus niet voor uitbreiding vatbaar is. Omdat de eerste persoon enkelvoud van de subcategorieën a en b tevens basismorfeem in de zin van de basismorfemen van de subcategorieën c en d is (men kan die eerste persoon immers ook op dezelfde wijze als in subcategorie c en d, abstraheren uit het meervoud en de infinitief), is het mogelijk, de werkwoordsvormen van de subcategorieën a en b door dezelfde regels te laten genereren als de werkwoordsvormen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de subcategorieën c en d. Dit betekent een aanmerkelijke generaliserende vereenvoudiging van de grammatica betreffende de werkwoordsvormen. Het opstellen van die grammatica vergt nu allereerst het verschaffen van de lijst van basismorfemen. Sommige lezers zullen hier wellicht vreemd van opkijken: Nederlanders kunnen die basismorfemen immers zelf gemakkelijk afleiden! De grammatica in kwestie moet echter toegepast kunnen worden door iedere niet-Nederlander die geen Nederlands kent en zij moet hem altijd tot de goede Nederlandse vorm brengen als hij de regels op de juiste manier toepast. Het is mogelijk, met behulp van een volledig woordenboek van het moderne Nederlands een volledige lijst van basismorfemen van de bestaande Nederlandse werkwoorden op te stellen. Het is in het voorgaande gebleken, dat het eindfoneem van het basismorfeem in belangrijke mate bijdraagt tot de fonische vorm van de werkwoordsvorm die uiteindelijk voor de dag komt. Het is dus rationeel, de lijst van basismorfemen zo in te richten, dat deze eindfonemen indelingscriterium zijn. Als voorbeeld van de opzet van zo'n lijst, die meteen kan dienen ter controle van de verstrekte regels, volge hier (in fonetische vorm):
Voor de onderliggende vormen van het presens in de indicatief gelden de volgende regels:
De volgende fonologische regels moeten in de gevallen waarop zij betrekking hebben, worden toegepast:
(Als men de fonetische uitkomsten in niet-fonetisch schrift wil weergeven, moet men de regels van de spelling toepassen.) Voor de onderliggende vormen van het preteritum gelden de volgende regels:
De volgende fonologische regels moeten in de gevallen waarop zij betrekking hebben, worden toegepast:
Voor de onderliggende vormen van het participium gelden de volgende regels:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende fonologische regels moeten in de gevallen waarop ze betrekking hebben, worden toegepast:
Fonologische regels:
Er moet nog een regel worden toegevoegd die aanwijst wanneer het participium geen /gü/ moet krijgen. Ik laat die hier buiten beschouwing. 5. We keren nu terug naar de spellingkwestie waarvan in het begin van dit artikel sprake geweest is. De vigerende spellingvoorschriften verlangen bij de infinitief antwoorden de vormen: ik antwoord, jij, hij antwoordt, wij antwoorden (pres.), wij antwoordden (pret.), geantwoord. Het valt op, dat deze bijna geheel overeenstemmen met de onderliggende vormen waarvan, blijkens de voorgaande bladzijden, een generatief model moet uitgaan. Ze zijn echter niet volgens dit model gekozen, maar op grond van de regel der gelijkvormigheid, die met zich meebracht dat het woorddeel woord in alle vormen van het paradigma in deze vorm geschreven werd. Achter dit woorddeel als stam van het werkwoord laat de vigerende spelling de suffixen zien die kenmerkend zijn voor de personen en tijden van het werkwoord. Deze wijze van spellen laat een gedeelte van de Nederlandse woordvorming zien dat productief is en leeft bij de Nederlander die zijn taal beheerst. De manier van spellen waarbij een productief proces in de Nederlandse taal zichtbaar gemaakt wordt, biedt aan het kijkende oog een praktische informatie voor de interpretatie van de functie van de werkwoordsvormen. Dit is voor geschreven taal, die op het gezicht geïnterpreteerd wordt, een voordeel, en men kan deze manier van spellen voor het communicatieproces via geschreven taal niet onverantwoord of onpraktisch noemen. Vervanging van antwoordt door antwoord en van antwoordde door antwoorde is ten opzichte van het interpretatieve gemak van de vigerende spelling een achteruitgang: de syntactische functie van antwoord is niet meer zichtbaar; de temporele en modale functie van antwoorde evenmin, omdat dit nu de aantonende en de aanvoegende wijs voorstelt en bovendien de tegenwoordige en de verleden tijd. Het voorstel tot wijziging van de spelling in deze richting houdt geen verbetering in, omdat de interpretatie van geschreven taal er omslachtiger door wordt, doordat ze niet meer, naar haar aard, uitsluitend met het oog kan gebeuren. Wanneer men de eigen aard van de interpretatie van geschreven taal wil negeren en zijn spelling uitsluitend op de klank van de gesproken taal wil baseren, dan moet men schrijven: ik, jij, hij antwoort, wij antwoorden (pres.), wij antwoorden (pret.), geantwoort. Men sluit zich dan aan bij de fonetische vormen die in het gesproken Nederlands het resultaat zijn van de toepassing van de fonologische regels op de onderliggende vormen. De spelling die men op die manier verkrijgt, kan men grammaticaal (in overeenstemming met de fonische regels van de Nederlandse grammatica) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemen. Als men, zoals gezegd, afziet van de eigen aard van de interpretatie van geschreven taal, dan kan men een spelling die uitsluitend op de gesproken taal gebaseerd is, niet onjuist noemen. Ze brengt echter allerlei consequenties met zich, die men moet opsporen en degelijk overwegen, voordat men tot acceptatie van dit spellingprincipe besluit. Ik geef er enkele zonder enige pretentie van volledigheid: Homografieën van het type antwoorde en prate - woordvormen met meer dan een functie en/of betekenis - zullen ook buiten de categorie van de werkwoorden op -ten en -den niet te vermijden zijn. Een klankvorm als /ziŋt/ kan zowel de 2e en 3e pers. enk. van zingen als van zinken zijn, evenals /driŋt/ van dringen en van drinken. De klankvorm licht hoort als 2e en 3e pers. enk. zowel bij liggen als bij lichten. Het paradigma van zeggen zou in het presens als ik zech, jij, hij zecht, wij zeggen moeten worden geschreven. De klankvorm die met hout zou moeten worden geschreven, kan zowel de betekenis van het huidige hij houdt als hij houwt hebben. Daarnaast bestaat nog het substantief hout. Als men het ontbreken van geminaten in het Nederlandse fonische systeem recht wil doen, zal men bijvoorbeeld opassen in plaats van oppassen moeten schrijven. Om niet prematuur te besluiten, de klanken van het gesproken Nederlands, ter wille van vereenvoudiging van de spelling, voor een aantal spelvormen als norm te nemen, is het nodig, de consequentie van die norm voor het geheel van spellingregels te doordenken. Als het voor een optimale communicatie via geschreven taal beter is, bijvoorbeeld de regel van de gelijkvormigheid integraal af te schaffen, dan moet dat natuurlijk gebeuren. Het voor enkele gevallen te doen, leidt alleen maar tot regels met uitzonderingen, die nieuwe onvoldaanheid en nieuwe spellingonrust scheppen. Het is onverantwoord ten opzichte van een zo redelijke spelling als de Nederlandse met spellingwijzigingen te komen zonder een gedegen voorafgaande studie van de principes die communicatie via geschreven taal optimaal maken. Daarbij moet volledig rekening worden gehouden met de eigen aard van de interpretatie van die geschreven taal. b. van den berg |