De Nieuwe Taalgids. Jaargang 64
(1971)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inleiding: H.L. Spiegel.Er is in het algemeen niet zo heel veel aandacht besteed aan H.L. Spiegel's hoofdwerk, Hertspiegel: we bezitten een uitgave van de eerste drie boekenGa naar voetnoot1, een verhandeling over de ethische denkbeelden van de dichterGa naar voetnoot2, een merkwaardige interpretatie van Spiegel's overtuigingen door Albert VerweyGa naar voetnoot3, en een handvol artikels, waarvan die van Minderaa het meest recent zijnGa naar voetnoot4. Interessant blijft nog altijd het artikel van Jan te Winkel in zijn OntwikkelingsgangGa naar voetnoot5. Bovendien is er een oudere levensbeschrijving van P. VlamingGa naar voetnoot6 die ook het werk van Spiegel opnieuw uitgaf. Over een onderdeel van de Hertspiegel, die verschillende drukken beleefdeGa naar voetnoot7, willen we enkele opmerkingen maken. In het zesde boekGa naar voetnoot8, waar des dichters buitenhuis een bescheiden beschrijving krijgt, lezen we: Het huys vol schildery, al beeld-schrift zinrijk-tuchtig
Des voor-zaals noorder wand was heel end al bemaald
Met Kebes tafereel, daar op zy dit verhaald.
't Is dertien jaar gheleen, dat ghy om te gronderen
Dit Griexe schat, griex leert: nu kóóm ik 't u vol-leren.
Dit boek en beeld-schrifts puik heeft veel verborgen zin.
It 's yghlix levens beeld...
Zoals bekend is de ik, de spreker in dit grote gedicht, niet Spiegel, maar een Muze; in het zesde boek is het Erato; de toegesprokene is de dichter. Voorts is er in dit citaat sprake van een schilderij, het Cebes tafereel voorstellend, terwijl het tevens uit de tekst duidelijk wordt dat deze afbeelding teruggaat op een griekse tekst. Het schilderij is | |
[pagina 2]
| |
voor de toeschouwer geen eenvoudige zaak en Erato zal aan de dichter een uitleg van de verborgen zin geven. Tenslotte is het mogelijk uit deze regels af te leiden dat Spiegel grieks geleerd heeft om de Cebes-tekst goed te kunnen begrijpen. Dit leerproces is dertien jaar geleden begonnen: Spiegel sterft in 1612 en de eerste druk van de Hertspiegel is van 1614. | |
CebesWelbeschouwd is het volslagen onbekend wie de schrijver geweest is van Cebes' (of Kebes') Tafereel. In het algemeen meent men nu dat de tekst van de eerste eeuw na Christus is. Maar voorheen, in de tijd van Spiegel en Vlaming, speelde men nog met de onhoudbare gedachte dat Cebes een tijdgenoot van Socrates geweest is: de naam Cebes komt namelijk voor in Plato's Phaedo en Crito, en men heeft graag deze Cebes met de schrijver van het kleine boekje geïdentificeerdGa naar voetnoot1. Een eminente bron van kennis als The Oxford Classical Dictionary geeft sub voce Cebes niet meer dan het volgende: The extant dialogue (probably belonging to the 1st c.A.D.) called κέβητος Θηβαίου πἱνaξ makes no pretence to be by Socrates' friend, and has been ascribed to him by a mere error. It presents an eclectic doctrine which in spite of its Pythagorean setting owes more to Plato, Aristotle and the Stoics than to the PythagoreansGa naar voetnoot2. Een eenvoudiger, maar bijna altijd even voortreffelijke gids op dit gebied schrijft overigens nog in 1958Ga naar voetnoot3: A Theban philosopher, one of the disciples of Socrates, 405 B.C. He attended his learned preceptor in his last moments, and distinguished himself by three dialogues that he wrote; but more particularly by his Tabula, which contains a beautiful and affecting picture of human life, delineated with accuracy of judgment and great splendour of sentiment. Little is known of the character of Cebes from history. Plato mentions him once, and Xenophon the same, but both in a manner which conveys most fully the goodness of his heart and the purity of his morals. We zullen er genoegen mee moeten nemen dat we niets meer weten dan deze enkele gegevens. | |
Enkele drukken van CebesWe kunnen in dit artikel er niet over denken om een bibliografie van het enorm populaire Cebesgeschrift hier af te drukkenGa naar voetnoot4. Evenmin is het de bedoeling enige zekerheid te krijgen over de filosofische opvattingen, die het geschriftje de lezer aanbiedtGa naar voetnoot5. | |
[pagina 3]
| |
Heel in het kort alleen het volgende. De eerste uitgave is van 1494; in 1498 verschijnt naast de griekse tekst een latijnse vertaling. Merkwaardigerwijze bestaat er ook een arabische vertaling die grote bekendheid verworven heeft en die weer in het latijn is terug-vertaald. De oudste franse vertaling is van 1529; de oudste engelse eerst van 1530. De oudste duitse vertaling is van Hans Sachs (1531). In Nederland verschijnt er in 1564 een vertaling; in Italië in 1538, in Spanje: 1585; in Denemarken tenslotte in 1763. Wij zullen wat de nederlandse vertalingen betreft naast die van Vlaming, gebruik maken van de meest geleerde en best gedocumenteerde van de hand van een predikant en rektor te Kampen, Gerhardus OuthofGa naar voetnoot1. Zoals gezegd: de boeiende variëteit van vertalingen, uitgaven en annotaties van vaderlandse bodem blijft nu buiten beschouwing. | |
De inhoud van het geschrift van CebesIn de eerste regels van dit in de Teubner-editie nauwelijks 34 bladzijden grote prozageschrift voert de schrijver een ‘wij’ in, die een bezoek brengen aan een tempel en daar zien ze een afbeelding, een schilderij, dat, ook na enige inspanning, niet begrijpelijk is. Wat ziet de toeschouwer grosso modo? Bij Vlaming lezen we het aldusGa naar voetnoot2: ... want wy zagen daer noch stadt, noch legerplaets in verbeeldt, maer wel een ringmuur (Περίβολοs), die twee andere in zich bevatte, den eenen grooter, den anderen kleiner. In den eersten was een poort, voor welke een groote meenigte van volk scheen te staen, en binnen den voorsten ringmuur zag men een' grooten hoop vrouwen. Aen den ingang van het eerste portael des eersten ringmuurs stondt een oudt man... | |
Het schilderijOnze eerste opmerking is deze: de afbeelding die hier zeer summier aangeduid wordt is een literaire fiktie; dat schilderij heeft nooit bestaan. Maar omdat het hele Cebesgeschrift zich bezighoudt met een vaak nauwkeurige beschrijving van het fiktieve schilderij, is het begrijpelijk dat schilders in later tijd in de renaissance, toen de tekst een grote beroemdheid had verworven, er zich toe zetten, meer of minder nauwkeurig bij de literaire bron aansluitend, een zo gedetailleerd mogelijke uitbeelding van het gelezene te geven. Vier nederlandse afbeeldingen zou ik hier in de eerste plaats willen noemen, omdat deze voor iedereen toegankelijk zijn. In het Rijksmuseum is een schilderij uit de Hollandse School van de zestiende eeuw. Wij zien daar twee ringmuren binnen elkaar, en binnen de tweede ringmuur een steile rots, waarop de derde ringmuur te vinden is. Binnen die derde ringmuur verrijst een bouwsel, dat op een ronde tempel lijkt. Veel minder overzichtelijk is een schilderij uit de Lakenhal te Leiden, geschilderd door Joris van Schooten, veel minder overzichtelijk voor hem die de tekst kent, maar met enige moeite is er wel een weg in te vinden. Een overdadige en zeer instruktieve eigen zienswijze had Romijn de Hooghe in 1670. Maar de fraaiste prent is van J. Matham, naar een idee van Goltzius, en bewerkt door N.I. Visscher in 1640. | |
[pagina 4]
| |
Evenals bij het eerst genoemde schilderij zijn door Visscher verklarende aantekeningen op de prent genoteerd, terwijl de laatste ook nog de getallen van 1-22 op de prent heeft aangebracht, die naar een uitleg onder de afbeelding verwijzen en een nadere verklaring geven van de allegorische of personifiërende voorstellingen. Beide laatste platen zijn in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. | |
Nadere mededelingen over de inhoudNu zullen we de inhoud van de Cebes-tekst nader bezien, toegespitst op één onderdeel, dat in dit artikel onze bijzondere aandacht zal hebben. Uit het slot van ons laatste citaat kan reeds enigszins blijken dat de schilderij in de tempel een soort allegorische voorstelling is van het menselijk leven, het leven van ieder mens. Iedereen die zijn leven begint gaat de poort binnen van de eerste peribolos, de vitae introitus, of oorspronkelijk Bios. Bij die eerste levensingang vindt de mens een oud man op zijn pad, of ‘een Engel met een papier inde handt de kindren die in dit Leven komen seer nutten ende Dienstigen raat mededelende van Deuchden te omhelsen ende de gebreken te verfoejen’, zoals we onder de plaat van Visscher lezen. In het grieks heet deze oude man Δαίμων, vaak vertaald door genius; bij Spiegel staat: Natuur-God, een aanduiding die zonder twijfel diep inzicht kan geven voor de opvattingen van deze dichter, maar we moeten die hier terzijde laten. De vertaling engel is natuurlijk een duidelijke verchristelijking van de oorspronkelijke tekst. | |
Het eerste perkKort nu over het eerste perk. Vrouwe Ἀπάτη, of Bedrieglijkheid wacht de mens onmiddellijk in zijn jonge leven op en geeft hem een drank van dwaling en onwetendheid te drinken; de ene mens neemt een grotere teug dan de andere, met alle gevolgen van dien. Daarna komt de ontmoeting met vrouwe ψευδοπαιδεία, of Fortuna, die rijkdom, adeldom, nageslacht, en macht aan de mensen schenkt. Het tweede perk is voor ons in dit artikel het belangrijkste. We zullen zo dadelijk de tekst nauwkeurig citeren, en volstaan nu met een enkele samenvattende opmerking. | |
Het tweede perkVoor de ingang naar het tweede perk heeft de mens de vrijheid zijn leven verder te verslingeren in onmatigheid en onverzadelijkheid, met roverij, meinedigheid en verraad. Komt de mens niet tot beter inzicht dan wacht hem straf, ellende, droefheid en nog veel meer zulke ongemakken. Maar gaat hij het tweede perk in, dan is er althans enige verbetering in zijn lot te wachten: hij komt bij een vrouw die naar zijn eerste mening Geleerdheid is, maar die bij nader inzicht slechts Schijngeleerdheid heet. Wat de mens daar onderwezen krijgt zal ons straks bezig houden. | |
Het derde perkNa een niet al te lang verblijf moet de mens naar het derde perk, dat moeizaam te bereiken is, langs een schier onbegaanbare rots naar werkelijke geleerdheid, gepersonifieerd in een oudere vrouw, op een vierkante steen (Vrouwe Fortuna staat als steeds op een ronde steen, wat de veranderlijkheid van haar gaven symboliseert). Zij voert de mens naar εὐδαιμονία, Gelukzaligheid, een oude vrouw op een troon. Daarmee is het geschrift nog niet ten einde, maar voor ons doel is dit uiterst | |
[pagina 5]
| |
beknopte overzicht voldoende, hoeveel we ook terzijde lieten. Nogmaals samengevat: het leven van elk mens gaat via Fortuna en veel menselijke ellende en slechtheid, via schijngeleerdheid naar geleerdheid en gelukzaligheid. | |
Het tweede perkHier is een fragment van de griekse tekstGa naar voetnoot1: Ταύτην τοίνυν οἱ πολλοἰ καὶ εἰκαῖοι τῶν ἀνδρῶν παιδείαν Παλοῦσιν οὐκ ἔστι δέ, ἀλλὰ Ψευδοπαιδεία, ἔφη. οἱ μἑν τοι σωζόμενοι ὁπόταν βούλωνται εἰς τὴν ἀληθινὴν Παιδείαν ἐλθεῖν, ὧδε πρῶτον παραγίνονται. ................................................ De toeschouwers van het schilderij worden nu door de oude man dus ingelicht over het wezenlijke van het tweede perk des levens. Zij zien de vrouw die daar bij de ingang staat en dan ontwikkelt zich de hierboven geciteerde dialoog. Vlaming vertaalt deze passage aldusGa naar voetnoot2: Deeze noemen het gemeen en ydele menschen Geleerdheidt, doch zy is die niet, maar Schyngeleerdheidt: by deeze koomen zy, die behouden staen te worden, en tot de Waarachtige Geleerdheidt te geraken, het aller eerst... SpiegelGa naar voetnoot3, die dit fragment ook in zijn Hertspiegel gebruikte, wat het slot van ons artikel zal vormen, heeft zich ook nog eens heel kort over het tweede perk uitgelaten in een gedicht dat onmiddellijk op de Hertspiegel volgde: ‘Kebes Tafereels’: By schyn-gheleerdheid heet hy eenigh tyd vertoeven,
Haar reis-gheld nemend' aan zo veel wy dies behoeven:
Na Heil-geleerdheids gaaf doch naarstelik doordringhen,
Dat's ware wetenschap van rechte nutbaar dinghen...
| |
[pagina 6]
| |
Het tweede en derde perk worden hier door de dichter met door hem zeer beminde terminologie aangegeven: schyn-gheleerdheid en Heil-geleerdheid, fundamenteel voor zijn hele Hertspiegel. We geven ook nog de dichterlijke vertaling van OuthofGa naar voetnoot1: Nu deeze (vrouw) wordt by 't slegt
En dwaaze, of zotte volk, die leeringe gezegt,
Of onderwyzing, die 't de waare koomt te heeten.
Dog z'is die niet, maar z'is de valsche, moet gy weeten.
By deeze koomen zy gemeenelyk eerst aan,
Die om behoudnis tot de waare leerling gaan.
.....................................
...Maar wat zyn't voor menschen die hier dan
Weerkeeren in dit perk? 't zyn, sprak hy, minnaars van
De valsche leering, die misleidt niet anders weeten,
Of 't onderwys, waar meê zy omgaan, wordt geheeten
De waare leering. Maar hoe heeten zy al t'saam?
Waarop hy zeide, hoe dat sommigen den naam
Van Digters, anderen van Redenaaren dragen,
Reenkavelaars, en wien de Zangkunst kan behagen,
Voorts Reekenkonstenaars, Landmeeters, en de geen,
Die Starrewikkers zyn, daarby wellustigheen,
Beminnaars, Wandelaars, Nauziftend oordeelgeevers,
En zoo meer anderen van deeze konstnastreevers.
| |
Het voor ons verbazingwekkende van het tweede levensperkHet is de lezer wel duidelijk geworden dat het tweede levensperk ook niet alles is voor de mens die op zoek is naar werkelijke geleerdheid, naar ‘Heilgeleerdheid’, naar het ware heil, naar gelukzaligheid, eudaimonia. Tien soorten mensen treffen we in het tweede perk als vaste bewoners aan, terwijl mensen op hun levensweg daar voor langer of korter tijd blijven; liever kort dan lang: het is er niet geheel pluis, het is het gebied van de schijngeleerdheid. Het kost niet veel moeite de tien soorten mensen die in het tweede perk vertoeven enigszins nader in te delen: zeven, onderverdeeld in drie en vier, en dan nogmaals drie. De eerste zeven soorten beoefenen de zeven vrije kunsten. Allereerst de dichters, redenaars en dialektici, dan musici, arithmetici, geometrici en astrologen. Daarna drie soorten filosofen: de Epicuristen, de Peripatetici en de moeilijkst thuis te brengen groep: de kritici; sommigen willen deze kritici zonder meer als kritikasters aanduiden, anderen zien er grammatici inGa naar voetnoot2. Het behoeft geen betoog meer dat in de voorstellingen van Cebes de vrije kunsten geen hoog aanzien waard zijn, indien men, zoals de auteur, het menselijk leven als een weg naar de gelukzaligheid voorstelt. Een tijdelijk verblijf bij deze kunsten en wetenschappen is geoorloofd; de mens kan bij hen ‘reis-gheld’ krijgen voor zijn hoogste bestemming maar daar is het dan ook mee uit. En laten we niet vergeten dat Cebes al deze menselijke kunsten en wetenschappen plaatst onder de leiding van Pseudopaideia. En we vermelden er nog bij dat, hoewel de tekst van Cebes hier niet bijzonder | |
[pagina 7]
| |
helder is, de schrijver er van uitgaat dat de mens ook onmiddellijk van het verderfelijke eerste perk naar het derde perk kan gaan, zonder de schijngeleerdheid ook maar bezocht te hebbenGa naar voetnoot1. Outhof vertaalt aldus: Maar is 'er vroeg ik, dan geen andre weg t'ontdekken,
Die tot de waare tugt of leering komt te strekken?
Ja, sprak hy...
Moderne vertalers hebben hier geen ja, maar een nee. Onze vertalers volgen de positieve overlevering. Deze regels komen voor in het reeds geciteerde gedeelte, aangaande het tweede perk, als de lezer Schijngeleerdheid leert kennen, en Outhof voegt hier o.a. als annotatie aan toe: Cebes wil zeggen, ja, daar is noch een andere weg, en staat bygevolg toe; dat men zonder deeze schyngeleerdheidt wel kan gelukzalig worden, ten minsten zal 't niet nodig zyn, dat men der zich zoo langen tydt als veelen daar, by ophoude. 't Is wel niet onnut, wil hy zeggen, dat men zich by de Geleerden eenigen tydt ophoude, en 'er zoo veel van leere, als nodig is, maar men moet 'er niet altydt byblyven, maar na 't verkrygen van kennisse voortgaan tot de oeffeninge van de deugdt, waar toe men eenen anderen weg moet inslaan of opgaan... We laten nu het grootste deel van de tien figuren in het tweede perk rusten, maar dan blijft er toch nog altijd dit over: dichtkunst, retorika en dialektika kunnen tijdelijk enig nut hebben, maar de mens kan ze ook missen, ‘overslaan’, omdat ze geen essentiële betekenis voor het einddoel, de gelukzaligheid, hebben. En dat nog wel, terwijl in de renaissance het dichterschap en de studie der retorika en dialektika (in mindere mate) zo hoog aangeschreven stonden. We citeren een recente studieGa naar voetnoot2: De dichter is degeen die de mensen de weg wijst naar de hoogste ontplooiing van de deugd door de gebeurtenissen treffender te maken dan ze in werkelijkheid zijn. Wat moeten we hier van denken? Dat er meer dan één opvatting aangaande menselijke kennis en menselijk dichterlijk en retorisch kunnen en weten in de renaissance aanwezig is. Zonder twijfel bestaat de mening die in het hierboven gegeven citaat tot uitdrukking komt: poëzie behoort tot het hoogste menselijk kunnen. Maar er is een duidelijke tegenstroom, die bijvoorbeeld in het christelijk humanisme van Erasmus, van Spiegel en bij de minnaars van Cebes, om er maar enige te noemen, zich machtig openbaartGa naar voetnoot3. Het gaat in het humanistisch-christelijk geloof, in de philosophia christiana van Erasmus niet om poëzie en retorika, het gaat daar tegen de dialektika in en het gaat alleen om een leven, dat men deugdenleven kan noemen, of enigszins met een andere nadruk: het leven dat gebaseerd is op de imitatio Christi. Het heidense geschrift van Cebes was voor de deugdminnaars, waar onze letterkunde zo zeer vol van is, een | |
[pagina 8]
| |
prachtig eksempel van hun eigen inzichten en hun eigen voorkeur: geen wetenschap en geen kunsten, maar het hoge leven van de deugdzaamheid. In het voorbijgaan kon men iets meenemen van de kennis en wetenschap, maar noodzakelijk was dat geenszins. Erasmus is het grote voorbeeld van deze gedachte, Spiegel, op beperkter terrein en met beperkter inzicht, eveneens. Of om het de jonge, doperse Vondel te laten zeggen: De Deughd', de witte Deughd, die altijd wert verschoven,
De Deughd die 't edel Goud en Peerlen gaet te boven,
Is d'alderschoonste Kroone, en t'heerlijckste cieraet
Dat hier den Mensche ciert waer dat hy henen gaet.Ga naar voetnoot1
We volgen nu eerst nog in het kort Outhof's aantekeningen bij de besproken passage van CebesGa naar voetnoot2. Het gaat Outhof duidelijk aan het hart dat dichters, retoren en dialektici zulk een kleine en onbelangrijke plaats wordt toebedeeld in het geheel van het menselijk leven, maar bij alle tien genoemde soorten kunstenaars en wetenschapsmensen moet hij het wel met Cebes eens zijn. Bij de dichters tekent hij aan: Het is zeeker, dat de dichtkunst niet volstrekt tot de Zedekonst behoordt, of tot zalig te worden noodtzakelyk is, wyl men zonder de kennisse van de Digtkunst wel kan deugdelyk worden, en ook altydt onder de dichteren quaadt leerende en ondeugend leevende menschen waaren, en noch zyn. Maar ondanks dit getuigenis, dat zwaar weegt als annotatie bij Cebes' opvattingen, acht Outhof de dichter toch wel belangrijk: poëzie is een loffelijke zaak, en een hulpmiddel tot wijsheid. En er volgt een hele uiteenzetting ter ere van de goddelijke poëzie, ‘eene hemelgaave’, omdat dichters ‘onder de schorsse der fabelen allerhande wysheidt mededeelden en leerden, als die de schatbewaarders der oude Heiligdommen waaren..’. En dat is dan ook een befaamde omschrijving van het dichterschap in de renaissance. Over de retoren het volgende citaat: Door de Grammatica leerdt eigentlyk een leerling welspreeken, woorden gronden, en wel voegen; dog de Rhetorica geeft eenen glans en cieraadt aan eenen letterkundigen, en bestaat voornamentlyk in twee zaaken, in de opcieringe, en overredinge: als zynde eene konst om bequamelyk en cierlyk te spreeken, en krachtig te overreden, leerende van groote zaaken verheeven, van kleine zaaken eenvoudig, en van alle zaaken deftig en fraai spreeken. En dan weer: Deeze konst is wel niet volstrekt nodig tot de Zedekunde, wyl een onbespraakt mensch ook deugdelyk kan zyn, en der ook ondeugende en schadelyke redenaars konnen weezen, als in de oproerige Gracchen bleek. Tenslotte de Dialektici, de ‘Reenkavelaars’. De dialektiek is ‘eene kunst of weetenschap ... om van alle voorgestelde zaaken met goede redenen grondig en bewyslyk te konnen spreeken, ook het waare van het valsche te konnen onderscheiden, en bondig te konnen verklaaren, wat elke zaake is...’. De schrijver keert zich dan tegen | |
[pagina 9]
| |
het al te spitsvondig redeneren, waar ook Erasmus zo een oprechte afkeer van had, strijdend tegen de scholastiek van zijn dagen. Ook de dialektiek behoort niet tot de zedekunst, al is ze nuttig ‘om onze bedorven reden op te helderen, om 't valsche te ontdekken, en om de waarheidt op te delven, en 't verstandt daar toe te scherpen...’. | |
Tenslotte: SpiegelIn de dissertatie van BuismanGa naar voetnoot1 wordt reeds op het feit gewezen dat Spiegel meer dan eens over Cebes spreekt en dicht. Maar het eveneens genoemde feit dat het zesde en zevende boek van de Hertspiegel in niet geringe mate op Cebes' Tafereel gebouwd zijn, blijkt uiteraard de belangrijkste relatie van Spiegel tot Cebes te zijn.Ga naar voetnoot2 Ook hier bemoeien we ons alleen maar met de voorstelling van het tweede perk. Veel meer dan Outhof sluit zich Spiegel van ganser harte aan bij de teneur van Cebes' opvattingen:Ga naar voetnoot3 Ziet daar voor 't twede park een schoone vrouw, die reinlik
En cierlik is gekleet: dees noemtmen al gemeinlik
Gheleerdheid. Want zy maakt de menschen schoolgeleerd:
Die meest doch blijven lijkewel in 't hert verkeert,
Vol misverstand, vol zond, trots, gulzich, en putierigh,
Vol faam, staat, eerghezoek, luy, toornigh, nidigh, gierigh,
Maar boven al, ghoed-dunkend en vol hoovaardy,
Kleinachtenz' alle menschen, die niet zo als zy
In Horezeggens school zijn bue van boekwey koeken.
Van God van heil van dueghd lerenz' alleen uyt boeken
Te preken meesterlik. in artseny, in 't recht,
In taalkund, rekenkunst, in schoolwijs reengheveght,
In rijm, in woordgepronk, in redenrijkheid aardigh
Leit schijngeleerdheids duegd. dat maakt zo meest hovaardig.
Het hier gegeven beeld van de vrouw bij het tweede perk is niet opvallend, maar de interpretatie van deze allegorie des te meer: Spiegel gebruikt de Cebes-gegevens vrij, en naar hartelust zonder hantering van de personifikaties. Hij schetst het beeld van de geleerde, de schijngeleerde wel te verstaan; deze heeft een grote boekenkennis, maar in de levenspraktijk blijkt daar niets van en in een enumeratie van meerdere regels (zo bemind in de vroege renaissanceletterkunde) beschrijft hij de menselijke tekortkomingen van de schijngeleerde, zowel in onaangename eigenschappen als in zijn zoeken naar roem, macht en eer. De schijngeleerde heeft alles van horen-zeggen en niets uit de praktijk des levens, door Spiegel zo hoog gewaardeerd. Het schoolwijs reengheveght is een fraaie vertaling van wat de dichter onder dialektika verstaat; de dichter met zijn woordgepronk krijgt even bijzondere aandacht en de redenrijkheid ontbreekt evenmin. Ons citaat is nog maar een onderdeel van Spiegels rekwisitoor tegen het bouwen op geleerdheid. De ware Godgeleerdheid raakt definitief zoek (vs. 514). Hovaardij is het afschuwelijk grondgevolg van dit soort geleerdheid, die een waan is (vs. 515). | |
[pagina 10]
| |
Evenals Cebes acht Spiegel een tijdelijk verblijf bij Schijngeleerdheid niet geheel onnuttig: en dat ghy slechs de leer
Des schijngheleerdheids bezicht, om alzo te eer
En voechlijker door hulp van redekavlings klaarheid
Te spoen na heilgheleerdheid, en haar dochter waarheid:
Zy komt alzo te nut. Byzonder nu ter tijd,
Dat elk (door haar misbruik) verwert in kerkestrijt,
In Aristotels broek, in duysterheid der rechten,
In lijfghevaarlik Artsenys natuur-bevechten.Ga naar voetnoot1
Talloze uitspraken die van dezelfde instelling blijk geven volgen en een enkel voorbeeld voegen we hier nog aan toe. Om te beginnen: De kindse slechte luy ghemeenlik leven best.
De eighenwijsheid is alleenlik onze pest.Ga naar voetnoot2
De zegswijze: Hoe geleerder, hoe verkeerder, en: Geleerden zijn verkeerden, vinden we hier in hun oorspronkelijke betekenisGa naar voetnoot3. Onmiddellijk daarop volgend: Maar schierrijk die alleen is wijs en welgheleerd,
Die hier, Godvolgigh, alle ding ten besten keert.
Daar toe geeft schoolgeleerdheid hulp den wel bedachten
Die door haar kunst en wetenschap na wijsheid trachten:
Diens grond, is kennis van Goods wyze ghoedicheid,
En 's menschen onmacht dwaas: die tot ootmoedicheid
(De grond van alle dueghd) u brengt...
In dit citaat hoor ik dezelfde grondgedachte als bij Erasmus zo rijk geschakeerd te vinden is: wijsheid is te vinden in de imitatio Christi. Alle wijsheid is kennis aangaande Gods goedheid en menselijke onmacht. Ootmoedigheid is de grond van alle deugd. De grote voorbeelden van zulk leven en streven zijn Socrates (vs. 555), Cebes en Epictetus en ‘Een Fransman van den Bergh’ die ‘het schools verstand ter zijden’ steltGa naar voetnoot4. Uit het zevende boek (vs. 117 vv.) in erasmiaanse zin: Zo dattet kettery, en dwaasheid, schijnt te horen
Datmen door waarheid vry wert, of door Christ herboren.
Nogmaals de schijngeleerdheid: De schijn-geleerdheid, zeit zy, gheeft meer scha als baat:
Maakt trots, en maakt verwaant, bestaat meest inde praat.Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 11]
| |
En daarbij aansluitend: Want Christ vrijt niemand, dan die in zijn woorden blijft.
Ghy Naam-Christens ghy zegt om strijt al, Here, Here:
Maar Christ-navolgings errenst zie ik nimmermere.Ga naar voetnoot1
| |
SlotHet bekende feit dat de twee laatste boeken van Hertspiegel gebouwd waren op de Cebestekst bracht ons er toe, een enkel onderdeel van deze twee geschriften iets nader te bezien. Daar we tegelijkertijd bezig waren met opvattingen van Erasmus en Augustinus (voetnoot 23) aangaande de betekenis van de retorika, lag het voor de hand dat we ook in dit artikel de schijnwerper richtten op dit onderdeel van het geheel, vermeerderd met opvattingen aangaande de dichters, die evenals de retoren in het tweede perk der schijngeleerdheid vertoefden, volgens Cebes, en volgens Spiegel in zijn gevolg. Op deze wijze wilden we een kleine bijdrage leveren tot kennis van een renaissance-onderstroom, die rechtstreeks indruist tegen de wellicht overheersende stroom van de renaissance-der-geleerdheid. Tegenover de zich machtig uitbreidende kennis op zo vele gebieden, niet in de laatste plaats op het terrein van ‘literaire theorie’, zien en horen wij de meestal niet minder geleerde schrijvers en dichters, voor wie deze kennis enige betekenis heeft, of althans kan hebben, maar wier aandacht toch meer gericht is op het rechtschapen en eerlijk leven, op de praktijk van het bestaan, op christelijke waarheid die heil en heul dient te vinden. Erasmus, Coornhert, Spiegel en vooral ook de jonge Vondel leveren in overmatige hoeveelheid daar het bewijs van. j.d.p. Warners |
|