De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aanspreekvormsystemen in mnl. taal en tekstO. InleidingIn de geweldige hoeveelheid literatuur die er sinds ruim een eeuw aan de aanspreekvormen van verschillende talen gewijd is komt vooral het kultuurhistorische aspekt aan de orde (onderlinge beïnvloeding van talen en kulturen) en het stilistische (verschillen tussen hoofse en niethoofse teksten, tussen gebedsteksten - al dan niet vertaald - en andere). Daarentegen missen we heel begrijpelijk bijna volledig een beschouwing van de aanspreekvormsystémen en - iets minder begrijpelijk - een vergelijking tussen dialektsystemen en tekstsystemen. De problematiek van de verhouding tussen taal en tekst in de middeleeuwen is wel tot de taalkundigen doorgedrongen, maar in ons taalgebied krijgt die helaas vrij weinig aandacht. Nu is enige schroom bij het trekken van zo'n vergelijking zeker op z'n plaats, want geen mens kent het nederlandse dialektmateriaal op dit punt volledig en je moet al biezonder goed tuis zijn in het mnl. om het tekstmateriaal goed te beheersen. Aan dit werk waag ik me dan ook in het bewustzijn dat ik belangrijke risiko's moet nemen en in de hoop dat dit artikel voor verschillende lezers aanleiding wordt tot het publiceren van aanvullende gegevens die mijn materiaal zeker op verschillende punten van fouten zullen zuiveren. Zo zal naar ik hoop een gezamenlijke inspanning onze kijk op de mnl. aanspreekvormen verdiepen, maar bovendien ook die op de verhouding tussen taal en tekst in het verleden. | |||||||||||||||||||||||||||
1. Moderne aanspreekvormsystemen1.1. Het zuidhollands, zeeuws, vlaams en brabantsAls uitgangspunt kies ik het abn-systeem dat zo dicht bij het zuidhollands staat en waar iedereen de gegevens van kan kontroleren bij zichzelf. Op verschillende plaatsen in het systeem van de pers. en bez. vn vinden we daar een oppositie van het type mij/me (mijn/m'n), wij/we. Naar de vorm is er verschil doordat en mij, en mijn enz. als helft van een nevenschikking wél mogelijk zijn, maar en me, en m'n enz. niet:
Naar de betekenis is er verschil doordat mij ‘meestal nadruk, meestal tegenstelling, maar soms ook niet’ inhoudt, terwijl me ‘geen nadruk, geen tegenstelling’ aangeeft.
Schijnbaar hoort ook het koppel jij/je naar vorm en betekenis bij het zojuist besproken type, en voor een deel klopt dat ook met de werkelijkheid. Voor een ander deel evenwel niet, want jij/je vertonen iets ekstra's. Naar de vorm doordat je behalve tot jij ook tot jullie ‘een betrekking’ heeft, naar de betekenis doordat het in sommige zinnen die van jij heeft, in andere die van jullie. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||
Terwijl jij net als ik en hij en in tegenstelling tot u per se op één persoon betrekking heeft, terwijl jullie net als wij per se op meer als één persoon slaat, betekent je de ene keer ‘één persoon’, de andere keer ‘meer als één persoon’:
Ik stap nu van het abn over op de konservatieve zuidhollandse dialekten en dan raak ik de oppositie tussen u en de vn met een j aan het begin kwijt, omdat u naar ik meen, met steun van brabants gekleurde teksten aan het eind van de 16e eeuw uit Brabant in Holland ingevoerd is. Zo krijgen we dan als zuidhollands aanspreekvorm-systeem dat niet door het abn beïnvloed is: Ik ga er hierbij van uit dat het niet juist is om een woord je1 ‘per se één persoon’ te onderscheiden van je2 ‘per se meer personen’. Een formele splitsing tussen die twee is nl. niet zo makkelijk aan te brengen. De hele zaak is trouwens van weinig belang voor het probleem dat ons nu bezig houdt. - Bij de betekenisopposities heb ik het verschil in nadruk in de schematische voorstelling achterwege gelaten.
Nu valt het op dat bijna het hele midden en zuiden van ons taalgebied precies hetzelfde systeem laat zien als het zuidhollands: het zeeuws, het westvlaams, het oostvlaams, het noord-, midden- en zuidbrabants en het utrechts leveren bij mijn weten geen enkel gegeven dat hiermee strijdt. In Zeeland zijn vormvarianten als ji/jider, julder/je bekend, in West-Vlaanderen hi/hider/je, in Oost-Vlaanderen varianten van het type gaj/gider, gullie/ge, -de, in Brabant gaj/gullie, gellie, gulle, gelle/ge, -de, maar varianten op het systeem heb ik er niet aangetroffen, tenzij dan types die er m.i. naast staan zoals de volgende. In De volkstaal van Katwijk aan Zee geeft Overdiep jollie naast jelui met op blz. 130 de toelichting: ‘Als meerv. geldt jollie (als vocatief en ook wel als object jelui)’. Het wantrouwen dat deze formulering wekt, bleek bij navraag gerechtvaardigd: meneer Varkevisser die meegewerkt heeft met Overdiep, gaf me in een uitvoerig gesprek over dit en ander materiaal, zinnen waaruit bleek dat jollie de beklemtoonde en jelui de onbeklemtoonde vorm was en dat ze allebei als kern van alle zinsdelen bruikbaar waren. Jelui is dus een variant van je2 (als ik het zo mag zeggen). In Het dialect van Overflakkee geeft Landheer op blz. 66 jŏe als beklemtoonde pendant van je; omdat je geen deel uitmaakt van een naamvalssysteem doet jŏe het dus evenmin. In bijna heel Vlaanderen en Brabant is er trouwens bij de pendanten van jullie omgekeerd een onderwerpsvorm tegenover een nietonderwerpsvorm: hider/julder bv. In hetzelfde gebied is er de komplikatie met de ‘dubbele vormen’:
En verder de aanvulling tussen ge en de in Oost-Vlaanderen en Brabant: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||
ge wilt wil de
Maar ik herhaal: bij dat alles blijft de oppositie bestaan: jij, ji, hi en gij slaan in alle varianten per se enkel op één persoon, je, ge en -de op één of op meer personen, en jullie, gulder, ulder, hider, gullie, gellie, gulle, gelle, enz. enz. per se op meer personen. - Nergens is er in de - niet door het abn beïnvloede - dialekten in dit grote gebied sprake van een oppositie met een beleefdheidsvorm, al is er natuurlijk vooral in de laatste halve eeuw een doordringing van de abn-vorm u, vooral in het deel van dit grote gebied dat in Nederland ligt, en in de stad Antwerpen. Wat Oost-Vlaanderen betreft moet ik uitvoerig ingaan op het bezwarende getuigenis van Isidoor Teirlinck die in z'n Klank- en vormleer van het Zuid-oostvlaandersch dialect (Gent 1924) het Zegelsems van ongeveer 1864 beschrijft en daarin onder de pers. vn van de tweede pers. meervoud op blz. 177 zegt: ‘emphatisch: niet in pausa:* vóor het werkwoord: (zeer zelden) gij (of chij)’ ‘** na het werkwoord: zeer zelden) chij, (soms) əgij’ ‘*** in pausa: (zelden) gijə (of chijə)’. Onder de voorbeelden daarachter herhaalt hij die aanduidingen ‘zeer zelden’ of ‘zelden’ niet, maar op één plaats voegt hij voor enkele gij-voorbeelden de waardevolle aanduiding ‘schoolsch’ toe. We hebben hier kennelijk te maken met een tekstinvloed die via de school en vooral op school werkte: de meester ‘klapt hier op de letter’! Ten overvloede heb ik deze feiten zonder m'n interpretatie aan dr. F. de Tollenaere voorgelegd, die uit Meldense ouders in Ronse geboren is, op 10 km van Teirlinck z'n geboorteplaats Zegelsem. Hij schrijft: ‘Zover ik weet kun je in mijn dialekt... gij alleen maar gebruiken voor één aangesproken persoon. Wat Teirlinck op p. 178 schrijft: leerdegij etc. is m.i. geen echt dialect maar schoolmeestertaal. Voor mij is het op p. 177 geciteerde gij amaalə moet komən vreemd.’ Een soortgelijke moeilijkheid vinden we bij Smout: ‘Het pronomen gay is de 2e persoon enkelvoud; de 2e persoon meervoud is golə, of als een ander woord in den zin het meervoud uitdrukt, ook wel eens gay, maar alleen met die voorwaarde.’ ‘Terwijl way nog in gebruik is, gaan gay en zay als 2e en 3e persoon meervoud langzamerhand verloren.’Ga naar voetnoot1 Prof. Walter Thys gaf als geboren Antwerpenaar als kommentaar hierop dat gay in zulke gevallen z.i. enkel mogelijk is in toespraken en in soortgelijke gevallen waarin geen sprake is van zuiver antwerps, maar van beïnvloeding door tekst of abn. Golə is volgens hem de enigste echte ‘meervoudsvorm’. We mogen dus verdacht zijn op soortgelijke gevallen van tekstinvloed in het gij-gebied. Biezonder afwijkend is een westelijk-kempische strook die altans gedeeltelijk afgebeeld is bij WeijnenGa naar voetnoot2 doordat de vormen op -lie e.d. hier volkomen ontbreken. Meneer M. Borgmans uit Reuzel gaf me evenwel inlichtingen waaruit bleek dat het systeem in zijn woonplaats en vrij zeker in de hele westelijk-kempische strook, er als volgt uitziet: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||
(Bij de nietonderwerpsvormen krijgen we resp. /ɔu/ voor één en /ɛi/ voor meer als één persoon; de laatste vorm klopt met die van Weijnen.) De afwijking beperkt zich dus tot het gebruik van woordvormen; het systeem is daarentegen dat van de hele rest van Brabant, Vlaanderen enz. | |||||||||||||||||||||||||||
1.2. Het limburgsDaarentegen treffen we in het limburgs een totaal ander aanspreekvormsysteem, zeker toch in de overgrote meerderheid van de limburgse dialekten. Het valt op door de volgende eigenaardigheden:
boes tich bös ‘waar jij bent’ (t.o. boet geer zeet ‘waar u bent’ of ‘waar jullie enz. zijn’)
Hier is de oppositie komd/kom zuiver-morfologisch, maar bij een ww als zijn kan hij uit twee verschillende ‘stammen’ bestaan: zeet (beleefdheidsvorm ev + het hele mv)/bön (vertrouwelijkheidsvorm).Ga naar voetnoot1 Wat die geb. wijs betreft: in het nietlimburgse gebied komen de types kom en komt meestal wel naast elkaar voor, maar dan niet in de ‘limburgse’ betekenisoppositie. Komt is soms een emfatische variant van kom (in sommige zuidhollandse dialekten), soms deels een fonetische (Th. Ausems, Klank- en vormleer van het dialect van Culemborg 98), soms ook is het het enigste type (in het zuidoostvlaams: Teirlinck 188). In dit verband citeer ik Stevens: ‘De tegenwoordige grens [van het type doe] moet betrekkelijk oud zijn: ze is trouwens ook de normaalgrens voor het gebruik van de meervoudsimperatief ten Westen tegenover de enkelvoudsimperatief ten Oosten. Noot van Stevens: Voor sommige mi-werkwoorden zijn doorgaans in het *du-gebied dubbelvormen (enk. meerv.) gebruikelijk, zo vooral voor gaan (gank! - gaat!). De meervoudsvorm wordt ook als beleefdheidsvorm gebruikt. [...]’Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ik geef nog even een schematisch overzicht van het limburgse systeem (vanzelfsprekend doet ook hier de vraag of er al dan niet een naamvalsoppositie doe/ dich is, niet ter zake):
Om volledig te zijn moet ik vervolgens een paar voorbeelden behandelen van aanspreekvormsystemen die noch aan het limburgse noch aan het westelijke type beantwoorden. Allereerst dat van Lottem (L 248) dat ik dank aan meneer P. Heuvelmans in Kerkrade. Het kent - afgezien van het bekende type na de pv: -de - geen oppositie tussen beklemtoonde en onbeklemtoonde vormen, geen tussen enkel- en meervoudige, geen tussen vertrouwelijkheids-en beleefdheidsvorm. De geb. wijs heeft er evenmin opposities. Weert (L 289) heeft het limburgse systeem, maar met een kleine semantische variant die doet denken aan de talloze semantische komplikaties in de aanspreekvormsystemen verder noordelijk. Ik hoef hem niet in alle biezonderheden te beschrijven. In hoofdzaak komt het hierop neer: /dix/ wordt daar niet tegen jongens en mannen gebruikt, maar tegen meisjes en vrouwen die geen juffrouw of mevrouw genoemd worden, want die hebben recht op /jiə/. Ook hier is /dix/ per se beperkt tot het aanspreken van één persoon, terwijl /jiə/ gebruikt wordt in alle gevallen waarin men zich tot meer als één persoon richt. Bij de pv-geb. wijs zonder onderwerp krijgen we altans bij een aantal ww weer een vormoppositie van het type dat in Limburg zo sterk verbreid is: bij het ww ‘zijn’ is dat bv. /bin/ voor de /dix/-mensen, maar /ze.t'/ voor de /jiə/-mensen.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||
1.3. Andere oostelijke systemenVoor het noordoosten van ons taalgebied vinden we in verschillende artikelen van Kloeke rijk materiaal voor de studie van aanspreekvormsystemen. Ik noem z'n diachronische artikel De ondergang van het pronomen du en daarnaast vooral z'n grote artikel over De aanspreekvormen in de dialecten onzer noordelijke provinciën.Ga naar voetnoot2 Zover ik zie zijn een drietal feiten hier van belang.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zo kunnen we met het voorbehoud van de bekende semantische varianten dus zeggen dat het noordoosten - altans waar het type doe aanwezig is - een soortgelijk systeem laat zien als Limburg:
Het is beslist ook hier onjuist om te zeggen dat de pv-geb. wijs in het hele doe-gebied een oppositie kent van het type: kom voor de doe-gevallen en komt voor de i-j-gevallen. Maar ik waag de veronderstelling dat alle noordoostelijke plaatsen waar die oppositie kom/komt bestaat, die korrelatie met doe/i-j inderdaad vertonen. Dat is altans het geval met het twents-achterhoeks waarover ik Wanink 22v citeer: ‘De gebiedende wijs der werkwoorden kent in het Twents-Achterhoekse dialect twee vormen, en wel:
De eerste vorm wordt steeds en uitsluitend gebruikt tegenover een persoon die men met doew aanspreekt.’ ‘In álle andere gevallen, enkel- en meervoud, wordt steeds de vorm met t gebruikt’.Ga naar voetnoot5 Bezoen merkt op: ‘De oude imperatiefvorm eindigt veelal op een t, die in verscheiden gevallen niet tot zijn recht komt. De vorm met t wordt gebruikt voor welgemeende waarschuwingen’... ‘of voor een uitnodiging: gaot sitn gaat u zitten, kòm-t r in komt u binnen. Minder vriendelijk en beleefd is kòm dr in; vgl. b.v. nog bliwt mir | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||
blijf er maar, naar blief t mir; tot een hond steeds: zwich( Het getal bepaalt de vorm niet’.Ga naar voetnoot1 Een eenvoudiger omschrijving zou ook hier misschien geweest zijn dat de oppositie samenvalt met die tussen i-j en doe. Maar omdat het enschedees vrij vlug verdwijnt, kon ik geen absolute zekerheid hierover krijgen.
‘In de hele provincie Groningen is het stelsel der aanspreekvoornaamwoorden in zoverre gelijk, dat men overal de beschikking heeft over aparte voornaamwoorden voor de vertrouwelijke en voor de beleefde aanspreking van één persoon.’Ga naar voetnoot2 Bij navraag aan de schrijver bleek dat we deze formulering uit kunnen breiden tot: overal in Groningen bestaat hetzelfde systeem: één type voor enkelvoudige vertrouwelijke aanspreking, en één type voor alle andere gevallen. Dat klopt in elk geval met de wat onhandige omschrijving van Schuringa die een enkelvoudsvorm doe enz. tegenover een meervoudsvorm ie enz. stelt, en daaraan toevoegt: ‘De pluralis wordt ook als “beleefdheidsvorm” gebruikt.’Ga naar voetnoot3 Té opvallend om het onvermeld te laten is het feit dat - altans bij mijn weten - zelfs het type jie (jai enz.) dat ‘historisch’ meervoudig heet, nog niet eens uitsluitend voor meer personen gebruikt wordt, maar net als ie soms ook op één persoon kan slaan.
Waarschijnlijk vertoont het noordwestveluws in dit opzicht eenzelfde verschijnsel. Van Schothorst noemt voor: ‘Sing. en plur. nom. ji·j, jə; alleen pl. jueli.j. Sing. en plur. dat. en acc. ju, jə, jueli·j’.Ga naar voetnoot4 Daaraan beantwoordt evenwel bij het bez. vn ‘2o ps. sg. ju, jə; pl jueli·i, jə’ (80) voor het bijvoeglijke; voor het zelfstandige noteert van Schothorst: ‘2o ps. sg. en pl. də, ət, juwə(n)’ ‘alleen pl. də, ət juelī·js jueli·sə(n)’(81). | |||||||||||||||||||||||||||
1.4. Het friesDe twee landfriese spraakkunsten die ik geraadpleegd heb geven eenstemmig dou (dû) als vertrouwde aanspreking van één persoon tegenover jo enz. als beleefde aanspreking van één persoon. Daarentegen kent de aanspreking van meer personen blijkbaar de onderscheiding beleefd/vertrouwelijk niet, en doet jimme voor allebei dienstGa naar voetnoot5. De laatste vermeldt nog: ‘Some pronouns may be lengthened by adding the plural noun ljue (folk), e.g. wyljue, úsljue, jimmeljue’ (66). Voor het Stadfries geeft Fokkema dou als ‘gemeenzame vorm’ enkelvoud, jou als ‘beleefde vorm’ en jimme, jim voor het meervoud,Ga naar voetnoot6 zodat het heel aannemelijk wordt dat heel Friesland eenzelfde aanspreekvormsysteem heeft. Door de apartheid van het meervoud daarin onderscheidt dat systeem zich zoals we zien, van alles wat we tot dusver besproken hebben. Met nadruk vermeld ik dat het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||
onbeklemtoonde je blijkens Sytstra en Hof 106 tot het enkelvoud beperkt is. Dat geldt blijkens Fokkema 154 precies zo voor het stadfriese je. Een oppositie in de pv-geb. wijs kent Friesland blijkbaar niet.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||
1.5. Het noordhollandsVan dou heb ik in deze hele provincie geen spoor meer kunnen vinden: zover ik na heb kunnen gaan is het aanspreekvormsysteem er - afgezien van een binnendringend u - zoals Boekenoogen en Karsten vermelden: jij voor het hele enkelvoud, jullie enz. voor het hele meervoud, en daarnaast je als onbeklemtoonde vorm. Opvallend is dat allebei die schrijvers je enkel onder het enkelvoud vermelden, maar uit teksten blijkt dat het even goed gebruikt wordt om meer personen aan te spreken.Ga naar voetnoot2 Het lijkt moeilijk om nog één noordhollands dialekt te vinden dat op het punt van aanspreekvormsystemen een verschil laat zien met wat de moderne zuidhollandse aan gegevens opleveren.
Algemene konklusie inzake moderne aanspreekvormsystemen in nederlandse dialekten: afgezien van u dat daarin vanuit het abn doorgedrongen is, vertoont Holland, vrij zeker ook heel Utrecht, Zeeland, Vlaanderen en vrijwel heel Brabant het systeem jij (één persoon)/jullie (meer personen)//je (één of meer personen). In de gebruikte vormen is er een eindeloze variatie. Daartegenover is een oostelijk systeem bekend dat er altans in het grote doe-gebied buiten Friesland anders uitziet: het kent één vorm van het type doe (één persoon-vertrouwelijk) tegenover een andere van het type geer enz. of ie enz. (de hele rest). Overal waar in ons taalgebied een oppositie kom/komt bestaat bij de pv-geb. wijs, bevinden we ons binnen het oostelijke doe-gebied. Kom is de vorm voor de doe-gevallen, komt voor de ie-gevallen. Het systeem van die pv-geb. wijs is vaak beperkt tot enkele ww. Een derde systeem laat de provincie Friesland zien: beleefde en vertrouwelijke aanspreking zijn in hun tegenstelling beperkt tot het enkelvoud, en het hele meervoud is er vrij van. Een vierde systeem laat bv. Ruinen (G 48) en het al genoemde Lottem (L 248) zien: dat van één enkele aanspreekvorm, resp. ieGa naar voetnoot3 met onbeklemtoond 'j en /gε/ met -de na de pv. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Middeleeuwse gesproken aanspreekvormsystemenHet lijkt goed om het biezonder ingewikkelde probleem van de rekonstruktie van onze mnl. dialekten hier niet volledig te behandelen; ik beperk me tot een korte opsomming in enkele punten.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||
Konklusie: als we vooral voor onze zuidelijke dialekten voor de rekonstruktie van gesproken mnl. moeten kiezen uit mnl. teksten of uit moderne dialekten als basis | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||
dan nemen we natuurlijk het laatste. Daarbij past natuurlijk enig voorbehoud. Zo spreekt het vanzelf dat er ook binnen België de laatste tijd enige abn-invloed valt waar te nemenGa naar voetnoot1 en dat de nederlandse dialekten in België en Frankrijk vooral leksikologisch maar een enkele keer ook syntaktisch invloed van het waals-pikardisch of van het frans ondergaan hebben, maar gewone leenwoorden (bv. terminus ‘eindpunt’) of vertalingen (bv. in de volle locht < en plein air) zijn meestal makkelijk te herkennen. Enkele uitspraken van autochtonen bevestigen die werkhypotese voor het zuiden nog. ‘Men mag dus gerust beweren dat het Zuid-Oostvlaandersch dialect op dit oogenblik nog gesproken wordt als vóor eeuwen’, zegt Teirlinck.Ga naar voetnoot2 En vooral de uitspraak van Smout is van belang: ‘dat er om zoo te zeggen geene verandering in de Antwerpsche taal is gekomen, gedurende de twee volle eeuwen, die ons van den schrijver van Trijntje Cornelis scheiden’.Ga naar voetnoot3 Als we dan nog zien dat de abn-vorm u zelfs binnen Holland nog lang niet in alle dialekten doorgedrongen is na 3½ eeuw abn-beïnvloeding, waarvan vooral de laatste 50 jaar kranten, tijdschriften, radio en tv een biezonder sterke druk uitgeoefend hebben, dan lijkt de traditionele opvatting over een franse beïnvloeding van de aanspreekvormsystemen ongefundeerd; ik geef die in Weijnen z'n formulering: ‘Onder invloed van de franse hoofse cultuur nam de meervoudsvorm ghi de functie aan van beleefdheidsvorm’... ‘Geleidelijk aan werd echter ghi ook de normale vorm voor het enkelvoud en als reactie ontstond nu een nieuwe meervoudsaanduiding: ghi liede, die tot nnl. jullie geleid heeft, waarmee niet gezegd is dat de verbinding reeds niet als vrije keuzevorm bestond vóór ghi de functie van het enkv. had aangenomen’.Ga naar voetnoot4 Ook het aanspreekvormsysteem in de grote massa van de zuidelijke mnl. dialekten moet gelijk geweest zijn aan dat van de tegenwoordige. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Aanspreekvormsystemen in mnl. tekstenHier dien ik allereerst te wijzen op het bekende voorbehoud betreffende ‘het’ mnl., dat grote verschillen kent in tijd en plaats van herkomst van een tekst, en verder ook tussen teksten voor plaatselijk en bovenplaatselijk gebruik, tussen vertaalde en oorspronkelijke, tussen profane en godsdienstige, tussen proza en poëzie. Ik meen evenwel dat we in het algemeen mogen zeggen dat ‘het’ mnl. als ideaal aanspreekvormsysteem het volgende heeft:
Verder komt de oppositie in de pv-geb. wijs zonder onderwerp (ga/gaat) precies overeen met die tussen doe/gi. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat feit slaat ons met stomme verbazing. Want afgezien van enige stilering is dit mnl. tekstsysteem precies gelijk aan het limburgse (als men wil: aan het systeem van het oostndl. doe-gebied). Daarentegen gaat dat tekstsysteem dwars in tegen het levende aanspreekvormsysteem van heel Brabant, Vlaanderen, Zeeland en Zuid-Holland! Misschien bovendien tegen dat van Utrecht en een deel van Gelderland. Is die verbazing gerechtvaardigd? Ging die onderdrukking niet gepaard met die van het syntagma ge moet gij dat heel Vlaanderen, bijna heel Zuid- en Midden-Brabant en (voor de eerste persoon alleen) ook een deel van Zeeland bedekt? Mnl. teksten geven hier evenmin een spoortje van te zien: noch het Mnl. W. noch Stoett noch een andere mnl. spraakkunst vermeldt het zover ik na heb kunnen gaan. Het WNT dat merkwaardig genoeg onder Gij geen voorbeelden hiervan geeft, vermeldt er wel onder Ik (vi. 1450). De oudste citaten zijn uit de Spaanschen Brabander van Breero (1617) en uit De Hollandsche-Liis van Quintijn (1629), en in allebei de zinnen dient de konstruktie duidelijk om de taal brabants te kleuren en om die zuidelijke taal wat bespottelijk te maken. Afgezien van enkele zeldzame uitzonderingen is de traditie van het onderdrukken van ik zal ekik tot en met vandaag voortgezet. Maar ook naar de vorm van de gebruikte vn klopt er in mnl. teksten heel veel niet met de levende dialekten.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||
Van Loey heeft in het Album-Blanquaert een artikel Over pronomina van het type ‘wijlieden’ geschreven. Hij wijst op een beperkt aantal vindplaatsen in het Mnl. W. en voegt daar een aantal gevallen uit 13e-eeuws oorkondenmateriaal aan toe. ‘Vermoedelijk ligt de haard in West-Vlaanderen’ (321). Ook in Oost-Vlaanderen, Brabant, Zeeland en Holland komen die vormen voor, maar in Limburg zijn er vrijwel niet (319). Het valt dus op dat de schuchtere poging tot verschrijftaling van die vn van het type gullie al in de oudste mnl. teksten aanwezig is, maar beperkt blijft tot het gebied waar ze ook nu voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||
3.1. Mnl. teksten bewijzen systeembotsingenBotsingen tussen een binnensysteem en een buitensysteem (endogeen en eksogeen systeem) vinden we al in talloze gevallen vermeld. Ik herinner aan hyperkorrekte vormen die Kloeke beschreven heeftGa naar voetnoot1 en aan het bekende artikel van Sassen Endogeen en exogeen taalgebruik (NT 56.10v.). Zelf heb ik als voorbeeld hiervan de wisseling van gij en u als onderwerpsvorm laten zien in een aantal intreeredes van neerlandisten.Ga naar voetnoot2 De inkonsekwenties in het du/gi-gebruik worden zoals bekend in het latere mnl. zeker talrijker, maar intussen zijn ze ‘ook in het oudere Mnl. niet bepaald zeldzaam’.Ga naar voetnoot3 Vor der Hake citeert daarbij Franck, Mnl. Gramm. § 130Ga naar voetnoot3, maar ik geef ver de voorkeur aan Van Helten die uitvoeriger en m.i veel beter is. Die geeft in z'n Middelnederlandsche spraakkunst § 210 drie types vermengingen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
3.2. Het franse systeem steunde het limburgseIn z'n artikel Over ware en schijnbare gallicismen in het middelnederlandschGa naar voetnoot4 noemt J.W. Muller onder de syntactische verschijnselen de kwestie die ons bezig houdt niet (70 vv). Onder de leksikologische (afd. ‘woorden en uitdrukkingen uit de wereld der ridders’) geeft hij ‘ghi = vos iplv. du = tu; waarover zie Vor der Hake, Aanspreekvormen, maar ook De Grave, Infl. 114, die hier invloed niet bewezen acht.’ (18). Toch zal één blik op het franse aanspreekvormsysteem ons overtuigen van het feit dat het vrijwel identiek was met het limburgse:
Ook hier beantwoordde aan de tu/vous-oppositie een oppositie in de pv-geb. wijs:
| |||||||||||||||||||||||||||
4. BesluitVanzelfsprekend zetten de mengtaalverschijnselen betreffende doe en gi zich ook na het mnl. voort: Bronger van Halteren heeft laten zien dat er van de 41 zestiende-eeuwse werken die hij onderzocht heeft, maar 17 konsekwent zijn.Ga naar voetnoot5 Van die 17 gebruiken er maar 5 doe en van die 5 zijn er 4 psalmvertalingen en 1 katechismus. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||
Inderdaad hebben godsdienstige teksten het sterkst van allemaal een neiging tot konservatisme en tot afwijking van het binnensysteem. Wie als 21e-eeuwer uit het engelse kerktaalsysteem thou/thy//thine wil konkluderen dat ook het levende Engels in de 20e eeuw die vormen nog wel gebruikte, vergist zich heel erg. Wie uit het feit dat Huygens en anderen enkel in gebedstaal aan du/dij/dijn vasthielden konkludeert dat dit een stuk van hun binnensysteem was, vergist zich evenzeer. Bekend is dat hij en anderen na ongeveer 1624 (na de bekende bijeenkomst met de Hubert, Reael en anderen in Amsterdam) altans du laten vallen om tegemoet te komen aan de klacht over ‘de hardigheyd des gevolgs’, d.w.z. het probleem van de pv-uitgangen waarover we niemand minder als Huygens zelf hebben zien struikelen.Ga naar voetnoot1 Gelukkig heeft ook de Statenbijbel du overboord gegooid. Hij deed nog een tweede koncessie aan het binnensysteem door in verschrijftaalde vorm gellie enz. toe te laten: het plechtstatige gijlieden. Nu was het pad vrij voor eerherstel van gij in z'n systeemwaarde ‘beperking tot één persoon’. Helaas is dat daar niet konsekwent gebeurdGa naar voetnoot2 en nogmaals helaas is dat in het moderne tekstwoord gij helemaal niet het geval. We kunnen het voorafgaande als volgt samenvatten. Talloze aanspreekvormstudies in het verleden hebben vooral aandacht gehad voor geïsoleerde gevallen, voor de etymologie ervan (‘is jullie uit jou lie ontstaan?’), voor de kultuurhistorische kant (invloed van het ridderwezen bv.Ga naar voetnoot3) en de teologische (‘waarom sprak men God met de vertrouwelijke vorm doe aan?’). Minder tot hun recht kwamen vaak de systeemverhoudingen binnen de aanspreekvormen, met name de rol van de per se meervoudige types jullie, gider enz. en de betekenisopposities. Voor rekonstruktie van mnl. dialekten buiten de randstad en zeker voor die binnen België en Frankrijk zijn de moderne dialekten nog altijd de beste gids, met alle voorbehouden die we inzake leenwoorden uit het abn of het abf moeten maken. Maar ontlening van aanspreekvormsystemen valt er nergens aan te wijzen. Wel is abn u naar ik meen uit het Brabants afkomstig, maar na bijna vier eeuwen is het zelfs in veel westelijke dialekten nog duidelijk een vreemd element. Nu onderscheiden we in onze dialekten met hun overstelpende hoeveelheid vormverschillen toch duidelijk in hoofdzaak twee aanspreekvormsystemen: één is er beperkt tot een vrij smalle oostelijke strook (gronings, drents, twents-achterhoeks en libmurgs): ‘per se één persoon en vertrouwelijk’ Als er binnen dit gebied altans bij sommige ww opposities bestaan binnen de pv-geb. wijs zonder onderwerp, dan klopt dit oppositiesysteem precies met dat van de aanspreekvormen van zoëven. Dit aanspreekvormsysteem en dit geb-wijssysteem vinden we in z'n geheel terug | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||
in het Frans; bovendien is dit systeem het ideaal waarnaar onze mnl. teksten streven. Daarentegen kent de grote massa van onze dialekten (brabants, vlaams, zeeuws, hollands, utrechts) een heel ander aanspreekvormsysteem: Mnl. teksten die toch al sommige aanspreekvormen konsekwent onderdrukken (bv. jij en ji: Muller!), die toch al aanspreekvormkombinaties onderdrukken (bv. ge moet gij), die zich toch al in zoveel andere opzichten naar oostelijke en naar latijnse gewoontes richten (ze spellen de h die in het hele zuidwesten en midden-zuiden onbekend is, ze onderscheiden groter dan van even groot als) hebben zover ze gemaakt zijn door vlaamse, zeeuwse, zuidhollandse, brabantse of utrechtse schrijvers, het binnensysteem van de aanspreekvormen en de geb. wijs zoveel mogelijk verloochend. Maar de natuur is vaak sterker als de leer: tientallen gevallen van allerlei types botsingen verraden de spanningen in middeleeuws Nederlands. Een gedeeltelijke overwinning behaalt het binnensysteem als doe/dij//dijn eindelijk sneuvelt en als gijlieden enz. - formeel nog een kompromis - steeds dieper in onze teksten binnendringt, in onze Statenvertaling nog wel. Maar voor niet-brabantse oren verbindt gijlieden met z'n omslachtigheid ook een stuk statigheid, zodat afval van de staart niet verraste. Dat had voor het systeem het ongelukkige gevolg dat gij als tekstwoord opnieuw het werk te doen kreeg van de dialektvormen gij + gellie. Al zulke zinloze scheidingen tussen taal en tekst die in onze tijd nog minder passen als in de middeleeuwen, kunnen we ook in godsdienstige taal het best resoluut opruimen; in ons geval door gij te vervangen door jij, je of u. Eindhoven, 27-8-'68 p.c. paardekooper |
|