Waer ick een nachtegael: Revius en Epictetus
Van de stoïsche wijsgeer Epictetus (ca. 50-ca. 135 n. Chr.) heeft de voorname romein Flavius Arrianus een groot aantal ‘diatriben’ tot zijn leerlingen opgetekend; hiervan zijn vier boeken tot ons gekomen. Hoe persoonlijk de wijze kon getuigen en zijn leerlingen wekken, kan blijken uit het slot van een diatribe over voorzienigheid:
Wat anders kan ik immers, ik manke, oude man, dan God bezingen? Was ik een nachtegaal, ik deed als een nachtegaal, was ik een zwaan, ik deed als een zwaan. Maar nu ben ik een denkend wezen: dus moet ik God bezingen. Dat is mijn taak. Zoo vervul ik die dan, en ik zal dien post niet verlaten, zoolang het mij wordt vergund, en ulieden wek ik op tot dien zelfden lofzang.
Een naklank hiervan lijkt het vers te zijn waarmee Revius het eerste boek van zijn ‘Overysselsche sangen en dichten’ opent:
Lof Gods.
Waer ick een nachtegael, ick wou mijn Schepper eeren
Met sijnen grooten lof altijt te quintileren
Dat bosschen, berch en dal sou deunen vanden clanck,
En de wout-vogeltgens vergeten haren sanck:
K'en ben geen nachtegael, maer in veel grooter eere
Een mensch, het even-beelt van aller Heeren Heere:
Ick wil dan mijne stem doen hooren alle man
En prijsen hem soo hooch en verre als ick can:
Niet vragende een sier na al het lelijck pruylen
Of misselijck getier van aexters en van uylen,
Versekeret dat hy die eeuwichlijcken leeft
Mijn tong' tot sijnen roem alleen geschapen heeft.
Epictetus is geciteerd naar Epictetus Het Eerste Boek der Diatriben. Inleiding, vertaling en commentaar door H.W.T. Stellwag, Diss. Utrecht 1933, p. 72 (hoofdstuk xvi), Revius naar de ed. W.A.P. Smit, Amsterdam 1930, i, p. 9. Zie over het vers van Revius ook L. Strengholt, Levende Talen, 1958, p. 334-337.
j.c. arens