De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Huygens en de Zeeusche NachtegaelHet is bekend dat het oorspronkelijk in de bedoeling lag dat Huygens' gedichten Voorhout en Costelick Mal opgenomen zouden worden in de Zeeusche Nachtegael. Op verzoek van Cats, met wie de jongere dichter al eerder in contact was gekomenGa naar voetnoot1, had Huygens - ‘Zeeuw’ door een verblijf van enkele maanden in Zierikzee in 1618 - zijn gedicht Voorhout voor de toen in voorbereiding zijnde verzamelbundel afgestaan, en het eind november 1621 naar Zeeland gezonden. Men was enthousiast over het gedicht en verzocht Huygens om nog een proeve van zijn poëzie. Op 22 maart 1622 zond Huygens het Costelick Mal aan Cats toeGa naar voetnoot2. Om de een of andere reden werden de beide gedichten tenslotte toch niet in de Zeeusche Nachtegael geplaatst. Wellicht vond men het Zeeuw-zijn van Huygens toch niet echt genoeg, misschien achtte men de stukken van te grote omvang, misschien ook wilde men het drukken ervan niet te lang uitstellen. Op 22 juli 1622 werd het Privilegie getekend waarin aan drukker Jan Pietersz. van de Venne voor zeven jaar het recht op de uitgave van Costelick Mal en Voorhout werd toegekend. Huygens' werk werd blijkbaar gunstig ontvangen. We weten althans uit een brief van de dichter van 30 oktober 1623 dat er in de loop van dat jaar van beide gedichten een herdruk was verschenen. Huygens toonde zich hierover nogal verstoord. Hij was er namelijk niet in gekend en had dus evenmin gelegenheid gekregen om fouten uit de eerste druk te verbeteren. Toen P. Leendertz Jr. in 1904 zijn inleiding op de editie van het Kostelick Mal en Voorhout publiceerde, was van deze tweede druk van het Voorhout slechts één exemplaar bekend, toen in het bezit van J.H.W. Unger, terwijl van de herdruk van het Costelick Mal geen exemplaar meer te vinden was. De schaarsheid van deze herdrukken is als volgt te verklaren. In 1625 verscheen Huygens' eerste grote verzamelbundel, de Otia, bij Aert Meuris in Den Haag. Om deze uitgave mogelijk te maken had Huygens een overeenkomst moeten sluiten met Jan Pietersz. van de Venne die voor Costelick Mal en Voorhout immers voor zeven jaar het privilege bezat. Blijkbaar heeft Huygens de overgebleven exemplaren van de tweede druk van beide gedichten van Van de Venne opgekocht en ze als inseraat in de verzamelbundel van 1625 doen opnemen. Daarbij werden uiteraard de titelpagina's van beide werken weggesnedenGa naar voetnoot3. Eigenlijk was het dus niet juist te zeggen dat van de tweede druk van Costelick Mal geen enkel exemplaar over was gebleven. In een aantal exemplaren van de Otia van 1625 is deze druk immers te vinden, zij het echter steeds zonder titelpaginaGa naar voetnoot4. | |
[pagina 127]
| |
In mijn bezit is een exemplaar van de Otia waarin de titel van het Voorhout wèl, maar die van Costelick Mal nièt is weggesneden. Deze tot nu toe dus onbekende titel luidt als volgt: ΚΕΡΚΥΡΑΙΑ ΜΑΣΤΙΞ, / SATYRA./ dat is,/ 't COSTELICK MAL./ Aen de Heere/ IACOB CATS,/ Raedt ende Pensionaris der Stadt/ DORDRECHT./ Door den hoogh-gheleerden Heer / CONSTANTIN HUYGENS./ TWEEDE DRUCK./ Hier kan by- ghevoecht werden de Zeeusche-Nachtegael, ende Tafereel/ van Sinne-Mall. [vignet] TOT MIDDELBVRGH,/ Gedruckt by Ian Pietersz vande Venne, Cunst ende Boeckdrucker, woonende/ op den houck van de nieuwe Beurse in de Schildery-winckel, Anno 1623./ Met Previlegie. Deze titel komt in grote lijnen overeen met die van het enig overgebleven exemplaar van de tweede druk van het Voorhout volgens de beschrijving van Leendertz.Ga naar voetnoot1 Er is echter een opvallend verschil, namelijk de zin: ‘Hier kan by-ghevoecht werden de Zeeusche-Nachtegael, ende Tafereel van Sinne-Mall.’ Hieruit blijkt immers duidelijk dat men nu toch nog enig verband wilde leggen tussen de goed-ontvangen gedichten van Huygens en de inmiddels verschenen verzamelbundel (1623) waarvoor ze in eerste instantie bedoeld waren. Merkwaardig genoeg is in mijn exemplaar van de Otia dit verband inderdaad gehandhaafd. Op de gedichten die het vierde boek der Otia uitmaken, dus Costelick Mal en Voorhout, volgt eerst de gehele Zeeusche Nachtegael + het daaraan verbonden Tafereel van Sinne-Mall van Adriaen vande Venne. Pas na deze wel zeer lange onderbreking volgt dan het vijfde boek der Ledige Uren. Het is uit dit exemplaar moeilijk op te maken of Costelick Mal en Zeeusche Nachtegael werkelijk als een geheel verkocht werden. Mocht dit het geval geweest zijn, dan heeft de eigenaar deze combinatie toch verbroken door tussen Costelick Mal en Nachtegael het Voorhout in te voegen,Ga naar voetnoot2 waarschijnlijk wel om de eenheid van Huygens' werk niet te zeer te doorbreken. Het lijkt me toe dat het invoegen van de Zeeusche Nachtegael in de Otia op initiatief van een privé-bezitter moet gebeurd zijn. Noch voor Huygens, noch voor zijn Haagse drukker, kon deze combinatie interessant wezen. Mijn hypothetische eigenaar van de tweede druk van Costelick Mal zal de boeken i-iii, v, vi van de Otia apart gekocht hebben - er waren immers exemplaren over (zie noot 4) - en ze met zijn combinatie van Costelick Mal + Zeeusche Nachtegael alsmede het Voorhout hebben doen samenbinden. Privé-initiatief is nog te waarschijnlijker omdat de band ook nog bevat Cats' Selfstryt (Middelburgh 1620), diens Tooneel van de Mannelicke Achtbaerheyt (Middelburgh 1622) en Minne-plicht, Ten toon gestelt in de Vryagie van Diana en Filandre (Amsterdam 1625), d.i. een vertaling uit D'Urfé's Astrée van Johan van HeemskerckGa naar voetnoot3. Gezien de jaartallen van de verschillende in de band opgenomen werken zal deze samenbundeling niet lang na 1625 hebben plaatsgevonden. Heemstede m.a. schenkeveld-van der dussen |
|