De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
De strofe van Spiegels Lieden opt' Vader onsHet is bekend dat de strofe die Spiegel in zijn uitvoerige dichterlijke parafrase van het Onze Vader gebruikt er een is van een nogal bijzondere vorm. Het is een negenregelige strofe met de rijmschikking ababcdccd, die in zijn tweedelige versificatorische opbouw onmiddellijk aan een lied doet denken: een Aufgesang met twee zogenaamde Stollen ab/ab, gevolgd door een daarvan afwijkend gestructureerd Abgesang cdccd. De vorm is te opmerkelijker, als we bedenken dat de dichter deze strofebouw niet minder dan zevenenzeventig maal heeft toegepast. En daarmee had hij dan nog maar de aanhef en de eerste bede van het volmaakte gebed bezongen! Eén strofe, de eerste, schrijf ik hier over om te laten zien aan welke vorm de dichter zich bond: O Oorzaak aller dingen,
veroorzaakt jn myn hert
een licht, om uyt te zingen
hoet al geschapen wert.
Heeftet hier al waaromme,
wat onder ons geschiet,
hoe mach dan yemand dromen,
dat de werld zy voortgekomen
uyt blindt gevallich niet?
Door de uitgave, die Dr. Gilbert Degroote in 1956 van de Lieden opt' Vader onsGa naar voetnoot1 bezorgde, leek de kans op hernieuwde studie van Spiegels poëzie vergroot. In zijn bespreking van Degrootes editie herinnerde Mak eraan hoezeer we met die studie nog aan het begin staanGa naar voetnoot2. Het volgende moge eveneens in herinnering brengen dat er aan Spiegel nog heel wat te doen valt. Wat Degroote in zijn inleidingGa naar voetnoot3 over de strofe van de Lieden meedeelt, is niets anders dan wat Albert Verwey in zijn monografie over de dichter had geopperd. Verwey sprak al het vermoeden uit, dat de dichter bij de keuze van de bewuste strofevorm aan een volkslied gedacht moest hebben, dat hij in zijn jeugd kon hebben gehoordGa naar voetnoot4. Als we dan verder bij Verwey lezen, dat die strofe bij zijn weten weinig voorkomt, dat hij deze vorm maar uit ‘zeer enkele’ gedichten kent, nl. een der Souterliedekens - Psalm 82 - en ‘hoogstens’ een paar geuzenliederen, waaronder een van Spiegels vriend en Kamerbroeder Laurens Jacobsz. Reael, dan mogen we aannemen dat hij niet meer dan de door hem genoemde liederen met die versificatie had kunnen vinden. Met zijn veronderstelling dat Spiegels Lieden in hun vorm mogelijkerwijs een weergalm inhouden van Reaels nogal felle calvinische geuzenlied, is Verwey slacht- | |
[pagina 124]
| |
offer van zijn beperkt materiaal in dezen; maar zijn vermoeden inzake een lied uit Spiegels jeugd blijkt gegrond. Immers, in het befaamde Antwerpse liedboek Een deuoot ende Profitelyck Boecxken van 1539 komen we niet minder dan negen liederen tegen die in de strofe waarom het hier gaat geschreven zijnGa naar voetnoot5. En het is met name één lied dat in dit verband van bijzonder belang is, lied cxxx namelijk, dat uitgerekend - maar op veel beperkter schaal dan Spiegels Lieden - een parafrase van het Onze Vader omvat. Het ligt voor de hand aan te nemen dat dit Paternosterlied Spiegel door het hoofd speelde toen hij zich op zijn beurt zette tot zo'n groots geconcipieerde bewerking als waarvan het fragment dat hij naliet getuigenis aflegt. Juist de overeenstemming in de bijzondere strofevorm is te treffend om toevallig te zijn. Daarom schrijf ik de tekst van het lied uit het DPB hier in zijn geheel over, in de overtuiging daarmee een kleine bijdrage te leveren tot de kennis betreffende de bronnen van Spiegels oeuvre. 1.[regelnummer]
O Heere God leert ons beden
Wt vierigher herten gront
Neemt van ons onse quade seden
Die wij hebben in onsen mont
Een liedeken willen wi singhen
Also ghi ons hebt gheleert
Doet mi mijn herte ontspringen
Dat ic mi leere bedwinghen
So wort mijn vruecht vermeert.
2.[regelnummer]
O Heere/God/onse vader/
Die daer in die hemelen sijt
Helpt ons nu alle gader
In desen bedroefden tijt
So en worden wi niet bedroghen
Al van dat helsche serpent
Wi worden so haest beloghen
Nu helpt ons God van hier bouen
Die alle herten bekent
3.[regelnummer]
Gheheylicht worde uwen name
Toecomende si ons v rijck
Wilt ons doch maken bequame
Ons Christenen alle ghelijck
Dat wi v woort bewaren
Dach/ auont/ ende nacht/
En laet ons niet veruaren
Al voer die helsche scharen
Ghi hebbet die meeste macht.
4.[regelnummer]
Vwen wil gheschie opter eerden
Also hi inden hemel doet
Dat nemen wij al in weerden
Al yst ons teghenspoet
Gheeft ons verduldelijc liden
In dat onsen wille teghen staet
O heere wilt ons verbliden
Stelt uwen thoren besiden
Ons armen doch niet en versmaet
5.[regelnummer]
Ic bid v heere wilt ons gheuen
Dats huden ons dagelicx broot
Daer die siele bi moet leuen
Dat hebben wi meest van noot
Ghi hebbet selue ghesproken
Dat sal ons best versaen
Diet lesen wil die macht soecken //
Het staet ghescreuen in boecken
En laet ons daer niet af gaen
6.[regelnummer]
Wilt ons onse scult vergheuen
So wi onse sculdenaren doen
Op dat wij niet en sneuen
Al in die helsche gloet
Daer wi souden moeten liden
Ende eewich steruen die doot
O heere wilt ons verbliden
In onsen toecomenden tiden
V bermherticheyt is so groot
| |
[pagina 125]
| |
7.[regelnummer]
Ende en leyt ons niet in becoren
Maer verlost ons van alle quaet
Ons vleesch is cranc gheboren
Ten can niet wederstaen
Die werelt wil ons bedrieghen
So dicke op eenen dach
Gods woert en mach niet lieghen
Laet der werelt genoechte vliegen
Die v niet helpen en mach
8.[regelnummer]
O here God wilt ontfangen
Van ons dit schoon ghebet
Wi hebben so groten verlangen
Wi worden so haest belet
Wij worden so haest verwonnen
Van alsoe cleynen saeck
Dus sijn wi oude oft ionghen
Elck wacht hem van valsce tongen
So crigen wi in Gods woorden smaeck.Ga naar voetnoot6
Het lied maakt, met zijn nadrukkelijke verwijzingen naar de betekenis van de Heilige Schrift, de indruk van een protestant te zijn. Het ‘bewaren’ van het Woord wordt in de derde strofe in één adem met standvastigheid tegenover de ‘helsche scharen’, dat zijn, kennelijk, de vervolgers, afgesmeekt. En het mag ook opmerkelijk heten dat het eenvoudige gebed om het dagelijks brood in de vijfde strofe geëxegetiseerd wordt als een vraag om het brood voor de ziel, dat is, alweer, Gods Woord, dat we dan nog eens in de zevende strofe en tenslotte in de laatste regels van het lied horen vermelden. Afgezien van de versificatie heb ik in de Lieden opt' Vader ons geen sporen van imitatie van dit lied door Spiegel aangetroffen. Daarvoor stond hij te ver van het ‘schriftuurlijk’ christendom van de anonieme lieddichter; daarvoor was hij waarschijnlijk ook te zelfstandig. Toch, als we hem in de elfde strofe aldus horen bidden: Dus wil ik u niet zoeken
jn form of plaats of tyd,
in woorden noch in boeken,
ghij die in d'heemlen zyt:
dan ontkom ik niet aan de indruk, dat Spiegel vanuit zijn religieuze overtuiging een spiritualistische correctie aanbrengt op het zware accent - ‘Het staet ghescreuen in boecken’ -, dat het oude protestantse lied op de Heilige Schrift had laten vallen. Dordrecht l. strengholt |
|