De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Haar in vroegnieuwhollands taalgebruikEnige tijd geleden heb ik er op gewezen dat het pronomen ze (inz. -se) in het vroegnieuwhollands bij bepaalde enkelvoudige neutra als een meervoud opgevat dient te worden, en ik heb daarbij toen ook enkele bewijsplaatsen gevoegd van haar bij soortgelijke substantieven om er de aandacht op te vestigen, dat het bedoelde verschijnsel geen alleenstaand geval vormt.Ga naar voetnoot1 Uit de gegevens die ik nu ter beschikking heb, blijkt dat kongruentie met het semantisch kenmerk ‘distributieve meerheid’Ga naar voetnoot2 bij collectiva een vrij veel voorkomend, en bovendien in verband met de genusproblematiek belangwekkend verschijnsel is. Vooral haar roept enkele interessante vragen op. Volkomen onproblematisch zijn gevallen van verbale kongruentie als de volgende: doordat het volck soo begeerich waren hem te krijgen (V Bok 189)Ga naar voetnoot3; hadden het volck de stenghe-reep al geschooren (IV Bok 146); het volk uyt het ruym riepen (V Bok 175); dit volck waren ons heel toeghedaen (IV Bok 180); ons volck ghingen aen d'ander zyde vant landt (Li 14, 70); dat volckje staen wel een half uyr, eer sy in huys binnen raken met malkaers knien te tasten (lw 155); sijn jou volck geen rentenieren (V.d. Vennen, Sinne-mal Fijro). Het verbum richt zich in zijn vorm naar het pluralisaspekt dat in de betekenis van volk aanwezig is en specificeert daardoor volk in een bepaalde kontekst als in semantisch opzicht pluralis. Ook in de volgende voorbeelden kan niet aan het gereleveerd-zijn van de ‘meerheid’ getwijfeld worden: ons volck (die by de boot stonden) (Bok 44); tvolck die den stadt tot onset mochten comen (wj 39); volk die ten achteren gheteert zijn... soo dat zy opt leste haer renten moeten versetten (Veelderh. Gen. Dichten 19); sulcken volck, die zijn byde moye moertjes garen (lw 273); volckje die heur niet dan tot drincken en clincken wennen (ss 303); sulcken volck, die nau een nagel hebben dats'er gat klouwen (Co 509); het volck die mij verselschapten (hg 21, 317); ons volck, die in de revier swommen (Bok 46); volck, die in heel Angoole seer ghevreest warde (alsoo het menseeters sijn) (ph 5); vindmen óóck volck die van hun land, zó... konnen het nót trecken (Twe-spraack (ed.-Caron) 58); zo der volk komt die 't zien (74 (M587)). De pluralis-potentie van ze wordt door de meervoudige werkwoordsvorm geaktualizeerd in zinnen als: 'tvolck is so, datse licht haer Prince volgen (Nu 170); dat is eerst een volck, sy pleghen malkaer het snot uyt de neus te licken (ot A4 ro); 't overrompelt 't volck veel eerder als zijt gissen (Co 433); ick haal dat volck niet op mijn hals... my zijnse te goedt kals (Co 488); laat het verachten volck nu kallen dat sy sweeten, sy konnen van my niet in haar vyerighe ghebeden... die sy met een reyn ghemoedt... gaan (Co 321); 't volck te leeren datse beter niet en wisten (Co 256). In enkele van de hierboven geciteerde gevallen komt ook haar voor. De verbondenheid met de meervoudige werkwoordsvorm of met ze als onderwerp van zo'n verbum laat geen twijfel bestaan aan de semantische pluralisheid van haar. (Ook het in het citaat uit de Twespraack voorkomende hun is in dit opzicht relevant. De rol van deze (zuidelijke) stilistische konkurrent zou apart belicht moeten worden.) Uit een en | |
[pagina 14]
| |
ander blijkt dat het tot de eigenschappen van een woord als volk behoort dat het enerzijds met het, anderzijdsmet haarGa naar voetnoot1 gekombineerd kan worden. Gebruiksgevallen van haar in zinnen als de volgende hebben derhalve niets biezonders: het volk verliet... haar spelonk (gs 335); 't vrouvolck heur eer (gw C2vo); 't meeste volck, dat haar laat binden aan een stro (Co 232); dat dit gheringe volck zo vast staat op haar stick (Co 249); ('t) overrompelt 't volck veel eerder als zijt gissen en scheurt haar, schockt haar (Co 433); het volck is dat zo kregel...? Neense; maar 't wordt haar niet genoeg van u belast (Co 460); of dit volk heur beurs... gespekt is (na Bro); dat ons volck haer devoor dede (ph 11). Substantieven waarvan de semantische struktuur, evenals volk, het element ‘distributieve meerheid’ bevat, bezitten uiteraard ook verbindbaarheid met verbale pluralisvormen, met ze en met die. De vraag of het om het- of de-woorden gaat, is daarbij niet relevant. Verg.: den adel hebben... voorgeslagen (ht B 2vo); dyenwelcken kade den hoghen heemraedt alle jaers sullen scouwen (rb 561); dat die stede... geoctroyeert zoude zijn te hebben eene vrije vaert... ende dat zij die vaert... zouden moegen diepen (rb 142); den aermen schaer hebben hier haer nootdruft wel ghecreghen. En doense niet, mijn man? (ef 181); die clergije..., al sijnse bij die arme iolen seer gheacht (ef 198); (dienst) die dese stede den K. Mt.... bewesen hebben (hg 38, 110); zulken ondeugenden hoop, die aller goed met bedrog... hebben gewonnen (67(M507)); 'tgerecht en sel... niet sceyden, eer sij vier wairdeyns gecoren hebben (Ham 517); een huysgesin die voor ons vluchte ende wech liepen (CHd 265); 't vrolijck gevogelt... die vermaken sijn daken (Co 606); het bisdom VV-trecht... hare wapenen (Co 583); de Engelsche vloot... liep wijdts en zijts, tot sy... de haring-buysen... vonden (Holl. Merc. 1652, 70b). Uit enkele citaten is al duidelijk geworden dat ook haar tot de valenties van dergelijke woorden behoort. Het adnominale genus van het substantief doet hier evenmin terzake. (Wellicht mag men zeggen dat het pluralis-zijn van haar in deze konteksten genus-neutralizatie impliceert.) Zowel de-woorden als het-substantieven hebben deze haar-valentie: elcken gildt haelden haer costelijckheijt thuijs (hb 62, 176); zoe het schamel convent... moet contribueren nae hair quote (hg 44, 171); dat verde het meerdeel... haren macht van gode ontfanghen (Zk 242); wat voor geslacht dat nu vereert vvs huvv'liicx vyerdach met haer teghenwoordicheden (Co 565); waer vvt het gedierte haeren dranck heeft (CHd 248); al 't gevolgt wacht om' er stem met mijn te huwen (tl C 3vo); indien dese stede hair consent wilde draegen... dat zij zouden hebben sulcke gracie als zij hebben (hg 38, 134); die stede... of hoir poorteren/... mit hoiren cloesteren (hg 38, 137); dat ghy den borghery dan vriendelijck beweecht tot veel inlegghen, door haer dickwil dus te segghen, Vrienden (Co 153); de wetten | |
[pagina 15]
| |
zijn maar veur d'onredelijcken hoop, die most ghy daar me tomen, of... verbieden haar het komen (Co 460); de welcke ick dese goede gemeent... gesint ben by te setten, ten zy haar daar mede achter de ooren laten schrobben (Co 467); die gemeent... in haer stadt (wj 406); breket onse weerpartie haer forsheyt (wj 41); daer de goude jeugd heur dagen... verdeelt (tl C 4ro); de ratelwacht... nae haer toe... ofse mijn t'huys willen brengen (js D 2vo). De vraag of haar bij sommige de-substantieven niet als enkelvoudig feminien pronomen beschouwd kan worden, moet ontkennend beantwoord worden. Zelfs als verder alle in aanmerking komende woorden uit de zin in kwestie een singularisvorm hebben, moet haar als pluralis opgevat worden. Dit volgt niet alleen uit wat hier over de collectiva in het algemeen is aangetoond - een vergelijking met een aantal gebruiksgevallen van hun zou nog ter adstruktie toegevoegd kunnen worden -, maar evenzeer uit de omstandigheid dat, zoals ik in mijn Genus en Geslacht meen te hebben aangetoond, in het vroegnieuwhollands alle niet-vrouwelijke de-substantieven (met uitzondering van de namen van mannelijke levende wezens en scheepsnamen) naar hun verbindbaarheid met singularis-pronomina één homogene klasse vormen. Dat betekent bijv. dat het possessivum singularis bij die woorden zijn (z'n) is: de domme jueght volcht zyn begheert (Bo 1, 130); dese stadt met zijn behooren (Bo 2, 284). Bij een de-collectivum is derhalve het nu eens voorkomen van haar dan weer van zijn, net zomin als bij een het-collectivum, een gevolg van genusverwaarlozing, genusverwarring of zelfs maar genusonzekerheid. Daar het tot het wezen van de collectiva behoort dat ze semantisch zowel een singularis als een pluraliskenmerk bevatten, kan, afhankelijk van de omstandigheden, elk van beide elementen op zijn beurt geaktualizeerd worden. Hoe dat precies in zijn werk gaat verdient nader onderzocht te worden. Het is, ten slotte, toch wel intrigerend te konstateren dat haar in de loop der jaren ondanks al z'n meerzinnigheid in het moderne Hollands zo weinig terrein aan hun prijs heeft moeten geven. g. geerts |
|