De Nieuwe Taalgids. Jaargang 62
(1969)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genus-(naamvals-)n's in taal en tekstHet papieren genusnaamvalssysteem van de Vries en te Winkel (en van oudere spellingen) was op twee punten volstrekt anti-nederlands. Zelfs in de konservatiefste gebieden klopte het nergens met een dialektwerkelijkheid doordat het een viernaamvalssysteem was, en een vorm voor mannelijke zn de (onderwerp) tegenover den (niet-onderwerp) is evenmin ergens in ons taalgebied bekend. Het hele genusnaamvalssysteem leverde - na verjaging van des moeders dat niet Duits genoeg was - een biezonder geslaagde kopie op van het Duitse; alleen de schuin gedrukte vormen hielden nog een verschil in uitgang:
Zelfs in de Duitse dialekten is zoals bekend een viernaamvalssysteem vrijwel onvindbaar: bijgelovige aanhankelijkheid aan het ‘mooie’ Latijnse systeem zal ook hier wel een motief geweest zijn voor navolging, desnoods door kunstmatig iets in elkaar te knutselen wat in geen enkel dialekt bestond; in het Nederlands kennen we trouwens het knutselwerk bij hem/hum en hen/hun. Duitse, of altans oostelijke invloed vertoont ook het type mijne als vorm van vr. ev en mv voor alle genera: miene bokse ‘m'n broek’ bestaat buiten het noordoosten nergens in onze dialektenGa naar voetnoot1. In het hele zuiden is mijne naast mijnen juist aanduider van mannelijk genus en is het voor meervouden onbekend. Maar bij een derde - en minder belangrijk - verschilpunt tussen de Vries en te Winkel en onze dialekten, is er geen enkele reden om aan overneming uit het Duits te denken. Ik bedoel dit. Verreweg de meeste ndl. dialekten met genus-n, realiseren die - zoals bekend - enkel voor klinkers, b, d, h en een enkele keer ook tGa naar voetnoot2. Ze zeggen dus dien ouwen boer, die groten boer, den oorlog, die schipper, dien ene schipper, onze koning enz. Daarentegen eisten de Vries en te Winkel (als het niet om onderwerpskernen enz. ging) bij alle bijvoeglijke woorden die mannelijk genus aanduidden in zulke gevallen een n, los van de vraag met welke klank het woord achter de genusaanduider begon; onze voorbeelden werden dus: dien ouden boer, dien grooten boer, den oorlog, dien schipper, dien eenen schipper, onzen koning enz. Inzover die n konsekwent mannelijk genus aanduidde had hij natuurlijk een traditie die tot het mnl. terugging; inzover hij bovendien naamval aanduidde en dus antinederlands was, ging er hoogstens een onderbroken lijn naar en door het mnl. zoals we weten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar zoals gezegd: het gaat nu niet om de naamvals- maar om de genusaanduiding en om het raadsel: waarom veralgemenen onze teksten sinds eeuwen die genus-n vanuit die paar posities (voor klinkers enz.) waarin onze dialekten die kennen, tot alle posities?
Om na te kunnen gaan hoe groot die veralgemening geweest kan zijn, leek het me goed om altans enig getalsmateriaal bij de hand te hebben. Daarvoor heb ik twee teksten genomen: één negentiendeëeuwse in de Vries en te Winkel (eenen, mijnen enz. inkluis) en een achttiendeëeuwseGa naar voetnoot1. Dat de eerste tekst genusnaamvals-n's heeft en de tweede vrij konsekwent alleen genus-n's doet voor de vergelijking natuurlijk niets ter zake, want het gaat ons om het percentage n's dat voor klinkers, b, d, t en (geschreven!) h staat. De Swaen heeft die h's natuurlijk niet uitgesproken zodat het type den heer in zijn dialekt onder den eer valt, onder de gevallen dus waarin na de n een klinker staat. Een andere mogelijkheid is er niet omdat wij geen medeklinker-gróépen met een h kennen: geen hr-, hl- enz. Allebei de teksten leverden 79 n's op; daarvan staan er bij Winkler maar 22 voor klinkers en 7 voor b, d, h of t; dat is samen 29 of 32%. Bij de Swaen zijn die aantallen 8 voor klinkers en 20 voor b, d, h of t; dat is samen 28 ofwel 31%. Zouden de gevallen met t er nog buiten gelaten zijn, dan zou dat de aantallen verlaagd hebben tot 25 en 25, dat is dus twee keer 28% van het totaal. Zou het niet vreemd zijn als onze voorouders vanuit zo'n smalle basis (nog niet eens eenderde van alle gevallen) die n's in hun spelling veralgemeend zouden hebben?
Ik heb in het begin over de konservatiefste Nederlandse dialektgebieden gesproken. Het Nederlands-sprekende deel van Frankrijk - de streek rond Duinkerke - dat vrijwel geen enkele ABN-invloed ondergaan heeft, spant hierin ongetwijfeld de kroon. Het verdienstelijke werk van PéeGa naar voetnoot2 geeft vanzelfsprekend onvoldoende materiaal voor een volledig genusonderzoek in Frans-Vlaanderen, maar toch voldoende gegevens voor de kwestie die ons nu bezig houdt. In een van de zuidelijkste Nederlandse dialekten in Frankrijk, dat van Klommeres (b 22) heb ik van alle gevallen van genus-n's nagegaan, welke klanken erop volgden. Daarbij heb ik de /ʃ/ en de /s/ bij elkaar genomen. We krijgen dan het volgende beeld (p 3 betekent ‘er waren 3 genus-n's waarop een p volgde’; enz.):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevallen met f waren er bij de Swaen evenmin, gevallen met x noch bij de Swaen noch bij Winkler. Zo blijven dus z, r, l, j en de twijfelachtige n (waarbij immers geen ‘tweede’ n te horen is) nog over. Uit de kleine Bellese teksten van CamelGa naar voetnoot1 noteerde ik voor de j nog een geval op blz. 76 (drouven jöň'hen) en voor de z nog een op blz. 82 (ennen zukken). Gaan we nu het percentage n's na in de Klommerese tekst, dan bestaat in beginsel de mogelijkheid dat dat 100 is, d.w.z. dat geen enkele op de /n/ volgende klank z'n realisering nog verhindert. Enige voorzichtigheid blijft er zeker nodig: zo verrast [mə bru.rə] uit zin 98 ons nog en zo laten ook andere plaatsen in deze streek ons nog wel onverwachte vormen zien. Bovendien beschikken we voor Klommeres niet over een genuslijst. Dat dit dialektgebied zonder fonetische beperkingen voor de realisering van de genus-n in vroeger eeuwen veel groter geweest is als het tegenwoordige dat hierbij getekend is voor één geval (zin 7: den schipper), lijkt a priori al heel aannemelijkGa naar voetnoot2. Ten overvloede heb ik nog een paar zuidelijke dialektteksten uit LeopoldGa naar voetnoot3 hierop gekontroleerd. Vanzelfsprekend moeten we hier oppassen voor een eventuele beïnvloeding door de spelling-de Vries en te Winkel. Ik meen die faktor uit te kunnen schakelen door uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluitend n's te geven uit onderwerpen en ‘naamwoordelijke delen van het gezegde’, dus n's die in die spelling niet geschreven mochten worden. Natuurlijk laat ik gevallen van n's voor klinkers, b, d, h of t die ook tegenwoordig buiten West-Vlaanderen nog volop voorkomen, nu buiten beschouwing. Blz. 73 (Antwerpen-Hoogstraats): Van groot belang is hier ook het volgende gegeven uit A.P.M. Lafeber (Het dialect van Gouda 32) die ten onrechte de genus-n naamvals-n noemt: ‘Vooral in spreekwoorden en zegswijzen bleef deze naamvalsuitgang lang bewaard en evenzo in de aangesproken persoon; in het laatste geval ook wel voor andere consonanten dan b en d: b.v. lêêleken snotaap, die je bent: aakelegen treiterkop!’ Na wat ik aan het begin van dit artikel over het Twents-Achterhoekse miene gezegd heb (vr. ev en mv van alle genera), is het niet vreemd meer dat het type mienen (mann. ev) zich hier soms wel voor alle daarop volgende klanken handhaaft. De lidwoordoppositie den (normale vorm voor mann. ev zn) tegenover de (vorm die betekent ‘er bestaat maar één eksemplaar’) staat buiten de kwestie die ons hier bezig houdtGa naar voetnoot1.
Feiten uit het heden en het verleden maken het heel aannemelijk dat ons taalgebied sinds eeuwen een proces van verdwijning van n na ə meegemaakt heeft, zeker ook bij genus-n's, en dat een aanzienlijk groter gebied in het zuiden (en in Zeeland en Holland!) in de Middeleeuwen konsekwent den gezegd heeft voor álle klanken voor mannelijke zn. Dat onze voorouders vrijwel konsekwent den spelden is zeker voor Vlaanderen, Brabant (en Limburg?) - afgezien natuurlijk weer van de anti-nederlandse naamvalsaanduiding - de weergave van een werkelijke dialektuitspraak in de Middeleeuwen en geen veralgemening vanuit een heel klein aantal den-gevallen zoals het van het tegenwoordige Brabants-Limburgs zou kunnen lijken. Eindhoven, aug. '68. p.c. paardekooper |
|