De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Beeldende woorden bij Paul de Wispelaere1. - Martinus Nijhoff heeft in zijn befaamde lezing Over eigen werkGa naar voetnoot1 het ‘diepe onderscheid’ tussen proza en poëzie als volgt omschreven: ‘Proza, zoals wetten, geschiedschrijving, aanschouwelijke romankunst, was uit het verlangen van de mens geboren om de wereld buiten hem te verkennen; te bepalen, in hoever hij haar met zijn rede en bewustheid veroverd heeft en kenbaar gemaakt... Poëzie gaf antwoord op de vraag: hoe staat het met ons inwendig? Welke steeds dieper roerselen en gewaarwordingen zijn binnen ons tot bewustzijn geraakt?’Ga naar voetnoot2. Nijhoff spreekt (schrijft) in deze passus niet over romankunst, maar over ‘aanschouwelijke romankunst’. Men kan aannemen dat Nijhoff het adjectief bewust plaatste, daarmee te kennen gevend dat er ook andere vormen van romankunst bestonden. Hij spréekt ook over andere vormen, verderop in zijn betoog, als hij namen noemt als Proust, Joyce en Virginia Woolf, ‘wier figuren ook telkens minder persoonlijkheden zijn dan bewustzijnsformaties’Ga naar voetnoot3. En met dit laatste woord preludeert Nijhoff op wat enkele decennia later de literatuurtheorie over bepaalde vormen van romankunst te vertellen weet. Men behoeft maar enkele bladzijden van de roman Een eiland worden van Paul de WispelaereGa naar voetnoot4 te lezen om te zien dat de schrijver De Wispelaere zich niet allereerst bezig houdt met de ‘wereld buiten hem’, maar zich - op de wijze van de ‘dichter’ uit Nijhoffs lezing dus - afvraagt, ‘hoe het staat met ons inwendig’ Nog liever de volgende formulering: in Een eiland worden verkent de hoofdpersoon Filip niet primair de wereld buiten zich, maar de eigen innerlijke wereld: op papier staat wat zich in het wisselend bewustzijn van Filip afspeelt. Dat hij dit doet mede aan de hand van ervaringen met die buitenwereld, verandert niets aan de principiële opstelling van de figuur van Filip. Het verhaal verloopt voor een groot deel in de ik-vorm. Filip wordt ook wel ‘objectief’ voorgesteld, er wordt dan over hem als over hij gesproken; bovendien ziet Filip bij wijlen zichzelf als hij; - maar de hij-vorm wordt nooit bijzonder lang gehandhaafd. Met andere woorden: de verteller wil soms een zekere mate van objectiviteit, van distantie tot de ik-figuur demonstreren, maar dat lukt hem nooit lang. Al heel snel identificeert de verteller zich weer met Filip en wordt van hem uit verteld.
2. - Hoe wordt alles gezien en verteld? Daaraan zijn, als in elk kunstwerk, verschillende aspecten te onderscheiden. Ik bespreek er hier éénGa naar voetnoot5: de wijze waarop belangrijke zaken (dat wil zeggen voor Filip belangrijke zaken) in ‘beeld’ gebracht worden, beeldend worden voorgesteld. De voor Filip belangrijke zaken blijken dan in twee categorieën uiteen te vallen; de meeste ‘dingen’ die binnen de kring van Filips verhaalwereld optreden kunnen on- | |
[pagina 147]
| |
derscheiden worden als oud of nieuw, worden respectievelijk negatief of positief gewaardeerd. Oud en nieuw zijn ook duidelijk sleutelwoorden in het verhaal. Oud, dat wil zeggen verstard, vervallen: het huis met de gaslucht en de rottende vloer, de vader die zijn krant leest (de binnen een papieren wereld ingekapselde vader), de moeder (de ‘zorgzame’), de geestelijkheid (typisch die van België; De Wispelaere woont in België), de Vlaamse Beweging, die een symbolische vertegenwoordiger vindt in Koenraad, deze voorstander van een ander ‘oud’ aspect: de (vroegere Vlaamse) jeugdbeweging met haar vegetarisme, geheelonthouderschap, volksdansgroepen en blokfluit. Oud en verstard zijn de traditionele opvattingen over geloof, huwelijk, geluk. Oud en verstard is dus het gekanaliseerde, gestabiliseerde, degelijke, maatschappelijke, ‘doodgewone’, - de elementen uit de samenleving die ook in de gedichten van Hugo Claus een permanente agressie ondergaan. Nieuw daarentegen het levende, variërende, onverwachte, het inspirerende, de verte, al datgene wat niet vervallen en bestoft is. Nieuw is (of liever: was) Hella, de geliefde (zij wàs het, want ook met haar wordt de liefde ‘oud’ als zij deze wil kanaliseren in een huwelijk, dat verstarring betekent), de schilder Patrick, die zijn vriend is, de moderne schilderkunst, de zomer aan de Middellandse zee, Harry die hem tot het vitale inspireerde, die hem nieuw ‘maakte’.
3. - De lezer vindt dit alles in de tekst doordat het op een bepaalde wijze in de taal gestalte kreeg. Het hele werk door wordt de lezer geboeid door de verschillende manieren waarop het positieve (nieuwe, vernieuwende) en het negatieve (oude, verstarde) ‘taal’kundig tot uitdrukking gebracht wordt. Men kan deze manieren, schematiserend, antithetisch noteren. Ik heb uit een willekeurig aantal pagina's - vanaf bladzijde 63 tot en met bladzijde 165 - de voornaamste kwalificaties geëxcerpeerd die op deze tegenstelling betrekking hebben, en ze gegroepeerd naar hun positieve of negatieve gevoelswaarde. Enkele voorbeelden ter verduidelijking: overwegend ‘positieve’ woorden (woorden die een positief gewaardeerd ding, element, eigenschap uitdrukken): vuur, zee, schuim, zonnebloem, sneeuw, gaaf, glanzend, vogel, koel, glad, vlinder, zwemmen, aarde, stroom, rivieren, droomvogel, golf; met andere woorden veel dynamische zaken en dingen; overwegend ‘negatieve’ woorden: regen, nat, zuignap, insecten, wakke, schildpadden, memel, rupsen, slakken, microben, meikever, spin, bloedzuiger, poliep, eiwit, slijm enz.
4. - Binnen dit totaalbeeld vallen de lezer dan weer bepaalde ‘beeldende’ woorden op, die verband houden met de bedoelde tegenstelling. Ik beoog niet deze woorden methodisch en statistisch aan een waterdichte telling te onderwerpen; dat doet te zijner tijd de computer wel, afgezien nog van de omstandigheid, dat in verschillende gevallen verschil van interpretatie over de ‘waarde’ van een woord bestaan kan. Het is ook niet nodig met uiterste exactheid te tellen, de conclusie dringt zich namelijk met grote duidelijkheid op. Globaal treden op deze ongeveer honderd bladzijden het water of daarmee in relatie staande termen ongeveer vijftig maal als ‘signaal’ op; dieren (ook zeedieren, woorden als schelp e.d.) dertig maal; vruchten, planten, bloemen dertien maal; de aarde elf maal; vuur drie maal; wind een maal. Daaruit mag dunkt mij de conclusie | |
[pagina 148]
| |
getrokken worden, dat de verbeelding van de verteller in De Wispelaere bij voorkeur leeft in de wereld van het water, voor een secundair, maar toch aanzienlijk, deel op en aan de aarde. Als men als tot de aarde behorend ‘vruchten, planten en bloemen’ meetelt, wordt het aandeel ‘aarde’ weer aanzienlijk belangrijker en nadert het totaal dat van het water. Het narratief symbool bij uitstekGa naar voetnoot1 is het water, het secundaire de aarde. De lezer van dit tijdschrift herinnert zich de theorie hierover van Gaston Bachelard, zoals dr. M.N.J. Poulssen die in zijn Onirische Taal heeft uiteengezetGa naar voetnoot2; toegepast op dit geval: de vóórwetenschappelijke kennis van de natuur en haar verschijnselen (vooral de elementen water, vuur, lucht, aarde) en de daarop voortbouwende ‘verbeelding’ zijn in Een eiland worden duidelijk bepaald door het element water en - váak voorkomende combinatie - het element aarde (dieren, vruchten der aarde).
5. - Het is echter, voor wie de woorden en hun betekenissen in hun samenhang bekijkt, óok duidelijk, dat dezelfde woorden (beelden) door De Wispelaere ambivalent gebruikt worden. Het element water wordt overwegend positief gewaardeerd (in verband met de geliefde Hella fungeren water, golf, schuimkam als positieve waarden), maar de negatief gewaardeerde Gwennie heet drenkeling (een woord in verband met water, maar in negatief aspect, zoals ook poliep, zuignap en slijmvlies met haar in verband staan). Zelfs water, het narratief symbool bij uitstek, fungeert dus dubbelzinnig, in de terminologie van Bachelard-Poulssen ambivalent stijgend èn dalendGa naar voetnoot3. gerard knuvelder |
|