Woord vooraf
Hooggeschatte leermeester, waarde collega, goede vriend,
Onder hen die tot dit boek hebben bijgedragen, zijn er die U hebt zien aankomen als eerstejaars student. Anderen hebt U op een later tijdstip van hun leven leren kennen, als vakgenoot, als medewerker, als collega. Met velen hunner verbindt U de solidariteit van het gezamenlijk werken aan een proefschrift, of de herinnering daaraan. U krijgt in deze bundel dus bezoek van goede bekenden.
Wat zij daarbij tot uitdrukking willen brengen, is hun bewondering voor de geleerde, maar meer nog hun dankbaarheid jegens de leermeester. Uw leerlingen beseffen welk aandeel U in hun vorming hebt gehad, maar ook degenen die niet in strikte zin tot Uw leerlingen behoren, waarderen in U een man op wiens oordeel en wijze raad men zich kan verlaten. In de omgang met Uw leerlingen placht U aanvankelijk een zekere vormelijkheid te bewaren. Weinig studenten zult U hebben gehad, die daarachter niet een grote genegenheid hebben ontdekt, en een inspirerende liefde voor het vak.
Een voortreffelijk hoogleraar wordt niet met éloges geëerd, maar door het werk van leerlingen en vakgenoten, die hij door zijn onderwijs en door zijn wetenschappelijk voorbeeld heeft verrijkt. Vergezeld van de goede wensen van zeer velen bij Uw afscheid van de Utrechtse leerstoel, worden U in deze bundel 17 studies van leerlingen en vakgenoten aangeboden. De auteurs die U dit tribuut van hun dankbaarheid overreiken, spreken met een citaat van Vondel de hoop uit, dat ‘het werk den meester prijst’.