De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
CitaatvergelijkingenBij het lezen van Van den Berg z'n Bijdragen tot de syntaxis van het Nederlands ivGa naar voetnoot1 kreeg ik op talloze plaatsen hetzelfde gevoel dat eerder in me opgekomen was bij het bestuderen van z'n Onderzoekingen betreffende de zinsbouw in het Nederlands, nl.: ‘Heb ik ditzelfde - in andere termen weliswaar - niet jaren eerder bij iemand anders gelezen, ofschoon VdB toch naar niemand anders verwijst?’ Om dit keer 's zekerheid te krijgen verzamelde ik een aantal citateparen die alleen de duidelijkste gevallen van de laatste publikatie betreffen. En om in de chronologische volgorde iedere twijfel uit te sluiten heb ik niet de tweede druk van 1966 van m'n Beknopte ABN-syntaksis gebruikt maar de eerste van 1963, die VdB heel aandachtig gelezen moet hebben omdat hij hem in NT 57.105-109 (1964) bespreekt. 1a.P 1963: ‘Zoals gezegd staan [in het tweede deel van de begingroep]Ga naar voetnoot2 alle onbeklemtoonde pers. vn die zinsdeel zijn en geen onderwerp’ (72). lb.VdB 1967: ‘Wanneer er één terugwijzend woord als addiet in een zin voorkomt, dan is het in niet contrasterend gebruikGa naar voetnoot3 altijd het eerste addiet; d.w.z. het volgt onmiddellijk op de gebiedende wijs of op het persoonsvormcomplex’ (305). VdB geeft dan voorbeelden van wat hij ‘terugwijzende woorden’ noemt, en wel van pers. vn, wkd. vn en aanw. vn en daarna ook van ‘bijwoorden; locaal’ waarop ik meteen terugkom. 2a.P 1963: ‘Ook er als zinsdeel (niet-onderwerp) maakt deel uit van dit tweede deel van de begingroep’ (73). 2b.VdB 1967 geeft zoals gezegd voorbeelden met lokale bw, nl. met er (die m.i. juist zijn) en met hier en daar die m.i. een aparte bespreking vergen waarvoor het hier de plaats niet is (306). 3a.P 1963: ‘Vormt er met een gescheiden staand vzaz een vn-bw, dan is het eveneens deel van het tweede deel van de begingroep’ (73). 3b.VdB 1967: ‘Met betrekking tot er valt op te merken dat het als deel van een voornaamwoordelijk bijwoord op dezelfde plaats staat [als het zojuist “locaal bw” genoemde er P]’ (306). 4a.P 1963: ‘Altijd staat 't voorop; daarachter komen de andere onbeklemtoonde pers. vn’ (72). 4b.VdB 1967: ‘Regel 1: Als er twee persoonlijke voornaamwoorden in de zin als addiet of in een complex voorkomen, gaat in neutraal gebruik het onzijdige het ('t) aan het andere vooraf’ (307). 5a.P 1963: ‘Onbeklemtoonde pers. vn kunnen alleen als onderwerp eerste zinsdeel zijn’ (71). 5b. VdB 1967: Wanneer we nagaan, welke van de in dit artikel behandelde woorden als prediet voorkomen, dan blijkt in de eerste plaats, dat van persoonlijke voornaamwoorden alleen volle vormen met contrastaccent als zodanig dienst kunnen doen (309). | |
[pagina 191]
| |
Een speciaal citatepaar - dit keer in z'n geheel van VdB - heb ik voor het slot bewaard. a. VdB 1960: ‘P. is met zijn abstrakte patroon buiten het taalgebruik, dat wil zeggen in het niets, terechtgekomen, en ik ben niet bereid, hem daarin te volgen’Ga naar voetnoot1. b. VdB 1967: ‘Het [schema op blz. 311] is niet bedoeld als een beeld van een abstract maximaal patroon. Men kan er slechts uit aflezen, hoe de volgorde zal zijn als er een aantal van de woorden in kwestie in dezelfde zin voorkomen’ (312)Ga naar voetnoot2. Ik meende dat de aksenten in dit citaat op maximáál en op een áántal lagen, maar VdB deelt me in een toelichtende brief mee dat hij dat anders bedoeld heeft. Ik citeer hieruit: ‘In abstracte maximale patronen geloof ik nu evenmin als in 1960.’ ‘Ek bedoel inderdaad niets anders dan een aanschouwelijk geheugensteuntje voor de volgorde van woorden die in het een of andere zinspatroon wel te zamen optreden.’ Maar beperkt ons meningsverschil zich hier dan niet eerder tot de náám die het ding in kwestie verdient: abstrakt patroon of geheugensteuntje? p.c. paardekooper |