De Nieuwe Taalgids. Jaargang 61
(1968)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||
De verdoffing van gedekte en ongedekte e in niet-hoofdtonige positie bij Romaanse leenwoorden in het NederlandsI. Inleiding1. Verklaring van de titelDe titel van dit artikel behelst de volgende vier punten: de verdoffing van gedekte en ongedekte e in niet-hoofdtonige positie bij Romaanse leenwoorden Met punt een en drie wordt bedoeld de reductie van een ‘volle vocaal’ i.c. de [ę] zoals in bek en de [ė] zoals in beek tot sjwa. En dit in syllaben die niet onder de hoofdklemtoon vallen (vb. vernis en element). Punt twee en vier vergen wel wat uitvoeriger toelichting. Wij hebben de termen gedekt en ongedekt ter aanduiding van de klinkers in bek en beek gekozen omdat die het duidelijkst het onderscheid in woordstructuur weergeven dat bij deze klinkers naar voren komt. Het type C❘VC❘ voor de gedekte en het type C❘V❘C voor de ongedekte klinker. Dit betekent dat bij een gedekte vocaal zoals de [ę]Ga naar voetnoot1 een consonant moet volgen (er hoeft echter geen consonant vooraf te gaan). Bij een ongedekte vocaal zoals de [ė] hoeft noch ervoor noch erachter een consonant te staan. Dit onderscheid in structuur zal bij ons onderzoek zeer sterk naar voren treden.Ga naar voetnoot2 Blijft tenslotte nog te verklaren: De Romaanse leenwoorden in het Nederlands. Hiermee worden aangeduid woorden die wij ontleend hebben (en die na hun ontlening nog steeds ‘vreemd’ aandoen, dus geen gevallen als zolder, kelder, spiegel e.d., waarin de doorsnee-taalgebruiker niet meer de vreemde oorsprong herkent) aan talen van Romaanse oorsprong. Dit betekent voor ons onderzoek, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, woorden die het Nederlands heeft overgenomen uit het Frans (bv. element) en meestal via het Frans uit het Grieks en het Latijn (bv. democratie en imperatief). Daarnaast zijn ook opgenomen enkele woorden ontleend aan het Spaans (zoals banderilla) en het Italiaans (bv. dolce) doch deze gevallen zijn vrij zeldzaam. De term leenwoorden mag hier dus niet te eng geïnterpreteerd worden. Het gaat zowel om ontleningen die wij aanpassen als om andere die hun oorspronkelijke vorm of uitspraak behouden, al zijn die dan ook minder talrijk. De eerste worden meestal bastaardwoorden genoemd, de tweede vreemde woorden. | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
2. Doel van het onderzoekBij dit onderzoek hadden wij een aantal informanten kunnen nemen en hun uitspraak noteren. Zo zouden wij wellicht gevonden hebben dat ieder van hen bǝton zei, dat sommigen lǝgende anderen l[ė]gende zeiden, en dat tenslotte niemand verdofte bij realisatie en hercuul. Ons onderzoek is echter geenszins prescriptief-orthofonisch, wel verklarend-structureel. Hierbij gingen wij uit van de constatatie dat er in het Nederlands een neiging bestaat om elke syllabe die niet onder de hoofdtoon valt te verdoffen. Wij merkten op dat ook leenwoorden zich hierbij aanpasten. Gebeurde die aanpassing echter willekeurig of was er sprake van een zich richten naar een (Nederlands) systeem? Concreet uitgedrukt: waarom vond men verdoffing bij persoon maar niet bij personeel; bij debat maar niet bij december? Bestond er gelijkenis tussen gevallen als element en generaal, verschil tussen voorbeelden als reactie en redactie? Een antwoord te vinden op deze en dergelijke vragen was de uiteindelijke bedoeling van dit werk. Het ligt voor de hand dat hierbij het onderscheid Noord/Zuid gaat opduiken. Men neemt meestal aan dat de Noord-Nederlanders sterker verdoffen dan de Vlamingen. Dit is zeker het geval. Het onderscheid Noord/Zuid, inzake verdoffing (van de door ons onderzochte woorden), ligt echter o.i. niet op het vlak van de ‘taal’, wel op dat van het ‘taalgebruik’. Men zal m.a.w. wellicht meer rǝdactie horen in Noord-Nederland tgo. r[ė]dactie in Zuid-Nederland. Daarmee is echter rǝdactie geenszins uitgesloten. Het taalsysteem kan het aanvaarden, zoals het ook bv. compǝnsatie kan aannemen, maar niet rǝalisatie - wat dan ook in het Noorden uitgesloten blijkt. Na te gaan hoe het verdoffingssysteem werkt in het Nederlands is de bedoeling van dit artikel. Hoe het gerealiseerd wordt in Noord-resp. Zuid-Nederland vraagt een aparte, buiten ons bestek vallende, bespreking (cfr. infra II.3.4.) | |||||||||||||
3. WerkwijzeZou een orthofonisch onderzoek een uitgebreid aantal bronnen vereisen om desgevallend de meest frequente vorm voor te schrijven, voor ons werk was dit minder het geval. Het kwam er immers niet zozeer op aan te weten hoé frequent de verdofte vorm was, als wel of die überhaupt voorkwam. Het meest aangewezen hiervoor schenen ons een aantal uitspraak-woordenlijsten en -woordenboeken. Zij stelden ons immers in staat op betrekkelijk korte tijd ons materiaal te verzamelen, en het tevens zo ruim mogelijk op te vatten. Een vrij ruime opname van het aantal Romaanse leenwoorden met [ė] of [ę] in niet-hoofdtonige syllabe leek ons inderdaad raadzaam. Hoe konden wij immers de werking van bepaalde tendenties nagaan als wij die slechts bij een beperkt aantal woorden onderzochten? Algemeen-geldende conclusies schenen dan vrijwel uitgesloten. Daarom ook dat wij ons voornamelijk gebaseerd hebben op de zes volgende bronnen: Branco van Dantzig (D.)Ga naar voetnoot1: ‘Phonetische Woordenlijst der Nederlandse Taal’ - J.B. Wolters, Groningen, 1901 E. Blancquaert (Bl.): ‘Praktische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal’ - De Sikkel, Antwerpen, 19575. | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
L. Grootaers (G.): ‘Nieuw Frans-Nederlands, Nederlands-Frans Woordenboek’ - A. Bielefeld, Brussel, 195311 ‘Verschuerens Modern Woordenboek’ (V.) - m.m.v. Dr. W. Peé en Dr. A. Seeldrayers - N.V. Brepols, Turnhout, 19555. C.B. van Haeringen (H.): ‘Kramers' Nederlands Woordenboek’ - Van Goor, 's-Gravenhage, 19629. F.P.H. Prick van Wely (W.): ‘Kramers' Engels Woordenboek’ -Van Goor, 's-Gravenhage, 195323. Deze zes bronnen, drie Zuid- en drie Noordnederlandse, streven zeker niet alle volledigheid na. Zo treffen wij in D. de uitspraak aan van 9.400 woorden, bij Bl. slechts van ± 3.200 woorden. De vier andere bronnen, die geen woordenlijsten doch woordenboeken zijn, bevatten uiteraard meer gegevens. Daarbij blijkt V. het volledigst te zijn. Verder kan men gerust aannemen dat al deze bronnen grotendeels op observatie berusten en zich op een meer formele uitspraak beroepen. Toch zijn er onderling wel nuanceringen: zo vertegenwoordigt Bl. een uitgesproken Zuidnederlandse uitspraak, is G. veel meer Noordnederlands gericht, doet W. meer een beroep op een vlotte omgangstaal dan H. Het viel ook op dat in de verschillende drukken het fonetisch gedeelte regelmatig werd bijgewerkt: tekenend in dat opzicht was het groter aantal verdoffingen bij V5 tgo. V3. Hen die bezwaar opperen tegen het feit dat D. reeds van 1901 dateert en hiervan geen herdrukken meer verschenen, verwijzen wij naar een opstel van W. PeéGa naar voetnoot1. Als controle op de uitspraak gegeven in onze bronnen, werd daarenboven nog volgende test uitgevoerd: Uit het verzamelde materiaal werd, at random, een steekproef gelicht van 330 woorden. In deze steekproef kwamen bij onze bronnen 113 verdoffingen voor (dus ruim 34%). Twee personenGa naar voetnoot2, één Zuid- en één Noordnederlander, allebei beschaafdsprekers, werden met deze lijst geconfronteerd. Het resultaat gaf 117 verdoffingen. Vier meer dus dan in onze bronnen. Wanneer wij daarbij nog ermee rekening houden dat het hier om lezen ging en niet om spreken, mogen wij aannemen dat in gesproken taal het verdoffingspercentage nog hoger zou liggen dan in onze bronnen aangegeven. | |||||||||||||
II. Verdoffing van gedekte en ongedekte e1. Gedekte en Ongedekte eDe woorden die wij onderzochtenGa naar voetnoot3 vertonen op het eerste gezicht weinig ordening. | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
Wel constateerden wij dat bij ruim 28% ervan (803/2831) verdoffing mogelijk was. Dit betekende dat tenminste één op vier verdoft kon worden. Daaruit bleek voldoende dat de verdoffingstendens hier sterk was en dat het gerechtvaardigd was deze woorden als één groep te behandelen en te onderscheiden van verdoffing bij leenwoorden met andere klinkerfonemen. Men hoort inderdaad ook verdoffing bij woorden als: tabak, bureau, collega, paviljoen, etc. De uitspraak met sjwa geldt echter in deze gevallen als ‘onbeschaafd’Ga naar voetnoot1 en er komen ook veel minder voorbeelden voor. Konden wij de groep met [ę] en [ė] afzonderlijk behandelen, toch viel er ook nog onderling verschil te noteren. Dit verschil was niet zo onmiddellijk merkbaar als men het totaal aantal verdoffingen van gedekte met dat van de ongedekte e vergeleek. Voor de [ę] vonden wij 185 verdoffingen op 858 (d.i. 21 %), voor de [ė] 618 op 1973 (d.i. 31 %). Het viel echter op dat dit onderscheid in al de onderzochte tendenties in mindere of meerdere mate terugkeert, zodanig zelfs dat we in bepaalde gevallen kunnen spreken van een tendens bij de [ė], maar niet bij de [ę]. Dit wijst er dus op dat dit verschil niet afhankelijk is van één bepaalde toevallige factor, maar inherent aan de vocaal zelf. Wij hebben dan ook gemeend dit onderscheid te kunnen typeren door de tegenstelling gedekt (ę) ~ ongedekt (ė)Ga naar voetnoot2. Dit sluit in dat bij de verdoffing van de [ę] de rol van de volgende consonant veel groter zal zijn dan bij de [ė]. Waar we in het laatste geval voor een vrije combinatie staan (❘V❘C), hebben we in het eerste geval te doen met een vaste verbinding (❘VC❘). Zo zal het gemakkelijker aanvaard worden sekuur met sjwa te realiseren dan hetzelfde te doen met de [ę] uit sectair. Nochtans staan we hier in beide gevallen voor een verbinding met /k/. Slechts in het laatste voorbeeld echter is de verbinding V-C vast. In die mate zelfs dat [ęk] niet kan verdoffen tot [ǝk], omdat [ǝk] in een gedekte syllabe vrij ongewoon is in het Nederlands.Ga naar voetnoot3 Het valt dan ook licht te begrijpen dat precies in die gevallen waarin [ė] werkelijk vrij is (in de Auslaut) zeer gemakkelijk verdoffing optreedt, denken we bv. aan cum laude, andante, nota bene, enz. | |||||||||||||
2. De verdoffingIndien men het ‘Germaanse’ verdoffingsproces in het verleden onder ogen neemt, kan men de indruk krijgen dat voornamelijk het intensiteitsaccent een rol heeft gespeeld.Ga naar voetnoot4 Dit intensiteitsaccent was in het Engels zo sterk dat het in grote mate leidde | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
tot de monosyllabering van de niet-samengestelde woorden. Waar wij een oergermaanse vorm bindanam kunnen reconstrueren, vinden wij in het tegenwoordige Engels (to) bind, tegenover het Duitse en Nederlandse binden. Men zou dan ook makkelijk kunnen aannemen, dat bij een verdoffingsproces dat zich nu, synchronisch, voltrekt (zoals dit bij de leenwoorden met gedekte of ongedekte e het geval is) de klemtoon eveneens een belangrijke rol zal spelen. Dit zal trouwens verder duidelijk worden. Zo zal men vinden dat bijGa naar voetnoot1 terwijl bij Het intensiteitsaccent speelt dus ook bij de door ons onderzochte woorden een voorname rol. Toch is deze niet exclusief. Men vindt wel verdoffing bij consequent maar niet bij oceaan,Ga naar voetnoot2 bij legaal, maar niet bij egaal, hoewel deze woorden dezelfde ritmische structuur hebben. Het feit dat de klemtoon voorafgaat of onmiddellijk volgt op de syllabe met [ė] of [ę] is dus niet altijd een voldoende reden om verdoffing te krijgen. Dit wordt dan ook nader toegelicht in de nu volgende paragraaf. | |||||||||||||
2.1. De regelsDit onderzoek werd ondernomen in de hoop enkele tendentiesGa naar voetnoot3 te ontdekken. Tegen alle verwachting in werden er echter ook regels gevonden. Deze waren allen negatief, d.w.z. dat ze telkens aantoonden dat er in bepaalde gevallen geen verdoffing mogelijk was. Ook de positieve tendenties die gevonden werden konden daarop geen uitzonderingen leveren. Een woord dat onder deze negatieve regels viel werd dus ipso facto niet verdoft. Al de positieve tendenties gelden dan ook slechts in de mate dat de woorden waarop ze betrekking hebben niet tot één der vier negatieve regels behoren. | |||||||||||||
2.1.1. Woorden van het type accordeonIn woorden waarin [ė] gevolgd wordt door een klinker, worden de twee klinkers gewoonlijk verbonden door een j-glide. Bij de 104 woorden waarin deze verbinding [ėj] voorkwam werd geen enkele maal verdoffing gevonden. Dit is een kenmerk eigen | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
aan het Nederlands systeem. Er zijn wel voorbeelden zoals mejuffer, bejaard etc. doch daar behoren [ǝ] en [j] niet tot hetzelfde woorddeel: ze worden immers gescheiden door een morfeemgrens: me verdoffing voor mijn, be prefix. Wij kunnen ons aansluiten bij Cohen c.s.Ga naar voetnoot1 waar zij schrijven: ‘een /ǝ/ gevolgd door /w/ en /j/ in eenzelfde woorddeel komt niet voor’. Ook leenwoorden schikken zich dus naar deze regel. Enkele voorbeelden uit deze reeks: alinea, neofiet, geografie, oceaan, realisme, seance, theater, theorie, pantheon, creatuur etc. Men zal wellicht opmerken dat sommige van die woorden niet als [ė], ook niet als sjwa, maar eerder als de [e] in bid gerealiseerd worden. Ook dit kan als een soort verdoffing geïnterpreteerd worden. Hiervoor verwijzen wij naar par. 3.1. | |||||||||||||
2.1.2. Woorden van het type effect en economieBij woorden die een gedekte of ongedekte e in de Anlaut hadden, kwamen op de 254 gevallen slechts twee verdoffingen voor. Die twee uitzonderingen waren: enorm en enormiteit bij D., V. en W. met [ė], bij G. telkens met sjwa opgegeven. Ook hier hebben we met een typische trek van het Nederlandse distributiesysteem te maken. We vinden in het Nederlands wel monosyllaben die met sjwa beginnen (bv. 'n, 's, er, 't, 'm), meerlettergrepige woorden echter beginnen nooit met sjwa.Ga naar voetnoot2 Opnieuw worden hier de leenwoorden aangepast aan het Nederlands systeem. Enkele voorbeelden ter illustratie: met [ė]: educatie, elite, eloquentie, eminent, egaal, emotie, episode, etymoloog, etui, evacuatie. Met [ę]: eskader, examen, eczeem, effect, expert, ellips, esperanto, extreem. Wel valt daarbij nog op te merken dat vele van de woorden met [ė] tot vóór 1954 in het Nederlands met ‘accent aigu’ geschreven werden en aldus, via de spelling, gemakkelijker bij de Franse [ė]-uitspraak bleven aanleunen. Op het feit dat deze regel enkel geldt voor de [ė] of [ę] in het begin van een woord wijzen o.m. de samenstellingen knaleffect en maaneclips waar de sjwa, hoewel niet frequent, toch reeds voorkomt (opgegeven bij V.). | |||||||||||||
2.1.3. Woorden van het type hercuul en herautWoorden waarin de verbinding [hė] of [hę] voorkomt zoals bij heremiet, coherentie, inherent, heraut, heroisch, bohemien, hegemonie, helikopter, heraldiek, betlehem, herbarium, hermetisch, hercuul, helleen, hermeneutiek, hermetisch, hectare enz. worden niet verdoft. Op 57 gevallen kwam slechts éénmaal verdoffing voor nl. bij vehement (bij V. opgegeven). Ook dit is een aanpassing aan het Nederlandse distributiesysteem waarin ‘twee opeenvolgende fonemen beide niet ongearticuleerd kunnen zijn’Ga naar voetnoot2, daar dit in de verbinding [hǝ] wél het geval zou zijn, worden de [ė] of [ę] hier niet verdoft. Een duidelijk voorbeeld voor deze regel is wel het woord sanhedrin. Gewoonlijk vindt men hier de uitspraak [´sanhėdrɩn], in vlotte taal wordt echter ook wel [´sanǝdrin] gehoord, [´sanhǝdrɩn] evenwel komt niet voor. Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
2.1.4. Woorden van het type defensieIn onze bronnen kwamen 189 woorden voor met [dė] in de Anlaut, slechts bij 9 ervan, d.i. bij nog geen 5%, kwam verdoffing voor, wat ons toeliet te besluiten dat verdoffing hier zeker uitzonderlijk was. Enkele voorbeelden hierbij: decade, decadent, decennium, decimaal, declameren, decolleté, decoratief, definitie, defensie, delicatesse, demobilisatie, demonstreren, departement, deposito, desertie, derivaat, determinisme ... Bij tweelettergrepige woorden van hetzelfde type werd echter veel gemakkelijker verdoft. Er werden slechts 14 dergelijke woorden opgegeven doch bij 7 ervan leek de vorm met sjwa heel gewoon en courant, nl. bij: debat, debiet, debuut, defect, decreet, delict, en devoot; daartegenover stonden: decaan, decent, decor, degoût, delice, depot, detail, met [ė]-uitspraak. Wij hebben dan ook deze groep als uitzondering op de zoëven geformuleerde regel beschouwd. Verdoffing kwam in de volgende 9 gevallen voor: delinquent (G), debiteren (G,V), demitteren (G), debitant (V), debiteur (V), debatteren (G), demissie (G), devotie (D., W., G.), delirium (G.). Deze uitzonderingen zijn slechts weinig courant.Ga naar voetnoot1 Anderzijds wordt bij debutant en debuteren, waarschijnlijk aansluitend bij debuut soms ook sjwa gehoord. Deze uitzonderingen kunnen wellicht hun verklaring vinden in het feit dat bij verdoffing de anlautende [dė] als het lidwoord ‘de’ kan worden opgevat. Daartegenover kan de reden van het niet-verdoffen bij woorden van het type defensie hierin gezocht worden dat: vele van die woorden [dė] in de anlautende syllabe hebben zonder dat daarop de syllabe met hoofdklemtoon volgt (vb. decimaal, delicaat, decorateur enz. Men zal in het Nederlands inderdaad weinig woorden vinden die in de eerste syllabe sjwa hebben niet gevolgd door de syllabe met hoofdklemtoon. Verder zal hierop nog gewezen worden; zie verder 2.2.2.5); eveneens vele woorden nog duidelijk blijken een samenstelling te zijn met het prefix ‘de’ (vb. decentraliseren, demobiliseren, degenereren, debrayeren, demilitariseren, demaskeren enz.). Ook bij andere woorden zullen deze twee factoren een rol spelen. Dat de [dė]-woorden hier dan afzonderlijk beschouwd worden, is te wijten aan het feit dat zij zo'n grote samenhorende groep vormen. Wij hebben dan ook gemeend te mogen besluiten dat bij woorden van het type defensie verdoffing bijna uitgesloten was, behalve wanneer het disyllaben betrof. | |||||||||||||
2.2. Tendenties2.2.1. Tendenties gemeenschappelijk voor [ė] en [e]2.2.1.1. Woorden van het type angelus en majesteitUit wat voorafgaat is reeds gebleken dat de klemtoon een voorname rol speelt bij de verdoffing. Zo kan sechts een syllabe die niet onder de hoofdtoon valt verdoft worden. Aldus is het in het A.B. onmogelijk in het woord academie, de ongedekte e tot sjwa te verdoffen, omdat de syllabe met [ė] het hoofdaccent heeft. Spreken wij echter het woord uit zoals men het in vele Zuidnederlandse dialecten hoort, nl. met de hoofd- | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
klemtoon op de laatste syllabe, dan is integendeel de vorm met sjwa de meest gebruikte. Tot zover de ‘negatieve’ rol van de klemtoon: een syllabe onder hoofdklemtoon wordt niet verdoft. Het intensiteitsaccent speelt echter ook een ‘positieve’ rol in het verdoffingsproces. Dit merkten trouwens Zwaardemaker en EijkmanGa naar voetnoot1 ook op, toen zij schreven: ‘In een syllabe die niet de klem heeft, geeft zich de spreker niet zooveel moeite om de organen in den vereischten stand te brengen, zoodat allicht de geschreven klinker niet aan de uitspraak beantwoordt.’ Het duidelijkst komt dit bij de door ons onderzochte woorden tot uiting bij die syllaben die onmiddellijk door syllabe met hoofdaccent worden voorafgegaan. Op een totaal van 95 dergelijke woorden werden er 65 gevonden waarbij verdoffingsvormen mogelijk waren d.i. verdoffing bij nagenoeg 70% der gevallen. Volgt daarentegen het accent op de syllabe met [ė] of [ę], dan zijn er 510 gevallen met verdoffingsmogelijkheid op een totaal van 1186 (= 43%), dusHet is dan ook begrijpelijk dat gevallen als: algebra, angelus, kamera, andante, cholera, cicero, epenthesis, genesis, numero, mozes, prezes, rinoceros, valentijn, enz. gemakkelijk verdoft worden. | |||||||||||||
2.2.1.2. Woorden van het type conferentie, litteratuur, en advertentieBij /r/ blijkt een tendens te bestaan om de voorafgaande onbetoonde vocaal te verdoffen. Op het eerste gezicht lijkt dit wel vreemd, daar de betoonde vocaal daarentegen i.p.v. verzwakt meestal versterkt wordt voor r (denk bv. aan de verlenging van de klinker voor r + dentaal). Nu kent het woordje ǝr in het Nederlands wel een zeer hoge frequentie. In een frequentietelling op een schijf van 200.000 woordenGa naar voetnoot2 kwam het 865 maal voor. Daarenboven kwamen de samenstellingen: ervan 105 maal, eraan 57 maal, erin 56 maal, en erover 30 maal voor. De andere samenstellingen hadden een frequentie kleiner dan 30. Samen gaf dit een totale frequentie van 1.113. Dit betekent dat theoretisch in een lopende tekst van 200 woorden er (al of niet samengesteld) tenminste éénmaal voorkomt. Dit alles verklaart weliswaar nog niet waarom [ė] of [ę] + r tot [ǝr] verdoffen, maar het wijst er wel op dat de leenwoorden zich bij die verdoffing naar een ‘Nederlands voorbeeld’ konden richten. Hoewel we [ė] en [ę] samen behandelen, blijft ook hier het onderscheid [ė] ~ [ę], ongedekt/gedekt, bestaan. De /r/ vormt immers een vaste verbinding met de [ę]. Bij de [ė] echter is de /r/ ‘vrij’. De cijfers nu zien eruit als volgtGa naar voetnoot3: | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
bij de [ė] vinden wij 153 verdoffingsvormen op een totaal van 237, dit geeft een verdoffingspercentage van 64%; bij de [ę] zijn er 76 op 154 of 50%; samen geeft dit 229 verdoffingen op 391 d.i. 58%. Willen wij deze tendens scherp stellen, dan moeten wij rekening houden met de klemtoon. Wanneer de hoofdklemtoon onmiddellijk volgt op de syllabe met [ę] of [ė], ligt het verdoffingscijfer merkbaar hoger. Wij vinden dan een totaal verdoffingspercentage van bijna 65% (181 verdoffingen op 279), dit betekent voor de [ė]: 111 verdoffingen op 156 (= 71 %), voor de [ę]: 70 op 123 (bijna 57%). Is de verbinding [ėr] echter niet onmiddellijk gevolgd door de syllabe met hoofdaccent (type litteratuur), dan is het verdoffingspercentage veel geringer. Slechts 42 gevallen van verdoffing werden genoteerd op een totaal van 81, d.i. ruim 50%, wat toch nog altijd aanzienlijk boven de gemiddelde [ė]-verdoffing (31%) ligt. Daarom ook behandelen wij deze groep afzonderlijk. Bij [ęr] echter kwamen slechts 6 verdoffingen voor op 21 gevallen. Hier kon dan ook niet van een verdoffingstendens gesproken worden. Voorbeelden van de drie verdoffingstendensen: type conferentie: agglomeratie, alliteratie, ballerina, deliberatie, differentie, generaal, generatie, geranium, liberaal, litterair, materiaal, operette, superieur, tolerant, veranda. type literatuur: differentiaal, heterogeen, hiërarchie, liberalisme, temperament, temperatuur ... type advertentie: conservator, deserteur, gouverneur, percent, perfect, perron, persoon, sergeant, terrein, vernis ... | |||||||||||||
2.2.2. Tendenties enkel geldend voor [ė]a. positief | |||||||||||||
2.2.2.1. Woorden van het type elementWanneer twee syllaben met ongedekte e op elkaar volgen blijft de eerste doorgaans onveranderd, de tweede echter wordt heel dikwijls verdoft (119 gevallen op 164 d.i. 72%). Hierbij zij opgemerkt dat het verdoffingspercentage verschilt naargelang de syllabe met hoofdaccent volgt op de syllabe met [ė] of er verder van afligt. In het eerste geval vinden wij immers 80 verdoffingen op 104 (= 76%); in het tweede 39 op 60 (= 65%). Wat betreft de verdoffing van de eerste [ė], die is uiterst gering en heeft slechts enige frequentie in verbinding met /r/ (in beginsyllabe) zoals bv. in referendum, repetitie, referendaris. Trouwens het Nederlands heeft over het algemeen een afkeer van twee opeenvolgende syllaben met sjwa (hoewel daar zijn woorden als: ongelofelijk, koninklijk). Sprekend is hier wel de evolutie bij mijn en zijn: ‘Zodra de verzwakking van de eerste syllabe in mijne, zijne leidde tot mǝnǝ, zǝnǝ werd de kans voor de apocope gunstig. In de zelfstandige functie bleef de stamvocaal geaccentueerd en handhaafde zich de uitgang: de mijne, de zijne.’Ga naar voetnoot1 Voorbeelden van deze tendens zijn: type element: ceremonie, delegatie, elegant, federaal, generaal, generatie, referendum, repetitie, revelatie, telefoon, serenade, telegram, telegraaf, televisie, veteraan ... type benedictijn: ceremonieel, generaliseren, hegemonie, secretaresse, telefoneren, veterinair ... | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
We moeten er ook nog op wijzen dat in de tweede groep sommige woorden wellicht naar analogie met andere uit de eerste groep verdoften. Zo richtten zich generaliseren, generalissimus en generaliteit waarschijnlijk naar generaal. Hetzelfde kan gelden voor elementair en ceremonieus die zich respectievelijk naar element en ceremonie konden richten. Deze lijst kan heel gemakkelijk verder uitgebreid worden (cfr. infra nr. 3.3.1.) Tenslotte valt het op, dat sommige woorden vroeger reeds vermeld werden o.m. die waar de [ė] gevolgd wordt door /r/ (zoals bv. in generaal). Ook hier dus spelen, voor sommige woorden althans, verschillende factoren uit het verdoffingsproces door elkaar. | |||||||||||||
2.2.2.2. Woorden van het type consequentEr kwamen 339 gevallen voor waarin de [ė] stond tussen de syllabe met sterkste bijtoon en die met hoofdtoon (of omgekeerd). Daarbij werden 222 woorden verdoft d.i. 65%. Het grootste gedeelte van deze groep bestaat uit woorden die reeds bij andere tendenties vermeld werden, o.m. woorden van het type angelus, van het type element, en van het type conferentie. Dit wijst er dus op dat bij al deze vorige tendenties de plaats van de klemtoon t.o.v. het /ė/-foneem een belangrijke rol speelde. Voor de gedekte e kwamen hier ook talrijke voorbeelden voor (denk aan: directeur, inspecteur, Argentijn, commentaar, exemplaar e.a.) doch het verdoffingspercentage was te gering om van een duidelijke tendens te spreken. Eens te meer werd daardoor het onderscheid tussen [ė] en [ę] inzake verdoffing geïllustreerd. Bij de [ė], waar -we wél een duidelijke verdoffingstendens vinden, kunnen we opnieuw spreken van een aanpassing aan een bestaand systeem: ditmaal dat van de ritmische structuur der woorden. In dit verband noteert Heeroma: ‘Onze taal heeft een voorkeur voor een alternerend ritme. Dit wil dus zeggen dat in een driesyllabig woord met de hoofdtoon op de eerste lettergreep, de derde de neiging heeft om een bijtoon te krijgen en de tweede om geheel toonloos te worden. Wie Heeroma heet kan dagelijks opmerken hoe zwak de o in de tweede lettergreep van zijn naam staat, doordat Hee de hoofdtoon en ma de bijtoon heeft. Men heeft óf neiging om Heerema te zeggen of Heeróma met klemverschuiving’Ga naar voetnoot1. Deze bevinding van Heeroma kan de door ons gevonden tendens slechts kracht bijzetten. Voorbeelden van verdoffing bij deze tendens zijn: acetaat, algebra, anemoon, camera, catechese, catechismus, competent, competitie, difterie, elegant, element, exegeet, ingenieur, kathedraal, liberaal, miserabel, molecule, numeriek, pauperisme, proletariër, sekretaris, supplement, televisie, suggereren enz. | |||||||||||||
2.2.2.3. Woorden van het type cementMen kan zich afvragen of het feit dat een woord twee-, drie-, of meerlettergrepig is kan meehelpen aan de al of niet verdoffing ervan. Bij de tweelettergrepigen vinden we de volgende cijfers: 61 verdoffingen op 112 gevallen (= 54%) bij de [ė]; 32 verdoffingen op 94 gevallen (= 34%) bij de [ę]; samen geeft dit 93 verdoffingen op 206 (= 45%). Bij de drielettergrepigen: voor de [ė]: 189 op 396 (= 47%); | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
voor de [ę]: 60 op 274 (= 21%); samen 249 verdoften op een totaal van 670 (= 37%). Bij de meerlettergrepigen: voor de [ė]: 367 verdoffingen op 989 (= 36%) voor de [ę]: 97 verdoffingen op 376 (= 25%) samen 464 verdoften op 1365 (= 33%) Algemeen gezien betekent dit dus: hoe meer lettergrepen in een woord, hoe kleiner de kans op verdoffing. Het verschil is echter telkens te gering om te doen geloven dat de ‘maat’, niet gecombineerd met andere factoren, een grote rol speelt in het verdoffingsproces. Toch willen wij nog even blijven stilstaan bij de tweelettergrepige woorden met [ė]. Hier werd het hoogste verdoffingspercentage (54%) geboekt, zonder daarom te kunnen spreken van een duidelijke aftekening. Het is echter opvallend dat bij de ‘vulgaire’ verdoffing van a, o, i en u zoveel tweelettergrepige woorden voorkomenGa naar voetnoot1 - om slechts enkele voorbeelden voor de vuist te citeren: station, banaal, banaan, komies, kanaal, rivier, tabak, muziek, kanon, chauffeur e.d. - zodat men de indruk krijgt dat verdoffing bij een tweelettergrepig woord zeer gemakkelijk voorkomt, doch dat de sjwa-uitspraak over het algemeen (voorlopig?) nog niet aanvaard wordt in het A.B. Voor velen (vooral in Vlaanderen) klinkt het beginnen met een ‘verdofte syllabe’ dus blijkbaar onfraai. Zo vindt men woorden als regie, select, decor, cesuur, frequent, gerant, legist e.d. hier als onverdoft opgegeven, terwijl wij toch reeds bij deze woorden de sjwa-uitspraak in een ‘beschaafde’ taal hebben gehoord of gebruikt. Verder moeten wij er ook rekening mee houden dat de vreemde woorden van twee lettergrepen tenslotte gemakkelijker ingeburgerd raken dan de langereGa naar voetnoot2, ook dit zal dus hun verdoffing in de toekomst in de hand werken. Wij hebben de disyllabische woorden met ongedekte e hier dan ook apart behandeld, omdat wij menen dat de verdofte uitspraak hier meer en meer veld zal winnen. Dit zou trouwens volledig in overeenstemming zijn met wat eerder in het Nederlands is gebeurd (infinitieven op -en bv.), een tendens die tenslotte leidt tot de eenlettergrepigheid van het niet-samengestelde woord en het sterkst in het Engels is doorgevoerd (zie eveneens de Engelse infinitieven!). Voorbeelden: beton, debat, brevier, fregat, metaal, pedant, pedel, precies, recent, senaat enz. | |||||||||||||
2.2.2.4. Woorden van het type reductieHet prefix ‘re’ (in de meeste gevallen is de verbinding ‘re’ in de Anlaut immers een prefix) neemt wel een bijzondere plaats in het verdoffingsproces in. Het is immers de verbinding bij uitstek waar ook het Frans verdoffing kent. Het Frans heeft het geleerde [rė]-prefix geleidelijk aan vervangen door de meer populaire rǝ-uitspraak, zonder het daarom helemaal te verdringen. In bepaalde gevallen echter is [rė] de weergave van het re + ex-prefix (zoals bv. in ré-chapper) en daar blijft het ook steeds | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
bewaard.Ga naar voetnoot1 Het Nederlands is hier nog verder gegaan dan het FransGa naar voetnoot2, getuige daarvan de 124 gevallen die hier opgetekend werden met verdoffingsmogelijkheid tegenover [ė]-uitspraak in het Frans. Volgt de klemtoon op de [rė]-verbinding (type reductie), dan is het verdoffingspercentage 75% (34 verdoffingen op 45). Is de klemtoon verder afgelegen (type reformatie), dan is het verdoffingsprocent nog slechts 48% (90 verdoffingsgevallen op een totaal van 187). Dit laatste procent krijgt evenwel meer reliëf, als men het vergelijkt met het verdoffingscijfer van de andere woorden die [ė] in de beginsyllabe hebben en niet gevolgd worden door de syllabe met hoofdaccent (type celibaat); daar is het immers slechts 14% (41 verdoffingen op 294 woorden). Uit dit alles konden wij besluiten dat de [ė] in de beginsyllabe, niet gevolgd door de syllabe met hoofdaccent, praktisch nooit verdoft, behalve wanneer een (vrije) /r/ voorafgaat. Tenslotte zij hierbij nog opgemerkt dat een prefix op zichzelf, behalve dan het re-prefix, geen sterkere verdoffingsneiging vertoont dan andere morfemen. De aftekening is in elk geval onvoldoende bij prefixen als pre, tele, bene enz. Voorbeelden van het type reductie: reclame, redactie, reserve, revolver, reflex, regent enz. b. negatief | |||||||||||||
2.2.2.5. Woorden van het type celibaat en reformatieZoals hierboven vermeld, worden bij de woorden met e in de beginsyllabe, niet onmiddellijk gevolgd door de syllabe met hoofdaccent, op 294 slechts 41 woorden verdoft d.i. nog geen 14%. Die 14%Ga naar voetnoot3 bestaan dan nog meestal uit gevallen waar analogie kan gewerkt hebben, nl. woorden die aansluiten bij andere waar ‘positieve’ tendenties werkzaam waren, - zoals bv. jǝzuitisme (→jǝzuiet), mǝdaillon (→mǝdaille) enz. - maar zelfs indien wij die mogelijke invloed verwaarlozen, blijft het aantal verdoffingen miniem. Verder valt het op dat, hoewel de [ė] gevolgd door /r/ vrij vaak verdoft (cfr. supra 2.2.1.2.), dit niet het geval is wanneer deze verbinding voorkomt in de beginsyllabe (en de syllabe met hoofdaccent niet onmiddellijk volgt) - denk bv. aan een woord zoals ceramiek. Een factor te meer om het negatieve karakter van deze tendentie te staven. Dat de [ė] uit de eerste syllabe vrijwel niet verdoft wordt, ligt o.m. ook hieraan dat in het Nederlands twee opeenvolgende syllaben met sjwa uitzonderlijk zijn (cfr. 2.2.2.1.). Aldus blijven er voor woorden als ceramiek of celibaat nog slechts twee mogelijkheden bij verdoffing: | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
De tweede mogelijkheid blijkt wegens de plaats van de klemtoon dan ook de meest gangbare te zijn. Voor de overgang [ė]> [ę], die vooral in populair taalgebruik hier vrij vaak voorkomt, zie verder onder nr. 3.1. Tegenover deze eerste groep staan dan de woorden van het type reformatie: Anlaut ‘re’ niet gevolgd door syllabe met hoofdaccent. Bij deze woorden is zoals onder nr. 2.2.2.4. werd aangetoond veel meer kans op verdoffing (90 gevallen op 187 d.i. 48%). Wel kunnen bij sommige van die woorden de verdoffingsvormen verklaard worden door verwantschap met andere waar ‘positieve’ tendenties aan het werk waren. Zo bv. richtte rǝflexief zich waarschijnlijk naar rǝflex; rǝgentes zich naar rǝgent. Het blijft echter een feit dat slechts een klein deel van de [rė]-woorden aldus kan verklaard wordenGa naar voetnoot1, zodat deze woorden een uitzondering blijven op de zoëven geformuleerde negatieve tendens. Wij besluiten dus dat er van de woorden met [ė] in de beginsyllabe heel weinig verdoffen, wanneer de syllabe met hoofdaccent verder afstaat, behalve wanneer de Anlaut ‘re’ is. Voorbeelden: type celibaat: verdoffing werd opgegeven by: betonneren, cementeren, gelatine, menuet, methodiek, secretariat ... type reformatie: verdoffing bij: redacteur, referaat, reformatie, regentes, repeteren, reproductie, requisitie, revolutie, retirade, repertoire etc. | |||||||||||||
2.2.3. De resterende woordenOnze bedoeling met dit onderzoek was, aan te tonen dat het verdoffingsproces bij Romaanse leenwoorden met gedekte of ongedekte e in niet-hoofdtonige positie in het Nederlands zich niet zo maar willekeurig voltrok, maar dat in dit materiaal bepaalde tendenties, zelfs regels, te bespeuren waren. En dat die grotendeels beantwoordden aan een Nederlands systeem. Nu bleven er nog wel een aantal woorden over, waar de verdofte vorm reeds doorgedrongen was, doch die niet bij die regels of tendenties konden worden ondergebracht. Hun aantal was relatief gezien vrij gering nl. 160 (op een totaal van 803 ‘verdoffingen’ is dit bijna 20%). Daartegenover stonden de resterende onverdofte vormen: 759 in aantal. Dit betekende dat het verdoffingspercentage hier zeer klein was: 160 verdoffingen op 919 woorden d.i. 17%. Wij moeten echter een onderscheid maken tussen de [ė] en de [ę]. | |||||||||||||
2.2.3.1. Woorden van het type encyclopedieOp 218 nog resterende [ė]-woorden vinden wij er nog slechts 63 opgegeven met verdoffingsvormen d.i. bij 29%. Geen noemenswaardig verschil valt te noteren tussen de woorden waarin de syllabe met [ė] onmiddellijk gevolgd wordt door de syllabe met hoofdaccent (verdoffingspercentage = 31%-41/130) en die waar dat niet het geval is (verdoffingspercentage = 25%- 22/88). De meeste van die 63 gevallen kunnen daarenboven verklaard worden door analogiewerking. Meestal zijn ze immers verwant met woorden die, onder invloed van de beschreven positieve tendenties, verdoffen. Zo bv. richtte molǝculair zich waarschijnlijk naar molǝcule, catǝchisant, catǝchisatie, | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
catǝchiseren naar catǝchismus, algǝbraïst naar algǝbra, complǝmentair en complǝmenteren naar complǝment, polǝmiseren naar polǝmiek, sǝmitisch naar sǝmiet, waar verdoffing veel makkelijker te verklaren valt (zie 2.2.2.2.) WÜ menen te mogen besluiten dat verdoffing bij de resterende [ė]-woorden uitzonderlijk is, en dat deze uitzonderingen meestal ten gevolge van analogiewerking voorkomen. | |||||||||||||
2.2.3.2. Woorden van het type anekdote en conservatiefDe toestand bij de [ę] is, globaal gezien, sterk verschillend van die bij de [ė]. Allereerst is het aantal verdoffingsgevallen hier veel kleiner, en vervolgens kunnen wij hier in feite slechts van twee kenmerkende positieve tendenties spreken, nl. bij woorden van het type majesteit en van het type advertentie. Uit de rest echter kan men nog moeilijk een uitgesproken tendentie halen (slechts 97 verdoffingsgevallen op een totaal aantal van 701 resterende [ę]-woorden, dus bijna 14%). Bij die resterende woorden nu blijkt het onderscheid tussen de gevallen met klemtoon onmiddellijk volgend op de syllabe met [ę] en die waar dit niet het geval is, wel groot genoeg om ze op grond daarvan te scheiden. Verdoffing blijkt immers uitgesloten wanneer de klemtoon niet volgt op de syllabe met [ę]. Wij kunnen aldus spreken van woorden van het type anekdote, en andere van het type conservatief. Bij het eerste type komen er 77 woorden met verdoffing voor op een totaal van 413 d.i. bij 18%. Dit laag procent toont genoeg aan dat verdoffing sporadisch blijft en weinig aan regels of tendenties gebonden is of kan zijn. Toch moet hierbij gewezen worden op de woorden waar [ę] verbonden wordt met [n] (<Fr. ã), gevolgd door de syllabe met hoofdaccent (zoals in commentaar bv.). Deze kennen vooral in Noord-Nederland reeds een zeer sterke verdoffing. Dit komt echter niet zo goed tot uiting in onze bronnen (behalve dan bij G.), voornamelijk omdat, ook in Noord-Nederland, deze uitspraak nog niet is doorgedrongen in meer ‘vormelijke’ taal. Samenvattend kunnen we dus zeggen dat er bij de hier behandelde woorden weinig voorbeelden van verdoffing voorkomen, al is verdoffing bij woorden van het type commentaar aan het doordringen. Over de tweede groep, de woorden van het type conservatief, tenslotte, valt slechts weinig te zeggen: op 288 gevallen werden er slechts 20 gevonden met verdoffingsvormen (d.i. ongeveer 7%). Die vormen waren daarbij meestal niet erg courant, zodat we mogen besluiten dat verdoffing bij deze woorden uiterst zelden voorkomt. Tot slot enkele voorbeelden van verdoffing bij deze resterende woorden: type encyclopedie: allegorie, acetyleen, complementair, filatelie, legende. type anecdote: amnestie, compenseren, effectief, intellect, exemplaar, satelliet. type conservatief: alternatief, gouvernement, intellectueel, percentage. | |||||||||||||
3. Verdere notities i.v.m. verdoffing3.1. De /e/ als minusfoneem van de /ė/Er werd reeds eerder op gewezen dat bij sommige leenwoorden de oorspronkelijke [ė] niet langer als [ė] gerealiseerd wordt, evenmin tot [ǝ] wordt gereduceerd, maar meer de klank van de [e] in bid benadert. Reeds ScharpéGa naar voetnoot1 tekende in zijn werkje enkele voorbeelden aan. | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
Zo vinden wij bij hem opgegeven: generaal [γenǝ´ral], telegraaf [tėlė´γrȧf] of [telė´γrȧf], kathedraal [kate´drȧl], celibaat [selɩbȧt], geniaal [ženi´jȧl], februari [febry´wāri], geranium [γe´rȧnyøm]. Al deze vormen worden wel gehoord en gebruikt in de gewone omgangstaal, maar de meesten beschouwen ze toch als minderwaardig en dialectisch. Men zal aldus de geciteerde gevallen in het A.B. doorgaans gerealiseerd horen als [γenǝ´ral], [telǝ´γraf],[katǝ´dral], seli´bat], [γenɩ´jal], [febry´wāri] en [γe´ranɩjøm] of [γe´ranɩjøm]. Niettemin zijn er toch reeds woorden waar de [e] om zo te zeggen burgerrecht heeft verworven. Men denke hierbij aan voorbeelden als: secretaris, secretaresse, secretariaat, waar velen de eerste [ė] als [e] uitspreken, ook in verzorgde taal. Niet alleen echter bij leenwoorden met [ė] noteren wij deze overgang. Een zelfde verschijnsel doet zich ook voor bij leenwoorden die [a], [o] of [y] hebben in onbetoonde positie. Daar vinden wij resp. [a], [o¸] of [y]. (Denk aan banaan, economie enz.). Hoe moeten wij nu deze overgang, i.c. die van de [ė] naar de [e] beoordelen? Wij menen er goed aan te doen deze overgang te zien als een fase in het verdoffingsproces. Scharpé tekende eveneens in zijn geciteerd werk op p. 78 aan: ‘Accentverzwakking heeft voor gevolg vermindering van duur en dikwijls ook verval naar slapper of lager articulatie’. Accentverzwakking: het gaat hier immers meestal om leenwoorden uit het Frans ontleend met de [ė] in niet-hoofdtonige positie, en een [ė] die niet-hoofdtonig is wordt gewoonlijk ook korter uitgesproken dan de hoofdtonige [ė]. Wanneer wij de plaats van de [ė], [e] en [ǝ] in de klinkerdriehoek vergelijken, dan constateren we dat ze alle drie vrijwel op één lijn liggen. Wat er op schijnt te wijzen dat de [ė] over de [e] tot [ǝ] ontwikkelt (cfr. E. Blancquaert, Praktische Uitspraakleer p. 50 onderaan). Aldus kunnen we de overgang [ė]> [e] als een verdoffing interpreteren, die zijn extreem stadium bereikt in de [ǝ], waar zo weinig spanning bij betrokken is dat de mond vrijwel in ruststand blijft. We zouden dus de [e] als een soort tussenstadium tussen [ė] en [ǝ] kunnen beschouwen. Een zeer heldere behandeling van dit verschijnsel vinden wij bij Heeroma in zijn artikel ‘De ie als plus-foneem van de reductievocaal’Ga naar voetnoot1 Hierin wijst hij op pag. 188 en vlg. erop dat de ‘ongedekte’ en de ‘gecombineerde’Ga naar voetnoot2 fonemen zich niet rechtstreeks maar steeds via de tussentrap van ‘gedekte’ tot het minimumfoneem ontwikkelen. Telefoon wordt via tillǝfoon tot tǝlǝfoonGa naar voetnoot3. ‘Als de ǝ minimumfoneem mag heten, kan men de i ten opzichte van de ee een minusfoneem noemen’ besluit hij. Toch moet men er hierbij de nadruk op leggen, dat de [e] als minusfoneem van de [ė] tenslotte een overgangskarakter draagt. Wij kunnen inderdaad verder gaan in de articulatieverslapping en tot [ǝ] reduceren. Raakt deze reductie in het A.B. ingeburgerd dan zal het tussenstadium (i.c. de [e]) spoedig uit de taal verdwijnen. Heel zeldzaam bv. is nu nog een uitspraak als [kate´drȧl]. Daar echter waar de verdoffing van [ė] tot [ǝ] vrijwel uitgesloten of onmogelijk is, blijft dit tussenstadium langer bewaard.Ga naar voetnoot4 Dit geldt vooral voor de volgende gevallen: | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
de woorden waar [ė] gevolgd wordt door j-glide (type accordeon). Zo horen wij dikwijls [a´kƍrde jƍn] i.p.v. [a´kƍrdė jƍn]; hetzelfde geldt voor alinea, creatie, napoleon, oceaan, theodoor, theorie, pantheon, linoleum, theater e.d.; de woorden met [ė] in de Anlaut (type eclips). Ook hier is de uitspraak met [e] frequent, zoals bij elastisch, elektricien, evident e.a. hoewel deze uitspraak hier toch minder verzorgd of zelfs dialectisch aandoet; de woorden met [hė] in de Anlaut (type heraut) zoals bij heraut, herodes, en helikopter; de woorden van het type element waarin twee [ė]'s op elkaar volgen. In dit geval wordt de eerste [ė] zeer vaak tot [e] gereduceerd. Die uitspraak behoort echter vooralsnog tot een populair of zelfs dialectisch taalgebruik; voorbeelden hiervan zijn: delegatie, delegeren, elegant, element, serenade, telefoon, televisie e.a. Bij secretaris, secretaresse en secretariaat hoort men echter ook in een meer verzorgde taal gewoonlijk [e]; de woorden waar [ė] in de Anlaut staat, niet gevolgd door de syllabe met hoofdaccent (type celibaat); zo treft men [e]-uitspraak o.m. aan bij woorden als: celibaat, ceramiek, februari, gregoriaans, mekaniek, president, e.a. Het lijkt ons derhalve heel aannemelijk dat de [e] dienst doet als tussentrap bij de verdoffing van [ė] tot [ǝ]. Dit tussenstadium verdwijnt echter spoedig wanneer de vorm met [ǝ] enige frequentie begint te hebben. | |||||||||||||
3.2. Het eindstadium van het verdoffingsprocesZoëven hebben wij geconstateerd dat er bij de [ė] van verschillende stadia in de verdoffing sprake kan zijn. Meer algemeen gezien is dit eveneens het geval. Normaal kan een woord bij het verdoffingsproces twee stadia doorlopen. Uitgaande van een ‘volle’ vocaal bv. de [ɩ] in het woord kapitein, zien wij dat deze vocaal na verloop van tijd en tengevolge van allerlei omstandigheden kan ‘ontkleurd’ worden tot sjwa, zoals men die vindt in de populaire uitspraak ‘kappetein’. Een verdere stap is het uitstoten van de verdofte vocaal: als in kaptein (cfr. o.m. de familienaam Kaptein). Deze vormen met syncope van de sjwa zijn niet zeer talrijk in het door ons behandelde materiaal, maar toch komen ze voor. Denken wij aan gevallen als: interessant, interesseren, operatie, opereren, confereren, conferentie, Theresia (met de populaire vorm Trees) enz. Deze uitspraak werd echter niet in de bronnen weergegeven,Ga naar voetnoot1 wat er op wijst dat de uitspraak met weglating van de sjwa eerder in vlotte ja zelfs populaire taal thuishoort en (nog) niet in een meer verzorgde taal wordt aanvaard. Dat nu over het algemeen slechts in zeldzame gevallen het tweede stadium bereikt wordt, zal wel in hoofdzaak hieraan liggen dat de vormen met sjwa hier in de meerderheid der gevallen vrij recent zijn, en vervolgens aan het feit dat door die syncope sommige klankverbindingen zouden ontstaan die in het Nederlands moeilijk te realiseren zijn. Nemen wij bv. het zoëven gebruikte woord ‘recent’: hier is verdoffing reeds sterk verspreid, doch niemand syncopeert hier, daar wij dan iets zouden krijgen als [rsęnt] waarbij een klankverbinding nl. /rs/ zou ontstaan die in het Nederlands, in de Anlaut althans, niet voorkomt. In andere gevallen zou syncope van de sjwa een opeenstapeling van consonanten teweegbrengen zoals bv. in fregat, daar waar in het Nederlands als drieledige mede- | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
klinkergroepen vóór een klinker slechts de verbindingen /spl/ /spr/ /str/ en /sxr/ gangbaar zijn. Anderzijds zijn combinaties waarbij een fricatief of occlusief na syncope van de sjwa in verbinding komt met een liquida, gemakkelijker te verwezenlijken.Ga naar voetnoot1 Men merkt dus dat het distributiesysteem van het Nederlands bij het uitstoten van de sjwa een belangrijke rol speelt. | |||||||||||||
3.3. Verdoffingsfactoren3.3.1. Bij ons onderzoek naar factoren die verdoffing in de hand- of tegenwerkten werd voornamelijk rekening gehouden met de interne structuur van het woord. Vooral de plaats van de [ė] of [ę] in het woord, de omgevende fonemen, de plaats van de klemtoon, het ritme, en de woordgeleding speelden hierbij een rol. Het is duidelijk dat nog andere factoren bij verdoffing van belang zijn. Zo zal de frequentie van een woord, de verdoffing ervan versnellen. Immers hoe zeldzamer een woord is, hoe groter de noodzaak om het woord klaar en duidelijk te articuleren. Toch bleek deze factor ons weinig resultaat op te leveren: het was immers zeer moeilijk bij de onderzochte woorden op grond van hun frequentie een onderscheid te maken. De meeste worden weinig gebruikt omdat ze nu eenmaal leenwoorden zijn en er toch in vele gevallen een Nederlands equivalent voor bestaat. Een concreet besluit in de zin van: ‘een woord dat zelden voorkomt wordt niet verdoft’, konden wij niet geven. Immers na een strenge selectie werden er 713 heel zeldzame woorden overgehouden. Daarvan echter kwamen er nog 141 met verdoffing voor! Dit is bij bijna 20%. Aldus acetyleen (W.); rescontre (G.); nomenclatuur (Bl., D., W.); faeton (G., D.); fenegriek (D., V.); excrement (D.); dekretalen (V.); sideraal (V.); metathesis (G., V.); paragoge (Bl., V.); onereus (V.); polysindeton (H., V.) enz. De zg. meer gebruikten hadden dan een verdoffingspercentage van 31% (662 verdoffingen op 2.118 woorden). Dit criterium leek dus zeer moeilijk hanteerbaar. Wel blijkt bij ‘volkse’ woorden, dit zijn woorden die bij een ruim publiek in omloop zijn en uiteraard ook een grotere frequentie hebben, de verdoffing vrij hoog te liggen. Statistisch gezien nu komen wij tot het volgende resultaat: op een totaal van 158 woorden komen er 105 voor met verdoffing d.i. bijna 67%. Wij moeten daarbij opmerken dat de bronnen die wij geraadpleegd hebben - zo zij ‘volkse woorden’ noteren - heel vaak niet de volkse, populaire maar wel een meer vormelijke uitspraak opnemen. Zo ligt het percentage dat we hier vinden zeker niet te hoog, en kunnen we gerust aannemen dat die woorden die tot de volkstaal behoren, een grote kans hebben om te verdoffen. In elk geval verdoffen wij ze veel gemakkelijker dan die woorden die minder volks zijn (698 verdoffingen op 2.645 woorden d.i. 26%). Ter illustratie hiervan enkele voorbeelden. Hiervoor kozen we woorden die ofwel tot dezelfde familie behoren, ofwel qua interne structuur weinig van elkaar verschillen. Het ene woord is ‘volks’ en wordt meestal verdoft, terwijl het andere ‘min volks’ is en meestal onverdoft.
| |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
Hoewel woorden die tot de volkstaal behoren of eruit ontleend werden gemakkelijker verdoffen, hebben wij het behoren tot de volkstaal niet bij de verdoffingstendenties opgegeven. Ten eerste leek ons het criterium ‘volks’ en ‘minder volks’ te subjectief, en ten tweede konden praktisch alle ‘volkse woorden’ bij de andere ‘positieve’ tendenties ondergebracht worden. 3.3.2. Terloops werd in wat voorafgaat reeds gewag gemaakt van analogie, een belangrijk verschijnsel in de taal, dat zich ongetwijfeld ook hier voordoet. Het is bv. meer dan waarschijnlijk dat de Nederlandse prefixen ‘be’ en ‘ver’ hebben bijgedragen tot het verdoffen van vreemde woorden die met ‘be’ of ‘ver’ begonnen. Denken wij maar aan beton, betonneren, veranda, verbaal, vernis, e.d. Tot zover is het analogieverschijnsel nog betrekkelijk gemakkelijk te volgen. Maar in hoeverre een bepaald woord uit een bepaalde woordgroep, dat met sjwa gebruikt wordt en courant voorkomt, ook andere woorden uit die groep beïnvloedt, zodat ze zich naar dit eerste woord richten en eveneens verdoffen, is moeilijker uit te maken. Zo richtte ‘telepaat’, dat nu reeds met sjwa voorkomt, zich wellicht naar de reeds voorkomende verbindingen waarin ‘tele’ verdoft werd - zoals in telegram, telefoon, televisie. Hetzelfde kunnen wij veronderstellen voor de samenstellingen met ‘bene’ dat frequent verdoft voorkomt in de verbinding ‘nota bene’ en aldus invloed kan uitgeoefend hebben op woorden als beneficie, Benedictus, benefiet e.d. Dat lijstje zou men gemakkelijk kunnen verlengen, maar toch hebben wij bij al deze voorbeelden geen volledige zekerheid. Het is inderdaad lang niet altijd makkelijk uit te maken welk woord invloed uitoefende en welk woord beïnvloed werd. Niettemin illustreert dit analogieverschijnsel duidelijk hoe relatief schematisering is in de taal. Het is niet altijd omdat de syllabe met klem of omdat bepaalde fonemen voorafgaan of volgen dat een woord verdoft wordt. Het kan eenvoudig zijn omdat de taalgebruikers zich bij hun uitspraak, bewust of onbewust, richten naar andere woorden die ze beter kennen en die verdoft worden. Het omgekeerde is eveneens waar: zo zal men het woord problematiek gewoonlijk niet verdoft horen, omdat men zich bij de uitspraak ervan o.a. richt naar het grondwoord probleem waar de [ė] hoofdtonig is en dus nooit verdoft wordt. We besluiten dus dat het grillig maar zo belangrijk verschijnsel dat de analogie is hier zeker moet in acht genomen worden, al zijn regels hierbij zeer moeilijk te geven. | |||||||||||||
3.4. DubbelvormenBij het begin van dit artikel werd erop gewezen hoe weinig vastheid er heerst bij de verdoffing van gedekte en ongedekte e. In vele gevallen hoort men nu eens [ė] of [ę] dan weer [ǝ]. Dit bestaan van doubletten vindt niet alleen zijn oorzaak in de vrij recente datum van ontlening van deze leenwoorden, en het is niet alleen een weerspiegeling van de onzekerheid bij de uitspraak ervan. Ook andere factoren spelen hierbij een rol. | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
O.m. het onderscheid dat er bestaat tussen de uitspraak in het Noorden en die uit het Zuiden. Over het algemeen wordt beweerd dat het Noorden een grotere neiging heeft tot verdoffing dan het Zuiden. Bij het begin van dit artikel werd hierop reeds ingegaan. Toen ook reeds merkten wij op dat dit onderscheid niet op het vlak van de taal (language), wel op dit van het taalgebruik (speech) lag. M.a.w. alle hier gevonden tendensen en regels komen zowel in Zuid als in Noord voor. In het Noorden echter bereiken ze een grotere spreiding en frequentie. De verdoffingsneigingen zijn dus (praktisch) dezelfde, het aantal verdoffingen echter niet. Ons materiaal is echter minder geschikt om de tegenstelling Noord-Zuid in dit opzicht te verduidelijken. Wij raadpleegden immers slechts zes bronnen. De volgende test werd echter uitgevoerd. Wij namen een staal van 330 woorden (dezelfde die wij aan onze informanten voorlegden) en gingen na hoe dikwijls die in onze 3 Noord- resp. onze 3 Zuidnederlandse bronnen voorkwamen (max. aantal gevallen 3 × 330 = 990) en hoe groot het aantal verdoffingen daarbij was. Dit gaf ons de volgende resultaten: Noord: 116 verdoffingen op 380 gevallen = 30% Zuid: 163 verdoffingen op 552 vindplaatsen = ruim 29%
Dit zou betekenen dat het Zuiden even sterk verdoft, bij deze leenwoorden althans, als het Noorden. Zo ongenuanceerd mag men dit zeker niet opvatten. Het onderscheid Noord-Zuid is wellicht in de eerste plaats een stijlverschil: het Noorden kent een grotere nuancering en differentiëring qua stijl. Naast de meer verzorgde, bestaat er ook een vlottere omgangstaal. In Vlaanderen echter ontbreekt nog meestal deze laatste. Het is echter precies in de vlottere taal dat de verdoffingsvormen het meest gebruikt worden. Vandaar ook dat onze bronnen die allen een meer verzorgde, normgevende uitspraak beoogden geen duidelijk onderscheid tussen Noord en Zuid laten zien. Bij onze informanten echter aan wie wij gevraagd hadden een zo vlot mogelijke uitspraak te realiseren, zagen de cijfers er als volgt uit: Noord: 115 verdoffingen op 330 = ruim 34% Zuid: 61 verdoffingen op 330 = ruim 18%
Wij zijn geneigd te geloven dat die cijfers dichter de werkelijkheid benaderen (hoewel een uitgebreider onderzoek dit zou moeten bevestigen). Wij zouden dan ook deze paragraaf willen afsluiten met er nogmaals op te wijzen dat het Noorden een sterkere neiging heeft tot verdoffing dan het Zuiden, hoewel dit onderscheid in een ‘verzorgde’ taal niet zo sterk als in een ‘vlotte’ taal naar voren treedt. Dubbelvormen worden dan ook door het naast elkaar bestaan van die twee stijlen in de hand gewerkt. | |||||||||||||
BesluitIn een taal zijn verschillende factoren aan het werk die elkaar soms aanvullen, soms tegenwerken. Zo is er in het Nederlands niet alleen een tendens om de niet-betoonde syllaben te verdoffen. Er bestaat eveneens een tendens om de vervlakking van de vocaal in bijtonige positie tegen te gaan, een drang dus tot handhaving van de ‘volle’ vocaal als uiting van distinctie, van klankcultuur. Zo wijst Heeroma erop dat bij samengestelde woorden een verschuivingsproces kan ontstaan - wat het accent | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
betreft - om de volle vocaal te handhaven. Aldus eerzùchtig afgeleid van éérzucht, hoogmòedig van hoògmoed, afgrijselijk van àfgrijzen.Ga naar voetnoot1 Verminderde klemtoon leidt niet noodzakelijk tot reductie, maar eventueel tot verzwaring van de betrokken vocaal. Zo kunnen we ook tot plus-fonemen van de sjwa komen. Zulk een versterkte vorm van de sjwa is, opnieuw volgens HeeromaGa naar voetnoot2 o.m. de [ɩ] in woorden als jullie, ie (enclitische vorm van hij), ledikant, biezonder e.a. Ondanks deze remmingGa naar voetnoot3 heeft zich de tendens tot verdoffing toch doorgezet, maar dan zó dat het voor de doorsnee-taalgebruiker moeilijk wordt te weten waaraan zich te houden. Wij hebben dan ook gepoogd in deze vrij chaotische toestand enige klaarte te scheppen. Er werd opgemerkt dat deze leenwoorden niet zo maar willekeurig verdoft werden, maar dat zij zich meestal aanpasten aan een bestaand Nederlands systeem. Dit aan te tonen moge dan ook de enige bedoeling van dit artikel zijn.
Leuven, Instituut voor Toegepaste Linguïstiek, juli 1967. w.martin |
|