| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Van den Berg, Foniek, vierde druk
De derde druk van B. van den Berg, Foniek van het Nederlands, is aangekondigd NTg. lvii, 206. In 1967 is een vierde druk verschenen bij Van Goor Zonen, Den Haag en Brussel (136 biz.; prijs ऒ 14.90 gebonden). Hij verschilt van de derde niet veel. Er zijn hier en daar kleine veranderingen in op te merken, maar het meest in het oog valt een uitbreiding op biz. 52-53, door de auteur zelf in het voorbericht ‘een belangrijke toevoeging’ genoemd. Daar beschrijft hij de indeling van de nederlandse klinkers zoals die door H. Mol is gegeven op grond van experimentele onderzoekingen met de zogenaamde ‘tweelingbuis’, een model van het aanzetstuk. Die toevoeging heeft verderop een opschuiving van de vroegere bladzijnummering tot gevolg, maar het totale aantal bladzijden is gelijk gebleven door een verschikking in de registers en de bijlagen achterin. Op de bijlagen volgt de ‘literatuurlijst’ (d.w.z. de noten bij de opeenvolgende hoofdstukken), die enkele nummers meer bevat dan de overeenkomstige lijst in de vorige druk.
| |
Neerlandistiek buiten Nederland en België
Onder redactie van Prof. Dr. W. Thys en Dr. J.M. Jalink, onderscheidenlijk voorzitter en secretaris van de ‘werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, is een boekwerk van 243 bladzijden tot stand gekomen, getiteld De Nederlandistiek in het buitenland. De inhoud ervan wordt nader omschreven door de ondertitel Het universitair onderwijs in de Nederlandse taal- en letterkunde cultuur- en politieke geschiedenis buiten Nederland en België [sic: volgens gevestigd typografisch wangebruik zonder enig leesteken]. Achtereenvolgens geven daarin docenten of oud-docenten een overzicht van de neerlandistische studie aan universiteiten in ruim twintig landen, waaronder Zuid-Afrika de grootste plaats inneemt (blz. 156-194).
De eerste opzet was, zo deelt de redactie in een ‘Ten geleide’ mede, ‘hulde te brengen aan hen die in het verleden zich verdienstelijk hebben gemaakt bij het onderwijs van de Nederlandse taal, letterkunde, geschiedenis en cultuur aan buitenlandse universiteiten’. Van dat plan zijn nog duidelijk de resultaten te zien in het laatste gedeelte van het boek, dat ‘biografieën van vooraanstaande buitenlandse nederlandisten’ geeft. Vijf overledenen worden daar herdacht: Johannes Franck en Marten Jan van der Meer door J.M. Jalink, P.C.A. Geyl en G.J. Renier door E.H. Kossmann, Augustijn Lodewijckx door J. Smit. Verder zijn er biografieën van twee levenden: Adriaan J. Barnouw, door B. Hunningher, en Theodor Frings, door G. Lerchner. Van alle gehuldigden is een portret bijgevoegd, behalve van Van der Meer, wiens biografie ook anderszins, niettegenstaande uitvoerige nasporingen van de bewerker, leemten vertoont.
Het boek is als uitgave van bovengenoemde werkcommissie (secretariaat: per adres: Nuffic, Molenstraat 27, 's-Gravenhage) in 1967 verschenen.
| |
| |
| |
Drastische spellingsanering
Dr. P.C. Paardekooper heeft een boekje doen verschijnen onder de titel Wendier tegen wetenschap, met de woordspelende ondertitel Een vóór-spelling van de toekomst (Malmberg; Den Bosch, 1967; 31 blzz.; prijs f 2.50). Hij wil daarin de ingrijpende spellingveranderingen die de ‘Vereneging voor Wetenschappeleke Spelling’ voorstaat, aannemelijk maken voor het zogenaamde ontwikkelde lekenpubliek. Het is dus een propagandageschrift, en het ligt voor de hand, het te vergelijken met het Vereenvoudigers-Arsenaal, dat R.A. Kollewijn in 1913 (tweede, vermeerderde druk 1929) samenstelde ter verdediging van enige vereenvoudigingen, die inmiddels, na lange strijd, voor een belangrijk deel zijn aanvaard. Nu is Paardeko(o)per (zo staat de naam op het titelblad; op het omslag is de dubbele oo van de geboorteakte bewaard) als taalkundige zeker niet de mindere van Kollewijn; ook zal iedere vakman, hoe hij ook over de praktische uitvoerbaarheid van Paardekoopers voorstellen denkt, de objectieve redelijkheid van zijn betoog erkennen, en waardering hebben vooral voor het inleidend gedeelte daarvan, dat de lezer ‘wetenschappelijk’ op de voorstellen moet voorbereiden (al zal menig vakman wel enige moeite hebben met een doordraverij hier en daar, en een enkele vakman het misschien wat al te ‘wetenschappelijk’ vinden voor het gestelde doel, b.v. daar waar het over fonetiek en fonologie gaat); dat gedeelte, helder en met veel pikante vondsten, is op zichzelf een goed stuk werk. Maar toch lijkt Wendier en wetenschap als propagandageschrift minder geslaagd dan Arsenaal. Het is té pikant, en loopt daardoor kans, ‘pikerend’, irriterend te werken op de lezers tot wie het zich richt. Het begint al met dat ‘wendier’: het is voor een degelijke, rustige traditioneel gezinde niet plezierig zich aldus geëtiketteerd te zien. En prikkelend, irriterend voor
zo iemand is ook de tekst juist in het tweede gedeelte, waar de voorstellen uiteengezet worden, en waar het dus vooral op aankomt. Kwalificaties als ‘dwaas’, ‘onzinnig’, ‘potsierlijk’ zijn daar niet van de lucht, als het gaat over spellingvoorschriften waarmee de brave traditionalist is opgevoed en die hem, kunstmatig en inconsequent als sommige ervan zijn, tot een tweede natuur zijn geworden. Die nodeloos provocerende toon is weinig geschikt om lezers te overtuigen of te overreden die onberedeneerd vast willen houden aan het vertrouwde. Weinig geschikt zelfs om lezers te overtuigen die althans zoveel over spellingaangelegenheden hebben nagedacht, dat ze tot het inzicht zijn gekomen dat elke spellingregeling een compromis moet blijven.
Paardekooper had, wat toon en inkleding betreft, beter een voorbeeld kunnen nemen aan het aardige boekje van Heeroma, Niet zóó maar zó, dat in 1934 en 1935 een onwaarschijnlijk groot aantal drukken beleefd heeft. Heeroma had het makkelijker dan Paardekooper, zeker, ook makkelijker dan Kollewijn, omdat hij geen ongewisse toekomst hoefde te vóór-spellen, maar alleen een toelichting had te geven op wat door de maatregelen van minister Marchant al een zo goed als voldongen feit was geworden. De propagandistische taak die Paardekooper zich heeft gesteld, is zwaarder, maar juist daarom was het tactischer geweest, als hij minder met het hakmes en meer met het lancet gewerkt had.
| |
| |
| |
Onderwijsverslag 1966
Bij de Staatsuitgeverij te 's-Gravenhage is in 1967 verschenen het onderwijsverslag over het jaar 1966. Het eerste gedeelte ervan is een gedenkschrift of een jubileumuitgave. Het verslag over 1966 vormt namelijk de afsluiting van een periode van 150 jaar onderwijsverslaggeving. Het eerste verslag, over het jaar 1816, uitgebracht door de ‘Commissaris-generaal voor het onderwijs en voor de kunsten en wetenschappen’ Jhr. Mr. O. Repelaer van Driel, is er volledig in afgedrukt; de datering, ‘Brussel, den 4 Januarij 1817’, geeft büjk van een loffelijke vlotheid van werken in het toenmalige ambtelijke apparaat. Voorts bevat het jubileumgedeelte portretten van de opeenvolgende bewindslieden aan wier zorg het onderwijs sedert 1816 is toevertrouwd geweest, van de zoëven genoemde commissaris-generaal af tot de voorlaatste minister van onderwijs en wetenschappen toe. Een historisch overzicht, mooi geïllustreerd, geeft een indruk van de veranderingen op onderwijsgebied gedurende anderhalve eeuw.
Het geheel is een boek van xciii en 168 bladzijden; de prijs ervan is f 12,-. Het romeins gepagineerde jubileumgedeelte is ook afzonderlijk verkrijgbaar voor f 5,-.
| |
Belangstelling voor Nederlands in Texas
Het programma voor een symposium in november 1967, georganiseerd door het Department of Germanic Languages van de universiteit van Texas, is te laat ingekomen om nog in de vorige aflevering aangekondigd te worden. Als alles volgens dat programma verlopen is, is in het symposium op 15 november een ‘discussion’ gehouden over het onderwerp ‘The Dutch and the Germans’, en op 14 november een ‘lecture’, door Leonard W. Forster uit Cambridge, over ‘German Alexandrines on Dutch Broadsheets before Opitz’.
c.b.v.h.
| |
Vlaamse poëzie in tweetalige bloemlezing
In de 59ste jaargang (1966) van dit tijdschrift kondigde C.B.v.H. op blz. 284-285 het eerste deel aan van de Collection bilingue des classiques étrangers ‘die beoogt, literatuur in andere talen dan het Frans voor franstalige lezers enigermate toegankelijk te maken’ (uitgave: Aubier-Montaigne, Parijs, en Asedi, Brussel). Dat eerste deel was een Anthologie de la prose néerlandaise / Belgique I, 1893-1940, verzorgd door Prof. Pierre Brachin, hoogleraar in het Nederlands aan de Sorbonne.
Als tweede deel in deze serie is thans verschenen: Anthologie de la poésie néerlandaise / Belgique, 1830-1966 (1967; xx en 372 blzz.; prijs Bfr. 190). De opgenomen verzen werden gekozen en vertaald door Maurice Carême. Aan de eigenlijke tekstgaan een ‘Préface’ van Jean Cassou, een ‘Introduction’ van Karel Jonckheere en een ‘Note du traducteur’ vooraf, terwijl aan het einde van het boek korte ‘Notices biographiques’ over de dichters worden gegeven. Evenals in het vorige deel vindt men ook hier op de linker-bladzijden de Nederlandse tekst en op de rechter-pagina's de daarmee corresponderende Franse vertaling. In tegenstelling tot wat in de uitgave van
| |
| |
Brachin het geval was, ontbreekt ditmaal echter een ‘Aperçu historique’; zowel Cassou als Jonckheere beperken zich tot een hooggestemde, maar weinig diepgaande karakteristiek van de Zuidnederlandse poëzie en de Zuidnederlandse dichter in het algemeen. Jonckheere - die verklaart opzettelijk alle literatuur-historie vermeden te hebben ‘pour ne retenir que la seule recherche de l'humain et de ses résonances’ (blz. xviii) - kenschetst die beide als volgt:
Ce qui caractérise en général le poète flamand, c'est sa soif de vivre qui le fait communier avec la nature. Mais cette soif de vivre s'accompagne chez lui d'une angoisse profonde, d'une tristesse foncière. Sa jouissance se doublé d'une sorte de regret du péché, de hantise de la mort. D'oò une poésie plus mélancolique que joyeuse, plus sentie que pensée, plus instinctive que réfléchie, bien que soigneusement mise au point. (blz. xii)
Belangrijk voor de gebruiker van de bloemlezing is de aantekening van Carême over het beginsel, waardoor hij zich bij de samenstelling heeft laten leiden:
Je pense donc qu'il faut traduire avec son coeur ... Je n'ai donc traduit que des textes qui m'étonnaient ou m'enchantaient, Ie poète étatit avant tout un charmeur, un magicien. Cela explique que Ie nombre de poèmes choisis n'est pas toujours en rapport avec la notoriété de l'auteur; cela explique aussi que certains écrivains ont eté omis dans cette sélection qui va de Guido Gezelle aux jeunes poètes qui se sont récemment imposés. (blz. xix)
Niet minder dan 83 dichters zijn in deze Anthologie met één of meer verzen vertegenwoordigd (van Guido Gezelle zijn er 10, van Karel van de Woestijne 8, van Paul van Ostaijen 6); de volgorde is zoveel mogelijk chronologisch.
Ik ben niet bevoegd over de poëtische waarde van Carême's vertalingen een oordeel te geven. Maar gaarne herhaal ik de wens, die C.B.v.H. in 1966 naar aanleiding van het eerste deel uitsprak, ‘dat het succes van deze onderneming [nl. de verbreiding van de Nederlandse taal en cultuur in Frankrijk] zich zal aftekenen in een ruim debiet’.
Als derde deel van de Collection bilingue is in voorbereiding: de tweede bundel van Brachin's Anthologie de la prose néerlandaise, gewijd aan het Zuidnederlandse proza van 1940-1966.
| |
Bordewijk's ‘Karakter’ in Engelse vertaling
Regelmatig heb ik in deze rubriek aandacht gevraagd voor de Bibliotheca Neerlandica, de ‘Library of Dutch classics from Holland and Belgium’, die een keuze uit de belangrijkste Nederlandse literatuur (van de Middeleeuwen tot heden) toegankelijk wil maken voor Engelstalige lezers en waarin tot dusver tien delen verschenen zijn.
Náást deze speciaal op de Nederlandse letterkunde gerichte - bij wijze van spreken: unilaterale - Bibliotheca is echter ook een Europees-multilaterale reeks aan het verschijnen: ‘the series of translations published under the auspices of the Council of Europe in order to make available to a wider public literary works written in the lesser-know European languages’. Als 25ste deel van deze reeks heeft onlangs het licht gezien: F. Bordewijk, Character, a novel of father and son, translated by E.M. Prince (Peter Owen Limited, London; 286 blzz.; prijs geb. 32s 6d). Op de flap wordt
| |
| |
deze vertaling van Karakter (1938) aangekondigd als ‘the first English translation of the work of Ferdinand Bordewijk, one of Holland's most distinguished modern writers’. In een korte notitie vooraf vestigt de vertaler er de aandacht op, dat ‘in view of the difference between Dutch and English legal practice, it has not always been possible to find an exact English counterpart to some of the terms used in the original’; hij doet daarom een beroep op ‘the indulgence of any learned reader who may find room for critisism in some of the English terms used’ (blz. 8).
Evenals in de vorige paragraaf moet ik mij onthouden van een oordeel over de kwaliteit van de vertaling. Ik kan slechts met voldoening en dankbaarheid dit nieuwe bewijs van Nederlands-culturele expansie signaleren.
Op blz. 175 is in de titel van het hoofdstuk een storende drukfout ingeslopen: ‘The Way to Lieden’ (lees: Leiden), die echter door de lezer hersteld kan worden op grond van de Inhouds-opgave en van de gelijkluidende hoofdstuk-titel op blz. 152.
| |
Vierde druk van Knuvelder's Handboek
In oktober 1967 - te laat om nog in het november-nummer van dit tijdschrift te worden aangekondigd - is de vierde druk verschenen van Knuvelder's vierdelige Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde (L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch). Evenals bij de derde druk (1964) gaat het hier om een foto-mechanische reproductie van de tweede herziene uitgave, waarvan het laatste deel eind 1961 van de pers kwam. Knuvelder tekent in zijn ‘Woord vooraf’ daarbij aan:
Het is stellig niet de bedoeling van de auteur het daarbij te laten: aan een herziening wordt gewerkt, maar het is om technische redenen alleen mogelijk een herziene druk te laten verschijnen als vaststaat, dat de delen elkaar zonder al te grote tussenpozen kunnen opvolgen. Hoewel de auteur binnenkort over voldoende tijd beschikt om zijn plannen in dit opzicht te kunnen realiseren, moet hij toch nog enkele jaren geduld vragen.
In het ‘Woord vooraf’ bij de derde druk deelde Knuvelder mee, dat ‘een supplement van addenda en corrigenda’ (met name ‘een aanvullende bibliografie’) werd overwogen, dat ‘echter zeker niet eerder dan in 1966 afzonderlijk verkrijgbaar’ zou kunnen zijn. Over een dergelijk supplement wordt thans niet meer gerept. Het plan daartoe blijkt dus te zijn opgegeven, wellicht omdat het tot verdere vertraging van de eigenlijke herziening zou hebben geleid.
Van jaar tot jaar wordt de behoefte aan een ‘bijgewerkte’ uitgave van het Handboek groter. Wij wensen Knuvelder van harte toe, dat hij erin zal slagen die in zijn vijfde druk te realiseren. Daarnà zou dan naar mijn mening de mogelijkheid van een periodiek (b.v. om de drie jaar) verschijnend supplement van addenda en corrigenda opnieuw ernstig moeten worden overwogen - ter overbrugging van de (onvermijdelijke) tijdsruimte tussen deze herziening en die welke vroeger of later weer dáárop zal moeten volgen. Een handboek veroudert nu eenmaal snel, vooral op bibliografisch gebied; het bezwaar daarvan zou door zulk een periodiek supplement echter in belangrijke mate kunnen worden verminderd.
| |
| |
| |
Twee nieuwe deeltjes in de U.P.A.L.-reeks
De reeks Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap (U.P.A.L.) wordt niet meer, zoals vroeger, door het Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht in eigen beheer uitgegeven. Publikatie en verspreiding zijn thans overgegaan op Polak en Van Gennep Uitgeversmaatschappij N.V. te Amsterdam. Daarmee is het serie-verband in zoverre opgeheven, dat men zich niet meer op de reeks kan abonneren en elk deel bij de boekhandel of bij de uitgevers afzonderlijk dient te worden besteld. De serienaam is echter gehandhaafd, terwijl ook de nummering van de opeenvolgende deeltjes wordt voortgezet. In technisch en aesthetisch opzicht betekent deze verandering een grote verbetering; de eerste twee boekjes, die onder de nieuwe regeling van de pers zijn gekomen, zien er in hun fleurige pocket-omslag bijzonder aantrekkelijk uit. Helaas staat daar echter een prijsverhoging tegenover van f 4.50 tot f 8.50.
U.P.A.L. nr. 9 is van de hand van Mevrouw Mia I. Gerhardt: Old men of the sea. From Neptunus to Old French ‘luiton’: ancestry and character ofa water-spirit (Polak en Van Gennep, Amsterdam 1967; 88 blzz.; prijs f 8.50). Het gaat hier om een even boeiende als erudiete studie, waarvan de inhoud niet beter kan worden samengevat dan de auteur het op de achterzijde van de omslag doet:
A study on the survival of those humble divinities whom the Greeks designated, collectively, as ‘the Old Man of the Sea’ - Proteus the shape-shifter, Nereus the soothsayer, and their kin - and who, as water-spirits haunted the inland rivers and springs. After the ruin of the Greco-Roman pantheon, they persisted in medieval belief as neptuni; in Old French texts, they erop up as nuitons or luitons, supernatural (water-)creatures, benevolent or demoniac as the case may be. The first to outline a full-Iength portrait of such a creature was the anonymous 13th-century poet who wrote the epic of Huon de Bordeaux; hefound many imitators. Through all this, a few characteristic traits continue to stand out with remarkable persistance; above all, the ability to assume different shapes and to foretell future events. From Homer's Proteus, who gives good advice to Menelaus, on to the medieval French poet's Malabron, who carries Huon de Bordeaux across the sea and prophesies his destiny, there is an unmistakable kinship between all members of the water-spirit family.
De Nederlandse letterkunde komt slechts even ter sprake, naar aanleiding van de weergave van luiton in een Middelnederlandse vertaling (eind 14de eeuw) door necker (blz. 55). Ook Kiliaan geeft voor necker trouwens nog de betekenis ‘daemon aquaticus’ (blz. 49).
In U.P.A.L. nr. 10 beschouwt J. Kamerbeek Jr. De poëzie van J.C. Bloem in Europees perspectief (Polak en Van Gennep, Amsterdam 1967; 114 blzz.; prijs f 8.50). Ook hier kan ik de inhoud niet beter samenvatten dan de auteur zelf dit heeft gedaan in zijn Franse résumé:
Dans ce petit livre l'auteur s'est proposé de caractériser la poésie du poète néerlandais Jacques Bloem (1887-1966) en la comparant à celle de ses poètes préférés: Baudelaire, Moréas, A.E. Housman. Son affinité avec ces deux derniers tend à le situer dans le courant néo- classique qui se fait valoir dans la poésie européenne à partir de 1890. La poésie de Bloem est un des principaux exposants de ce courant littéraire, et constitue à elle
| |
| |
seule un témoignage irrécusable de ce que ce retour à la tradition pouvait avoir de vivifiant. - Le dernier chapitre, sur Heidegger et Sartre, est consacré â certains éléments de la poésie de Bloem qui s'apparentent au climat existentialiste.
In zijn Voorwoord wijst Kamerbeek erop, dat men in een geschrift van zo beknopte omvang geen volledigheid mag verwachten: ‘Waar het mij om gaat, is het zichtbaar maken van enige trekken die mij wezenlijk voorkomen’. Elders (achterzijde van de omslag) zegt hij nog: ‘In het onderhavige boek is de comparatistiek aan de tekstinterpretatie dienstbaar gemaakt’. Men behoeft het met die tekst-interpretatie en de conclusies die Kamerbeek daaraan verbindt, niet altijd eens te zijn om door deze beschouwingen tot nadere bezinning op de poëzie van Bloem te worden gestimuleerd. Dat bleek al uit de polemiek tussen Kamerbeek en Jessurun d'Oliveira in Merlyn van 1963 en 1964, naar aanleiding van Kamerbeek's artikel Vijf gedichten van J.C. Bloem in Forum der Letteren iv (1963), blz. 176-190. Datzelfde artikel vormt, in een ‘hier en daar enigszins gewijzigde tekst’, het eerste, inleidende hoofdstuk van deze nieuwe U.P.A.L. Door zijn poging de poëzie van Bloem ‘in Europees perspectief’ te benaderen en te verklaren heeft Kamerbeek ongetwijfeld een nieuwe impuls gegeven aan de discussie over diens oeuvre, welke tenslotte zal moeten resulteren in een samenvattende en concluderende monografie.
| |
Serie ‘kort en goed’
De serie Kort en Goed, die onder redactie van Drs.R. Nieuwenhuys bij Em. Querido te Amsterdam en J.B. Wolters te Groningen verschijnt, is in 1967 opnieuw met drie deeltjes uitgebreid. Zoals men weet, worden in deze serie kleine teksten van bekende auteurs herdrukt, op het uitvouwbare omslag omraamd door een korte toelichting op hun persoon en hun werk. Op deze wijze bereidt ditmaal dr. G.W. Huygens de (her)lezing voor van Adriaan van der Veen's voortreffelijke novelle De man met de zilverenhoed (24 blzz.; prijs f 2.25). - Hella S. Haasse doet hetzelfde voor Alfred Kossmann's Proeve van vaderland: ‘het eerste, korte hoofdstuk van Reisverhaal’ (een reis-essay uit 1966). Ook dit deeltje bevat 24 blzz. en is voor f 2.25 verkrijgbaar. - De redacteur R. Nieuwenhuys verzorgde een her-uitgave van Piet Paaltjens' Snikken en grimlachjes naar de eerste druk van 1867. Met zijn 53 blzz. is deze tekst omvangrijker dan die van de beide andere deeltjes; de prijs is dan ook f 3.25. - De drie inleidingen geven in kort bestek inderdaad wat men voor een goed verstaan van de tekst nodig heeft. Alleen valt bij Snikken en grimlachjes te betreuren dat het ‘portret’ van Piet Paaltjens, dat in de druk van 1867 voorkomt en waarnaar Haverschmidt in zijn inleidende ‘Levensschets’ verwijst, niet mede is opgenomen.
| |
‘Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften’
Opnieuw valt er een deeltje aan te kondigen uit bovengenoemde, door dr. Rob. Roemans en Dra. Hilda van Assche verzorgde Bibliografie. In Reeks i is als elfde aflevering verschenen: De tijdschriften opgericht tussen 1956 en 1960 (Uitgeverij Heideland,
| |
| |
Hasselt 1967; 240 blzz.; prijs 260 Bfrs). Om de naam van de Reeks, die tot dusver luidde Vlaamse literaire tijdschriften van 1930 tot en met 1958, daarmee in overeenstemming te brengen, werd het slot ervan gewijzigd in: tot en met 1960. - De nieuwe aflevering bevat de bibliografische gegevens over veertien tijdschriften, die in het algemeen echter slechts kort - soms niet meer dan enkele maanden - hebben bestaan. Ik laat hier de namen en verschijningsperioden volgen: Standpunt (maart 1956 - januari 1959); Njet (oktober 1956 -juli 1958); Kroeg (januari - maart 1957); Klimop (februari - oktober 1957); Frontaal (april 1957 - december 1959); Lens op het experiment (juli 1958 -juni 1959); Kruispunt (januari 1959 -februari 1967, verschijnt nog steeds); Scherven (februari 1959 - eind 1959); Sumier (maart 1959 - augustus 1963); Kunst (mei 1959 - mei 1960); Sinteze (september 1959 - november 1960); Konfrontatie'60 (april - oktober 1960); Pelion (mei 1960 - mei 1961); Hoos (oktober 1960 - augustus 1961).
| |
Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, deel IV
Met verheugende regelmaat blijven de delen van de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur - hoofdredactie: Prof. Dr. J. Aerts, Prof. Dr. A.G.H. Bachrach, Prof. Dr. G. Stuiveling, Achilles Mussche en Prof. Dr. P.B. Wessels - op elkaar volgen. Het eerste deel verscheen in 1963, in de tweede helft van 1967 is deel iv (van Hog tot en met Lat) van de pers gekomen (Uitgeverijen Paul Brand en C. de Boer Jr. beide te Hilversum; 632 blzz.; talrijke ill.; prijs geb. f 42.50). Daarmee is dit groots opgezette werk voor meer dan de helft voltooid; er moeten nu nog drie delen volgen.
In het algemeen kan ik voor dit vierde deel volstaan met te herhalen wat ik over zijn voorgangers schreef (jrg. lix, 1966, blz. 356): ‘wij hebben hier te doen met een literair naslagwerk dat ongetwijfeld als een aanwinst voor de Nederlandse literatuurstudie moet worden beschouwd. De talrijke illustraties, merendeels portretten en facsimile's, zijn in het algemeen goed «overgekomen» en verhogen in niet geringe mate de aantrekkelijkheid van het werk’. Daaraan valt toe te voegen, dat in dit deel - de alfabetische volgorde bracht dit mee - vrij veel overzichten voorkomen van literaturen, die voor de gemiddelde Westerse lezer niet of nauwelijks toegankelijk zijn: de Hongaarse, Indische, Indonesische, Jiddische, Keltische, Koerdische, Koreaanse, Kroatische. Het aspect wereldliteratuur krijgt daardoor een bijzondere nadruk, die de oriënterende waarde van deze encyclopedie onderstreept.
Ik laat enkele aantekeningen volgen omtrent punten, die mij onder het bladerend lezen min of meer toevallig opvielen. De aard van deze opmerkingen - waarbij het vrijwel steeds om kleine details gaat - moge enerzijds doen uitkomen dat zij niet als kritiek in de eigenlijke zin van dit woord bedoeld zijn, anderzijds dat ik (uiteraard) bijzondere aandacht heb besteed aan de artikelen die min of meer binnen mijn competentie vielen.
Onder Hoofse dichtkunst wordt een kort overzicht gegeven van de desbetreffende literatuur in Engeland en Duitsland; die in Frankrijk en de Nederlanden komen echter niet aan de orde, terwijl niet vermeld wordt onder welk lemma men moet zoeken om te vinden wat men dáárover zou willen weten. Bij Hooft hadden onder de bloemlezingen uit de Histoorien die van M. Nijhoff, P.C. Hoofts Nederlandse Historiën in het
| |
| |
kort (1947), en de facsimile-uitgave van Boek v, vii en viii (bezorgd en ingeleid door P.J.H. Vermeeren) in de serie Haagse teksten (1964) zeker niet onvermeld mogen blijven. Bij Van der Hoop miste ik niet alleen het verschijningsjaar van De Renegaat (1838), maar ook een verwijzing naar de uitvoerige inleiding van W. Drop in zijn her-uitgave van dit merkwaardige dichtstuk (Zwolle 1965). Bij de literatuur over Busken Huet had naast de biografie van De Vooys ook die van Gerben Colmjon vermeld dienen te worden. Bij Huygens ontbreekt in de literatuur-opgave de interessante studie van P.E.L. Verkuyl over de vraag Is Huygens een marinist? (NTg. lvi, 1963, blz. 129-140 en 193-205). - In sommige van deze gevallen zou de ‘omissie’ een gevolg kunnen zijn van het feit dat de door mij gesignaleerde studie of uitgave nog niet verschenen was op het moment dat het desbetreffende artikel werd geschreven. Het zou daarom wellicht aanbeveling verdienen in het colofon of elders aan te geven, na wèlke datum de medewerkers geen gelegenheid meer hadden tot eventuele aanvulling van hun bijdragen.
| |
Marnix' Psalmen: rectificatie
In het vorige nummer van de NTg. (lx, 1967, blz. 425-426) heb ik de heruitgave van Marnix' Psalmen bij W.A. de Groot te Goudriaan, een zesde druk genoemd. De heer G.van Eerden te Groningen was zo vriendelijk mij erop te wijzen dat dit niet juist is. Ik heb namelijk de bibliofiele uitgave over het hoofd gezien, die in 1928 bij Enschede te Haarlem - in een oplage van slechts 150 exemplaren - is verschenen, naar Marnix' tweede druk uit 1591. ‘Welgeteld’ is de editie van W.A.de Groot dus niet de zesde, maar de zevende. - Overigens tast deze vergissing de strekking van mijn betoog nauwelijks aan. Een zó gelimiteerde (en kostbare) uitgave als die van Enschede maakt een tekst niet ‘gemakkelijk toegankelijk en bereikbaar’. Dit neemt echter niet weg, dat de onjuistheid in mijn aankondiging diende te worden gerectificeerd.
w.a.p.s
|
|