Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60

(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De

Vorige Volgende
[p. 410]

Lotgevallen van hen en hun in de twintigste eeuw

In 1820 noemt Weiland in zijn Nederduitsche Spraakkunst, blz. 105, het onderscheid tussen hun derde en hen vierde naamval ‘weinig gegrond’. Daarna volgen tal van grammatika's die gewoonlijk ook op het willekeurige van de onderscheiding wijzen. Maar Van Helten, als met een voorgevoel van naderend onheil, zegt in 1885 (Kleine Nederlandsche Spraakkunst5, blz. 46) met nadruk: ‘In den pluralis is wel degelijk een onderscheid te maken tusschen hun (3den nv.) en hen (4den nv.)’.

Zes jaar later, in 1891, begint Taal en Letteren zich te verzetten tegen verouderde opvattingen. Natuurlijk krijgen ook hun en hen een beurt, b.v. in de vijfde jaargang, blz. 48: ‘Het beschaafde Nederlands kent algemeen slechts hun’ (Buitenrust Hettema). Konsekwent schrijven dan b.v. Kruisinga en Van den Bosch hun. In jaargang vii van de N. Tg. vind ik van de laatste op blz. 227 bij hun, en met hen; blz. 236 Nu laat ik hun oordelen en blz. 240 zou ik hen zeker laten schrijven. Hier zien we hoe de leer soms boven de natuur gaat en we begrijpen deste beter, dat wie zuiver in de leer is geworden, het moeizaam verworvene maar niet klakkeloos wil prijsgeven, ook in onze tijd niet. Kruisinga is volkomen konsekwent, in dezelfde jaargang van de N. Tg. schrijft hij: als hij hun over planten wil leren, blz. 244; door hun, blz. 249; tussen hun, blz. 250; bij Kr. nooit hen. In Het Nederlands van nu (1938) van Kruisinga lezen we: het door hun bewonderde Engelse staatsbestuur, blz. 36; wat voor hun het belangrijkste is, blz. 187; voor hun is de algemene omgangstaal het sekundaire, blz. 212; de boven hun geplaatsten of onder hun staanden, blz. 234. Intussen heeft hij op blz. 166 gezegd: Misschien verwondert zich 'n enkele lezer over de schrijfwijze hun, daar men op school soms nog wel leert dat er onderscheid van dienst in de zin bestaat tussen het vnmw. hen (ik riep hen) en hun (Ik zei hun wat ik wist); in werkelijkheid is het niet anders dan 'n willekeurig bedacht spellingverschil.

Wijst ‘die men op school soms nog wel leert’ niet op een zekere slapheid? Maar een steen naar die school werpen is gevaarlijk; hij zou al te jammerlijk op eigen hoofd terecht kunnen komen. Men kan trouwens bewijzen dat de toestand in de schrijftaal voor hen minder ongunstig is geworden. Godthelp die in 1951 de tweede druk van Het Nederlands van nu verzorgd heeft, houdt de teugels minder strak en schrijft op blz. 167 tussen hen (in een zin die in de eerste druk niet voorkomt) en op blz. 187 ten onrechte: de boven hen geplaatsten of onder hen staanden, waar Kruisinga hun heeft (zoëven geciteerd).

De (school)grammatika's gaan voort met wijzen op het willekeurige, het ongegronde, het zonderlinge (eufemisme voor dwaze) van de regel voor hun en hen. Een uit vele: ‘Zonderling genoeg wordt ons echter in de officiële grammatika tot op de huidige dag de pluralisonderscheiding hun/hen onderwezen. De eenige vorm van het A.B.N. is hun’ (Van Ham en Hofker, Een nieuwe Nederlandsche Spraakkunst2, 1929, blz. 64). Een interessant en enigszins vermakelijk ‘hoorspel’ levert een bijdrage tot de verklaring van deze zonderlingheid. In 1908 verscheen Nederlandse Taal. Proeve van een Nederlandse spraakleer door Talen, Kollewijn en Buitenrust Hettema. Op blz. 47 worden ‘Voorbeelden van de niet-subjektsvormen (hun en ze)’ gegeven. Daarna ‘Opm. Hen hoort (cursivering “hoort” door mij, K.) men bij sommigen ook wel naast hun.’

[p. 411]

We bevinden ons in de tijd van ‘taal is klank’. Met hen kunnen slechts redenaars in de uitoefening van hun ambt bedoeld zijn. De schrijvers moesten deze zeer kleine elite verwaarlozen, waardoor hen geheel zou dreigen te verdwijnen, of die elite van zoveel belang achten dat ze hen handhaafden. Zij hebben tot het laatste besloten, schrijven dus op blz. 3 van de ruim negen pagina's lange inleiding voor hun spraakkunst ‘van hen’, blz. 6 ‘onder hen’. Door hun toedoen, althans mede door toedoen van deze ‘uiterst linksen’, is het leven van hen gered.

Dat leven is ongeregeld, maar onopvallend ongeregeld. Wanneer ergens staat ‘den baas was niet thuis’ of zelfs maar ‘ik zag den baas niet’, zullen talloze lezers een fout ontdekken, maar ‘ze kunnen het best gebruiken, geef hen ook maar wat’ gaat onopgemerkt door de grote massa voorbij. Hen is voor die massa een variant van hun geworden. Kranten en tijdschriften trachten de regel behoorlijk toe te passen, maar de praktijk is te moeilijk. En is niet het heldere hen een pronomen ornans in een blijde advertentie, waarmee dankbare kinderen het 25-jarig huwelijksfeest van hun ouders aankondigen: wij wensen hen een feestelijke dag toe; wij wensen hen nog vele gelukkige jaren toe (P.Z.C. resp. 15 nov. 1966, 10 april 1967).

Hier volgt een kleine bloemlezing: N.R.C. 1 nov. 1966: al is het dan minder baat dan de uitgever hen zou moeten gunnen, 19 dec. '66: door hen voor te rekenen, 23 jan. '67: de overtuiging dat hen ook nooit iets ten laste gelegd zal worden, 24 feb. '67: wat een... zo ervaren man... hen... zal kunnen vertellen. N. Tg. lix (1966) blz. 338:... dat elke vorm van satire die bespotting of smaad veroorzaakt, hen vreemd is Politiedierenbescherming nov. '66: Zij verklaarden de vogels voor een hen onbekende in bewaring te hebben. Vrij Nederland 3 sept. '66: hetgeen hen wel eveneens rillingen over de rug zal bezorgen. Prov. Zeeuwse Courant 30 sept. '66: Men liet het hen aan niets ontbreken, 15 okt.: wat hen te doen stond, 30 nov. '66: zou ik hen willen aanraden, 23 dec. '66: het diner, dat hen... kon worden voorgezet, Parool 8 sept. '66: Dat lukt hen niet altijd. De Waarheid 15 feb. '67: dat hen bijzonder heilig is; dat schijnt hen niet de minste moeite te kosten Spiegel Historael jan. '67, blz. 54: Later zou hen ook nog blijken... Doopsgez. Weekblad 24 sept. '66: Wij doen hen... onze hartelijke gelukwensen toekomen. 22 okt. '66... onderwerp wordt hen nog nader bekend gemaakt.

Deze opsomming is schromelijk onbillijk. Onberispelijke bladen prijken hier met de meeste ‘fouten’. Hun ongeluk is dat ik ze dagelijks lees. Ik kan gemakkelijk elders bewijzen geven van hun grote zuiverheid; daarvoor is hier geen plaats. Overigens zal niemand tot de conclusie komen dat hier niet genoemde periodieken feilloos zijn.

Een dichter heeft de vrijheid, of neemt die, hen te schrijven of hun tegen de regel, wanneer hij daartoe gedrongen wordt: ‘Ik vraag hen hoe het hiertoe kwam: een zegepraal zo groot’ (Uit een door Dr. J.H. Schulte Nordholt vertaald lied, in september 1966 in verschillende radioprogramma's ten gehore gebracht). In een gedicht over de onrechtvaardige pachters (Matth. 21:33-46 van Muus Jacobse ten gehore gebracht van 26 september tot 2 oktober 1966) komen de volgende versregels voor:

 
Wij hebben Gods natuur gepacht
 
en nooit meer om de huur gedacht,
 
hebben gegrepen en geslagen
 
die om de vruchten durfden vragen,
 
hebben gestenigd en gedood
 
die deden wat hen God gebood.
[p. 412]

Zelfs de strengste rechter zal moeten toegeven dat ‘hun God’ in de laatste regel misplaatst zou zijn. Anders leze hij de wijze woorden van de oude Weiland, ook op blz. 105 van zijn bovengenoemde spraakkunst: ‘terwijl het den dichteren vrijblijft hen en hun (gelijk ook haar en heur) onverschillig te gebruiken’.

Het is een aangename verrassing te ervaren dat een schrijver, verbijsterd door het voor hem, als voor zovelen, verwarrend gebruik van hun en hen een eigen systeem tracht op te bouwen: bezittelijk vnw. hun, persoonlijk vnw. hen. We vinden het in de vertaling van John Winton's We joined the navy onder de titel Admiraals in de dop door kapt. luit. ter zee E.H. van Rees. Tot blz. 100 lezen wij: beschreef hen het rozenpad der promotie blz. 31, gaf hen het nummer van hun slaapverblijf blz. 36, voor hun (!) en van hen blz. 38, welke geestelijke en lichamelijke veranderingen hen werden opgelegd, om hen te leren... op de gewenste manier te reageren blz. 47, wat hen werd opgedragen blz. 62, Hij liet hen kleine hutten zien, Bootsman Moody deed geen poging hen iets uit te leggen blz. 75, Darmouth liet hun (!) dansen en gunde hen hun kleine overwinningen blz. 82. De woorden... gaven hen een visioen van de scheepsmacht blz. 88/89, dat hen een vluchtige blik werd gegund blz. 89, zoals meneer Froud het hen zei blz. 95, alsof hij hen nu reeds rollen toedacht blz. 97, scherper dan hen lief was blz. 98.

Een persiflage op het gesukkel met hun, hen schreef H. Doedens in De Vacature van 17 januari 1967. In zijn schets Rijkskwekelingen komen beide voornaamwoorden elfmaal voor, als volgt verdeeld: nadat de hospita... hen was voorgegaan, de belangstelling die hen betaamt, 't leek hen er best uit te houden, de kwaliteiten... werden hun ook al spoedig geopenbaard, de... redenen, die hen van Lommerrijk deden spreken, in de gang schoot hen nog iets te binnen. T. ging hen... voorbij, deden wat hun in het hoofd kwam, er werd hen nageroepen, dat... V. wou hen niet langer in huis hebben, zodat N. en G. voor de ramen kwamen en hen toewuifden.

Ook in dit opstel wordt hen dus koninklijk bedacht.

Hooft heeft om in zijn tijd te eerbiedigen redenen hun en hen als verschillende naamvalsvormen voorgeschreven. Na een respektabele leeftijd van bijna vierdehalve eeuw blijkt die regel te moeilijk geworden. Wanneer we ons herinneren dat Hooft na voorzetsels hun aanbeveelt, zoals wij dat zeggen (voor hun, met hun enz.) en weten, dat onze grammatika dit als een fout beschouwt, dan bevinden we ons in een doolhof waarbij het labyrint van Creta slechts kinderspel was.

Oorspronkelijk zijn hun en hen varianten, naar dialecten verscheiden; geen verschillende naamvalsvormen. Voor vele beschaafde Noordnederlanders zijn beide vormen bij het schrijven weer varianten, vormen naar keuze, geworden. Zuidnederlandse schrijvers richten zich meer naar de officiële grammatika, die zoals De Vooys in 1947 opmerkte ‘een onderscheid tussen hun en hen maakt, dat onder invloed van de school door de meeste oudere (cursivering van mij, K.) schrijvers in acht genomen wordt’. (Nederlandse spraakkunst, blz. 76). Zuidnederlanders, evenals Noordnederlanders buiten Holland moeten soms kennis nemen van de voorschriften van de spraakkunst. Daarin vinden ze o.a. antwoord op de vraag: hoe moet ik mijn: ‘ik heb hullie ook gezien; ik heb hullie ook wat gegeven’ in het Nederlands schrijven?

Met het oog op (beter: met het oor naar) het spraakgebruik van beschaafd sprekende Nederlanders was ik van oordeel dat door het gebruik van hun in alle niet subjektsvormen aan de verwarring een eind zou komen, ofschoon daardoor hen geheel uit het gezichtsveld zou verdwijnen.

[p. 413]

Professor Van Haeringen was zo vriendelijk mij zijn mening hierover kenbaar te maken en op een plaats (blz. xix) in de Woordenlijst van de Nederlandse Taal, 1954 te wijzen. Op deze plaats in ‘het groene boekje’ wordt vermeld dat in het Zuiden met hen, zonder hen en dgl. veelvuldig voorkomt. ‘En ook in het Noorden is hen in voorzetselverbindingen niet ongebruikelijk, zij het dan ook voornamelijk in geschreven en nauw daarbij aansluitende gesproken taal. Zelfs kan een zekere stilistische waarde in bepaalde constructies als voor hen die vielen er niet aan worden ontzegd’.

Het spreekt vanzelf dat deze passage mijn animo voor mijn wel wat rigoreus hun voorstel deed bekoelen.

Over dat voorstel schreef de hoogleraar mij: ‘Ik zou er zelfs toe neigen, de feitelijke toestand (schrifttaaltoestand overigens: wie zegt ooit hen?), Uw formulering omdraaiende, aldus te beschrijven: “de niet-subjektsvorm is hen; daarnaast komt als meewerkend-voorwerpsvorm ook hun voor.” Daarmee is dan verantwoord dat hen, zoals U terecht opmerkt, hoe langer hoe meer ook als datiefvorm gebruikt wordt.’

Ik heb hier niets aan toe te voegen dan de betuiging van mijn erkentelijkheid voor de opmerkingen en aanwijzingen, die ik in verschillende brieven van professor Van Haeringen mocht ontvangen - en het uitspreken van de wens dat door ingrijpen van hogerhand spoedig beterschap zal intreden in het onregelmatige leven van de beide hier besproken voornaamwoorden.

k. kooiman.