De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
Over woordgroepen van het type ‘Vaders viool’.In zijn artikel Substantief + substantief in Modern Algemeen NederlandsGa naar voetnoot1 handelt E.M. Uhlenbeck terloops over woordgroepen van het type Vaders viool, Ooms hebbelijkheden, Gods woord, Dokters advies, waarvoor de vormingsregel kan worden samengevat in het schema Ng + Ns, p. Uhlenbeck merkt op, dat er ten opzichte van de interpretatie van zulke gevallen onzekerheid bestaat. Hij acht hun aantal zeer beperkt. Veelvuldig duidt het eerste lid in zulke groepen of een familiebetrekking of een bepaalde functie aan. Hijzelf interpreteert deze gevallen veeleer als het resultaat van transpositie - hij bedoelt wel transpositie van soortnaam naar persoonseigennaam - dan als een improductief type van N gN-groepen. Na een ietwat diepergaand onderzoek van dit type, waarbij we ook bij Gerlach RoyenGa naar voetnoot2 te rade gingen, kunnen we met Uhlenbecks interpretatie instemmen. Met betrekking tot het zeer beperkte aantal dezer gevallen en de improduktiviteit van het type willen we evenwel anders nuanceren. De namen die in het eerste lid kunnen optreden, laten zich niet binnen het perk van familiebetrekkingen en bepaalde functies houden. Ze kunnen op een specifieke manier met mekaar in samenhang gebracht, en geordend worden. Vereist is, dat een woord dat oorspronkelijk een soortnaam is, gebruikt wordt tot aanduiding van een geïndividualiseerde persoon, of iets dat gepersonifieerd wordt; dit gebeurt doorgaans in een besloten kring, in een klimaat van intimiteit en familiariteit (zelfs in pejoratieve zin), maar ook in bepaalde vakkringen. Aldus getransponeerd kan deze soortnaam, zonder lidwoord, vele functies van de persoons-eigennaam vervullen, o.m. als eerste lid optreden in woordgroepen als Vaders viool. Er zijn evenwel grenzen gesteld aan de mogelijkheid van dergelijke transpositie; waar ze juist liggen, is niet zo makkelijk uit te maken. In bepaalde omstandigheden (kleutertaal) vertoont het type een onloochenbare produktiviteit. Welke soorten woorden kunnen nu, met indifferente genitief-s, als eerste lid van deze woordgroep optreden? Bijna alle gevallen werden door Royen precies gecatalogeerd. Daar hij niet aan woordgroepstudie deed, maakte hij geen onderscheid tussen de lidwoordloze pregenitief en andere pregenitieven met al dan niet verbogen lidwoord, bezittelijk voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord, ja zelfs pronominale pregenitieven van het type andermans gekGa naar voetnoot3. Maar, zoals gezegd, de verschijnselen heeft hij scherp waargenomen en helder geïnterpreteerd. Hij stelt lidwoordloze pregenitieven vast bij een reeks woorden die semantisch of funktioneel soms heel weinig van eigennamen verschillen: verwantschapsnamen (blzz. 122 en 268-269), als aanspreekwoorden gebruikte beroepsnamen (t.a.p.), aanspreekwoorden als mevrouw, kindje, lieveke die eigennamen noch verwantschapsnamen zijn, maar er, wat hun pre- | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
genitivisch gebruik aangaat, nauw bij horen (blzz. 123 en 269), woorden uit de juristentaal en de journalistiek als pleiter, getuige, spreker e.a. (blzz. 125 en 270), het woord schrijver (blz. 126) en het woord God (vooral blzz. 270-271). Daarnaast geeft hij voorbeelden van ongewoon gebruik, met woorden als huisvrouw, vertelster, wijsgeer, hoofdzakelijk bij Querido (blzz. 125 en 269), en tenslotte, uit het werk van Marie Koenen, met niet-persoonswoorden als afgrond, aardrijk, Liefde, Ziel, enz. (blzz. 133-134). Mede op Royen voortbouwend, willen wij, wat betreft de aard van het eerste lid, de volgende groepen opstellen, waartussen de grenzen vaak vervloeien:
| |||||||||||||||||
1. Het sub-type ‘Vaders viool’.Royen (blz. 123) noemt dit type zo gewoon ‘dat het weinig zin heeft daarvan een reeks voorbeelden in te lassen’. Nagenoeg alle verwantschapsnamen lijken in aanmerking te komen: Vaders viool, Moeders breiwerk, Grootvaders pijp, Ooms hebbelijkheden, Tantes kinderen, Broers speelgoed, Peters feestdag (peter = doopvader), Meters geschenk. Hetzelfde geldt voor de troetelvormen van deze verwantschapsnamen: Pappies baard, Mammies kleed, Oma's sjaal, Zusjes poppen. Zulke woorden, zegt Royen (blz. 122) terecht, zijn ‘in het huiselijk verkeer... volkomen gelijk aan eigennamen’: Vertrekt Vader al? Dag Oom! Ik moet toch zo aan Mammie denken. Inderdaad, de soortnamen vader enz. duiden hier welbepaalde individuën binnen de familiekring aan. Bij het gebruik van de soortnaam weet iedere betrokkene, iedere ingewijde onmiddellijk en ondubbelzinnig (zeker wanneer de situatie in acht genomen wordt) welke persoon van de familie bedoeld wordt. Het schema van de woordgroep is dus slechts schijnbaar Ng + Ns,p. Eigenlijk hebben we het hier met (P)g + Ns,p te doen. Noteren we evenwel, dat niet alle verwantschapsnamen zich even gemakkelijk tot deze structuur lenen. Mijn collega G. Jo SteenbergenGa naar voetnoot2 vond vormen als Neefs wagen, Zwagers adres, Nichtjes verloofde geforceerd; ze gaan inderdaad al moeilijker dan de bovenvermelde. En helemaal problematisch wordt het met (a) zoon, dochter, (b) man en vrouw. Deze kunnen wel als eigennaam gebruikt worden, wanneer (a) ouders zich richten tot hun kinderen, (b) de ene echtgenoot de andere aanspreekt. Maar tot aanduiding van die personen dienen ze zelden of nooit. Anders staat het | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
met de troetelvormen van die verwantschapsnamen: Alles verliep tot zoontjes tevredenheid, Zo werd vrouwtjes wens toch vervuld. Merkwaardig is ook, hoe die verwantschapsnamen in verbinding met -lief bruikbaar worden: Zoonliefs uitslagen waren natuurlijk weer schitterend, Tegen vrouwliefs glimlach was hij, zoals gewoonlijk, niet opgewassen. Hier - zoals voor sommige andere sub-types - opent de ironie wel enkele mogelijkheden. Hoe dan ook, belangrijk lijkt dus niet zozeer dat de bedoelde personen met de verwantschapsnaam kunnen worden aangesproken, wèl dat die namen zonder lidwoord naar die personen kunnen verwijzen. Hier ligt wel het criterium voor de transponeerbaarheid. | |||||||||||||||||
2. Het sub-type ‘Meneers koffie’Meneers koffie is klaar. Monseigneurs wagen staat voor de deur. Deze en gelijkaardige zinnen, met een aanspreektitel in het eerste lid van onze woordgroepen, zijn normaal, althans in bepaalde situaties. Royen, die het alleen over ‘aanspreekwoorden’ heeft, en deze titels niet differentiëert van andere vormen als zusje, kindje, lieveke (blz. 123), geeft tal van voorbeelden (vooral blzz. 269 en 317). Voor dit lidwoordloos pregenitivisch gebruik is vereist, dat aanspreektitels op bepaalde personen gefixeerd, individuaanduidend zijn geworden. Dit zal meestal binnen een bepaalde kring of in een bepaald milieu het geval zijn. Monseigneur of Meneer hoeven daarom nog niet naar Monseigneur X. of Meneer Y. te verwijzen. Die titels moeten alleen maar toepasselijk kunnen zijn op de telkens ter sprake komende persoon. Zo kan in een restaurant tientallen malen per dag een vraag gesteld worden als: Was meneer tevreden? of kan na een grote receptie vele malen verordend worden: Laat Meneers wagen voorrijden. Telkens wordt met die woorden op één bepaalde persoon gedoeld, telkens omschrijven ze die individueel in voldoende mate. Welnu, in al deze gevallen kan de titel, in de genitief en zonder lidwoord, als eerste lid van onze woordgroep optreden. Dit geldt alleen voor de aanspreektitel, niet voor de titel op zichzelf. Konings is wel ondenkbaar zonder voorafgaand 's, maar Zover was het nu met Sires soldaten gekomen of Hoogheids bevel zal onmiddellijk worden uitgevoerd zou ik niet willen uitsluiten, al klinkt in het tweede voorbeeld de vorm met possessivum normaler. Moeilijker gaat het met Eminentie, Excellentie e.d.m. Voor dit sub-type is ofwel een plechtige, ofwel een intieme, familiaire toon bevorderlijk. Vooral Meneer, Mevrouw, Mejuffrouw treden gemakkelijk in hun diminutiefvorm op. De toon slaat licht naar ironie of oneerbiedigheid over, zoals in het bovenstaande Sires soldaten en in gevallen als Nou gaat Meneertjes pretentie toch werkelijk te ver. Zelfs adjectiva uit aanspreektitels kunnen, gesubstantiveerd, hun weg in onze woordgroep vinden. Het is althans mogelijk, zich zinnen voor te stellen als Eerwaardes brevier gleed langzaam van zijn schoot of Van ontsteltenis ging Edelachtbares pruik scheef staan. Het zopas gezegde geldt hier wellicht nog meer. | |||||||||||||||||
3. Het sub-type ‘Dokters advies’Dit voorbeeld geeft Uhlenbeck zelf. Ook bij Royen zijn er verschillende te vinden, meestal met dominee of dokter, maar ook enkele andere, opmerkelijke: brugwachter's | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
dochter, nar's stem (blz. 125), vertalers' eer (blz. 127), huisvrouws keurigheid (blz. 269), paters invloed (aldaar). Maar terug tot Dokters advies. Het advies waarvan sprake is, komt niet van gelijk welke arts. Vereist is, dat de persoon van de arts door de titel dokter alleen al voldoende omschreven wordt, ook in verwijzingen. Dat veronderstelt een persoonlijke relatie en een, binnen situatie en/of milieu, zekere uniekheid. Alleen van zo iemand kan worden gezegd: Neem nou toch dat drankje, kind, het moet van Dokter. Anders gezegd, ook hier staan we voor een transpositie van soortnaam naar persoons-eigennaam. Welke beroepsnamen (zij hebben tevens titelkarakter en zijn van de vorige groep niet zo scherp af te lijnen) komen nog meer in aanmerking als eerste lid? Uitgaande van onze analyse van de naam Dokter mogen we vooropstellen, dat dit des te eerder het geval zal zijn, naarmate de vertegenwoordiger van het beroep binnen de gemeenschap in kwestie een unieke en typerende positie inneemt, zodat zijn beroepsnaam hem meteen als individu aanwijst. Royen (blzz. 122-123) is terzake niet geheel duidelijk. Hij zegt: ‘Ook dokter, pastoor, professor, dominee, buurman, bakker, slager, melkboer - men kan het lijstje makkelijk uitbreiden - dienen geregeld om personen van die ‘stiel’ aan te spreken, wat nog niet wil zeggen dat het dus eigennamen zijn geworden.’ En hij vervolgt: ‘En al zijn de aanspreekwoorden: mevrouw, juffrouw, zusje, kindje, lieveke en nog wel meer geen eigennamen, en al evenmin verwantschapsnamen; wat hun pregenitivisch gebruik aangaat behoren ze toch allemaal nauw bij elkaar.’ En dan schijnt hij ze, samen met de verwantschapsnamen, te bundelen tot het type vaders verjaardag, en geeft hij, voor al die categorieën zonder onderscheid, voorbeelden op blzz. 268-269. Ik interpreteer zo, dat Royen al de in de aanhalingen gecursiveerde woorden - en ook nog andere, gelijkaardige - als lidwoordloze pregenitieven mogelijk acht. Dat strookt vrij goed met mijn eigen mening. Over vormen als Dominees preek (hier is de aanspreektitel beroepsnaam geworden), Pastoors tuin, Meesters vrouw, Burgemeesters hoed zal er geen discussie bestaan. Maar een reeks andere zijn toch al heel wat moeilijker; G.Jo Steenbergen meent, dat ze ten hoogste in archaïsch of landelijk gebruik kunnen voorkomen; C.B. van Haeringen vond een aantal vormen uit mijn lijstje (of erdoor gesuggereerde) weinig overtuigend of raar; mij persoonlijk lijken ze mogelijk in beperkte gemeenschappen als de gezins-, de dorps-, misschien de scheepsgemeenschap. Met enige aarzeling geef ik hier dan dat lijstje, waarover een discussie welkom zou zijn: bv. Kosters duiven, Bakkers hond, Dat is melkboers belletje, Tuinmans bloemen, Stuurmans papegaai, Schippers baard, Kappers grapjes, Naaisters werk, Bakers ervaring, Nurses handen, enz. Smids aanbeeld kan ik me niet voorstellen, Smidjes aanbeeld wel. Groepen met Majoors, Directeurs en dgl. lijken me nagenoeg uitgesloten. Men kan die personen met die beroepsnamen wel aanspreken, maar niet, zonder lidwoord, aanduiden. Opgelet, Directeur is op komst. Weg jongens, Veldwachter zit achter ons aan! gaan wel niet. Voor heel dit sub-type is nader onderzoek gebodenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||
Dan hebben we nog het geval van Schrijver en Spreker. Royen geeft voorbeelden als sprekers fractie (blz. 270) en schrijvers standpunt (blz. 126). Hier blijkt andermaal dat niet het gebruik van de naam als aanspreektitel, maar alleen de mogelijkheid door de naam naar de persoon te verwijzen, het criterium is voor de bruikbaarheid van een naam in het eerste lid van de besproken woordgroep. Niemand kan als Schrijver of Spreker worden aangesproken, tenzij misschien in speciale gevallen in de derde persoon: Zou spreker het aub. kort willen maken? Maar zinnen als Schrijver is van oordeel..., Spreker beweerde dat... hebben niets abnormaals, althans niet in de taal van de recensie of het verslag. Dit alles behoort inderdaad, zoals mijn collega Steenbergen terecht opmerkt, essentieel tot de schrijftaal. | |||||||||||||||||
4. Het sub-type ‘Getuiges antwoord’We hebben dit voorbeeld gekozen i.p.v. bijvoorbeeld pleiters mening, omdat het scherper afgetekend is ten opzichte van het vorige type. Het gaat hier niet om beroepsnamen, maar om situatienamen, ter aanduiding van bepaalde personen in een bepaalde situatie - hier dan in de rechtszaal. Royen spreekt hier van ‘vervanging van eigennamen’ (blz. 144) en geeft dienaangaande (blzz. 125 en 270) een heel rijk materiaal, waaruit we requirants echtgenote, gedaagdes betoog, verdachtes misdrijf, beklaagdes antwoord, huurder's raadsman lichten. Uit het laatste voorbeeld mag men wel afleiden dat eigenaars of verhuurders eveneens mogelijk zijn. Ga ik te ver wanneer ik dan, op grond van de combinatie huurder/verhuurder, aan gelijkaardige woordparen (zonder lidwoorden) als koper/verkoper denk en vermoed dat zich hier wellicht verdere mogelijkheden voor de lidwoordloze pregenitief openen? Merkwaardig is in dit verband een ander voorbeeld bij Royen: wit's c-pion (blz. 134), waar wit zowel, in de situatie van een schaakwedstrijd, een eigennaam vervangt, als tot het woordpaar wit/zwart behoort. En daarbij associeer ik dan Roodwits overwinning, dat ons evenwel naar een randgebied voert, dat ik hier niet wil betreden. Wellicht worden ook buurman en buurvrouw best bij de situatienamen gerangschikt. Beide zijn, ook als aanspreekwoord, zonder lidwoord zeer gebruikelijk. Al te goed is buurmans gek zou nog archaïsch kunnen zijn, maar van buurmans huis tot Buurmans dood heeft ons allen geschokt bestaan er heel veel mogelijkheden. De mogelijkheden met buurvrouw zijn op zijn minst vergelijkbaar. | |||||||||||||||||
5. Het sub-type ‘Kleintjes fles’Niet zonder verband met de verwantschapsnamen zijn die gevallen waar in het eerste lid een troetelvorm van een soortnaam ter aanduiding van een klein kindje wordt gebruikt: Kleintjes fles, Is Baby's eten al klaar? Prinsjes kreten gaan je door merg en been. Op Prutskes verjaardag heeft ze een grote taart gekregen. Toch onderscheidt juist dit sub-type zich door een zekere produktiviteit, die uiteraard aan het starre arsenaal der eigenlijke verwantschapsnamen vreemd is. Deze troetelvormen blijven niet tot het kind beperkt. Ook in de wereld van de volwassenen, in de jongen-meisje- of man-vrouw-verhouding bestaan ze, bv. Hoe vin je Schatjes mantel? Verder kan men zich heel goed de jongen voorstellen die zijn hond om Baassies | |||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||
stok of Baassies bal zal sturen. En ook hier grenzen onmiddellijk aan de troetelvormen spotnamen: Mot je Knulletjes snuit zien, om te gieren! | |||||||||||||||||
6. Het sub-type ‘Popjes jurk’Voor een kleuter bestaan soortnamen eigenlijk nog niet. Ieder wezen, ieder ding in zijn onmiddellijke omgeving komt hem uniek voor, als een persoon. Vormen als Popjes jurk, Poesjes staart, Beertjes kraalogen, Maantjes horens, Zie Treintjes wielen eens gaan hoeven ons dan ook niet te laten opkijken. Fundamenteel brengen ze niets nieuws, want over elk van die dingen kan zonder lidwoord worden gesproken: Popje is ziek vandaag, Beertje wil maar niet rechtstaan, Maantje speelt kiekeboe behoren beslist tot de mogelijkheden. En toch is er iets nieuws. Voor de vorige categorieën bleek onze woordgroep slechts in enkele, relatief beperkte gevallen mogelijk te zijn. Dit geldt, althans in principe, niet meer voor de kleutertaal, waarin alles kan worden gepersonifieerd. In de praktijk zullen er ook hier wel ergens grenzen liggen, waarover een speciaal onderzoek ons uitsluitsel zou kunnen geven. Maar toch bezit dit type, gezien de fantasie en de creativiteit van de kleuter - èn de in zijn sfeer reagerende of initiatief nemende oudere! - een onloochenbare produktiviteit. We vragen ons zelfs af, of verschillende van de totnogtoe onderzochte verschijnselen, m.n. onder de sub-types 1, 3 en 5, niet naar de wereld van het kleine kind als hun oorsprong wijzen. De verwantschapsnamen, zelfs wanneer ze het kind zelf bedoelen, zijn toch wel zeer vaak vanuit het oogpunt van het kind gezien. En het typeren van personen door hun beroepsnaam lijkt ook weer meer voor de hand te liggen in de wereld van het kind dan in die van de volwassenen. Of moeten we hier aan de oude, gesloten dorpsgemeenschap denken, waarin voor bepaalde functies, o.a. de ambachtelijke, slechts één persoon aanwezig was? Maar terug tot de wereld van de kleuter. Hier lijkt er een voorkeur voor het diminutief te bestaan, al is die beslist niet exclusief. Vormen als Katers snor, O wat zijn Kikkers ogen groot lijken mij althans heel goed mogelijk. Het valt op, hoe ongedwongen de s-genitief, die anders in het moderne Nederlands zo ouderwets en kunstmatig aandoet, in de kleutertaal thuishoort. Dit is natuurlijk alleen een uitbreiding van het verschijnsel van zijn normaliteit i.v.m. persoonseigennamen. Maar er mag toch even op gewezen worden. De genitief is hier zelfs, dunkt ons, vlotter en frequenter dan zijn omschrijving met van. Vergeten we tenslotte niet, dat de kleutertaal niet tot het kleine kind beperkt blijft. Grotere kinderen en volwassenen werken in haar realisatie mee, en op zijn minst de gezinstaal wordt erdoor beïnvloed. | |||||||||||||||||
7. Het sub-type ‘Gods woord’Ook dit wordt door Uhlenbeck vermeld. De lidwoordloze pregenitief is en blijft ook hier zeker even gebruikelijk als de omschrijving met van. Royen geeft tal van voorbeelden, vooral op blzz. 270-271. Alle daden, eigenschappen, gaven van God kunnen volgens ons schema worden verwoord: Gods verlossingswerk, Gods goedheid, Gods genade e.d.m. Ook hier zal het overleven van de archaïsche vorm wel in de hand zijn gewerkt doordat de soort- | |||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||
naam god in onze beschaving meestal op de enige, persoonlijke God der Christenen wordt toegepast. | |||||||||||||||||
8. Het sub-type ‘Liefdes uur’De volledigheid vergt dat we nog een woord zeggen over dit wel heel speciale type, dat men buiten de dichterlijke taal niet zal aantreffen. Royen (blzz. 133-134) haalt tal van voorbeelden aan uit ‘De Wegen’ van Marie Koenen: afgronds duisterheid, aardrijks lente, levens morgentijd, uchtends glimlach, Liefdes mijmerlach, Levens aalmoes, Ziels heimwee, Droefenis' winst, Leugen's feest e.a. Ook C.G.N. de Vooys signaleert de herleving, in moderne poëzie ‘van de voorgevoegde genitief op s, onafhankelijk van het genus en zonder lidwoord, vooral bij abstracta’Ga naar voetnoot1, inzonderheid bij Boutens en zijn volgelingen. Hij acht Engelse voorbeelden bij bewonderde dichters niet vreemd aan dit verschijnsel. Formeel is het onloochenbaar dat ook deze groepen kunnen worden herleid tot het schema Ng + Ns,p. Een snel onderzoek van een bloemlezing uit BoutensGa naar voetnoot2 leverde 18 zuivere gevallen op, waaronder echter slechts één Ng + Np, nl. Liefdes hoogtenGa naar voetnoot3. Daarnaast trof ik de lidwoordloze genitief drie maal aan tussen een bezittelijk voornaamwoord en een substantief, en twaalf maal vóór een woordgroep adjectief + substantiefGa naar voetnoot4. In de zuivere gevallen vond ik als eerste lid alleen abstracta, met één uitzondering: herfstavonds stille-tintengloor, in de andere trof ik ook woorden als lamplicht, lijf, nachtegaal, glimlach aan. Dat dit alles tot een heel bijzonder taalgebruik behoort, is duidelijk, en met De Vooys kan men de rol van de Engelse invloed hier doorslaggevend achten. Maar toch konden zulke vormen door het Nederlandse taalgevoel wel slechts aanvaard worden, omdat de algemene, spontaan-levende taal nog steeds analoge woordgroepen kent. Kan en mag een poging gedaan worden om dit sub-type met de andere in verband te brengen? De dichterlijke taal mythiseert en personifieert. Vooral bij romantische. idealistische dichters kunnen bepaalde abstracta, en zelfs andere woorden, tot in een goddelijke sfeer worden opgeheven: ze worden dan vaak met een hoofdletter geschreven. Kan langs de weg der personificatie, of langs die van verwantschap met het subtype Gods woord een verband met de andere groepen worden gelegd? Alleen nader onderzoek kan dit uitwijzen, maar we achten het zeker niet uitgesloten. lieven rens |
|