| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Verlichting van Nieuwe-Taalgidszorgen
Wie een bepaald artikel in een bepaalde jaargang van de NTg. lezen wil, en niet tot de gelukkigen behoort die de hele reeks in hun boekenkast hebben staan, die heeft vaak grote moeite om zijn verlangen bevredigd te zien, hoezeer de uitleenbibliotheken het hunne doen om de aanvragers tegemoet te komen: zie daarover NTg. LVIII, 351 vlg., waar ons goede tijdschrift als het ‘zorgenkind’ van bibliotheken wordt beschreven.
Nu is het nogal eens voorgekomen dat artikels, na de publikatie in de NTg., herdrukt zijn in verzamelbundels, en hierin is voor dringende aanvragers en goedwillende bibliotheken een ‘uitwijkmogelijkheid’ gelegen waarop ze niet altijd bedacht zijn, vooral niet als een dergelijke verzamelbundel niet de naam draagt van de auteur van het gezochte artikel. Dat heeft de heren W.A. Hendriks en A.M. Temmink ertoe gebracht, een boekje samen te stellen dat getiteld is ‘Artikelen in De nieuwe taalgids die ook elders zijn afgedrukt’. Ze omschrijven de inhoud ervan nader als ‘Overzicht van meer dan 200 NTg-artikelen met tweede en eventueel derde vindplaats’.
Het boekje, dat voor studerenden en bibliotheken een praktische wegwijzer kan zijn, is te bestellen door storting of overschrijving van f 4,90 op girorekening 759426 t.n.v.W.A. Hendriks, Hilversum. Correspondentie-adres: Albertus Perkstraat 27, Hilversum.
| |
Nederlands in Zuid-Afrika, Afrikaans in Nederland
De Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging heeft op 14 november 1964 een ‘symposium’ georganiseerd, dat zich bezig heeft gehouden met de vraag of en hoe in het praktisch beleid van de culturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika moet worden gerekend met een losser worden van de band tussen Nederlands en Afrikaans. Een forum van vier, Dr. F.J. Snyman, Prof. Dr. G. Stuiveling, Prof. Dr. J.L. Pauwels en Drs. J.Z. Uys, heeft, iedere spreker van eigen gezichtspunt, de discussie ingeleid over het uiteengroeien van de twee talen en de geringe wederzijdse bekendheid van beider letterkunde. Maatregelen tot tegengaan van die onderlinge vervreemding zijn in hun toespraken en in de daarop gevolgde discussie aan de hand gedaan, als: uitwisseling van docenten en studerenden, verruiming van de plaats van Afrikaans in Nederland en Nederlands in Zuid-Afrika bij het universitair onderwijs, praktische propaganda voor het nederlandse boek in Zuid-Afrika en het afrikaanse boek in Nederland, overleg in spellingzaken, e.a.
Een verslag van het symposium is in 1967 door de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging gepubliceerd: een boekje van 63 bladzijden. Daarin gaat aan het ‘beknopt woordelijk verslag’ van het gesprokene (blz. 17-63) een aantal tevoren rondgezonden ‘werkstukken’ vooraf (‘werkstukken’ hier blijkbaar op te vatten in de wat ongewone betekenis ‘werkmateriaal’): hoofdzakelijk gegevens omtrent het Nederlands in het zuidafrikaanse en het Afrikaans in het nederlandse en belgische onderwijs. Ook is er een zaakregister van een bladzij op het beknopt woordelijk verslag, en een lijst van de personen die in de bijeenkomst het woord hebben gevoerd, met hun functie of kwalificatie.
| |
| |
| |
Interimrapport van de Commissie bevordering goed taalgebruik
Dr. C.M. Geerars, voorzitter van de commissie waaraan is opgedragen te adviseren ‘inzake de maatregelen, die genomen kunnen worden om een goed gebruik van de Nederlandse taal - in het bijzonder bij het onderwijs - te bevorderen’, heeft op het congres van het Genootschap Onze Taal in oktober 1966 al een en ander verteld over het door die commissie uitgebrachte interimrapport. In zijn voordracht, met waardering vermeld NTg. LX, 206, waren zelfs aanzienlijke gedeelten uit het rapport woordelijk overgenomen. Het is in 1967 verschenen bij de Staatsuitgeverij, als overdruk uit het departementale weekblad Uitleg van 12 december 1966, nr. 56. Het bevat ‘Conclusies’ en ‘Aanbevelingen’, en uit beide onderdelen zouden lezenswaardige passages kunnen worden aangehaald. Zo uit de ‘conclusies’ de voorzichtige, bijna tastende omschrijving van goed taalgebruik, en uit de ‘aanbevelingen’ de uitstippeling van sommige veelomvattende maatregelen die moeten worden genomen, of, zoals de commissie het meer ambtelijk zegt, dienen te worden genomen.
Dat ‘dienen te’ of ‘dient te’ komt niet minder dan zes maal voor in de nog geen tachtig drukregels tellende ‘aanbevelingen’. Daar zou stof in zitten voor een snedig stukje in het maandblad Onze Taal, onder een titel ‘Dienstbetoon’ of iets dergelijks. Dat is wel toevertrouwd aan de gevatte redacteur van Onze Taal, Dr. J. Veering. Edoch... Dr. Veering is zelf lid van de commissie!
Maar aanhalingen uit het rapport te geven, hoe verleidelijk dat moge zijn, heeft weinig zin. Het stuk heeft namelijk de verdienste van kort te zijn: het beslaat iets meer dan vijf kleine bladzijden druks. Iedere belangstellende kan dus, hetzij in het Uitleg-nummer, hetzij in de overdruk, gemakkelijk overzien wat er zoal ‘dient te’ gebeuren aan ‘bijscholing en oriëntatie’, aan ‘opdrachten voor onderzoekingen’ (‘op vele... terreinen van het taalgebruik’!), aan ‘voorlichting’ van het nederlandse volk, om maar drie blikvangende koppen in de ‘aanbevelingen’ te noemen; het zijn er zes in totaal. Onder die zes is niet: ‘vermeerdering van het aantal lesuren Nederlands bij het voortgezet onderwijs’. Wie zou ook in ernst daarvoor durven pleiten, zolang op ons doorluchte gymnasium vijf, zegge vijf vreemde talen naast de moedertaal moeten onderwezen worden!
Deze aankondiging kan gevoeglijk besluiten met de welmenende en welbekende slotformule: Wij zien met belangstelling het eindrapport van de commissie tegemoet.
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij
Deel XX (1966) van de Handelingen van de ‘Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis’ bevat een verscheidenheid van bijdragen. Daarvan kunnen hier alleen in het kort vermeld worden studies die liggen op het terrein van de (nederlandse) taal- en letterkunde of daarmee nauw verband houden.
A. Ampe, S.J., geeft Kritische beschouwingen bij ‘Die Naervolghinghe des armen leven Christi’, een zeventiende-eeuwse vertaling van een vroeger aan Tauler toegeschreven hoogduits werk; hij toont aan dat dit in het oostelijk deel van de noordelijke Nederlanden al in de tweede helft van de vijftiende eeuw bekend was. - Gilbert Degroote
| |
| |
zal, naar is op te maken uit de in dit deel verschenen Inleiding, in een volgend deel publiceren Onuitgegeven en weinig gekende brieven van Hendrik Conscience (1835-1883), brieven die van belang zijn voor de kennis van Consciences persoonlijk, maatschappelijk en cultureel leven. - Geen gemakkelijke lectuur is de bijdrage van F.G. Droste, Taal en denken. - L. Elaut beschrijft leven en werk van Pieter-Lucas van Hove, Geneesheer, dichter van derde rang, maar nauwgezet vertolker van volkse verzuchtingen in het Gent van 1700 tot 1725. - E. Eylenbosch wijst op het belang van archivalia voor de Middeleeuwse woordgeografie, en geeft enige proeven daarvan, waarbij hij het uitvoerigst is over de benamingen van de baktrog. - Marc Galle heeft over De verhouding van Cyriel Buysse tot de Vlaamse Beweging en ‘Van Nu en Straks’ de beschikking gekregen over Een nieuw document, een manuscript van Buysse, waarin deze iets als een verantwoording aflegt van de in de titel omschreven verhouding. - W.E. Hegman levert een studie over Het Conincspel in de Middelnederlandse Letterkunde, een gezelschapsspel van edellieden, geleid door een bij loting aangewezen ‘koning’, die aan de deelnemers vragen stelt en vragen van de deelnemers beantwoordt over de amoureuze omgang tussen de beide seksen. - Marcel Janssens publiceert de tekst van een in 1965 gehouden lezing over de Functies van de Droogstoppel-hoofdstukken in ‘Max Havelaar’. - Lieven Rens, Over het probleem van de invloed van Vondel op de drama's van Andreas Gryphius, houdt tegen de deense geleerde Erik Lunding staande dat die invloed onmiskenbaar is, al is de kunstopvatting en de geesteswereld van Gryphius een heel andere dan die van Vondel. - Ger Schmook draagt Een en ander over vertalen bij. - C. Tindemans toont Paul Van Ostaijen als theatercriticus in 19 recensies
voor het tijdschrift ‘Ons Land’. - Lieven Van Acker wijst Parodiërende elementen aan in Nivardus' Ysengrimus. - Onder Aspecten van het periodiseringsprobleem in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde behandelt A. Van Elslander De Middeleeuwen en J. Weisgerber De hedendaagse literatuur.
Deel XX van de Handelingen telt 419 bladzijden. Het kan besteld worden bij Dr. Gilbert Degroote, Herderinlaan 22, Brussel-8, tegen Bfr. 200, te storten op postrekening 4051.77 van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde, Brussel-8.
C.B.v.H.
| |
Oratie Prof. J. Kamerbeek
Op 17 april j.1. heeft onze medewerker Dr. J. Kamerbeek Jr. officieel het ambt van gewoon hoogleraar in de algemene en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam aanvaard. Hij deed dit met een rede, waaraan hij een versregel van Keuls tot titel gaf: ‘Steeds gaat het vers een eigen weg’ (Van Gorcum en Comp. N.V., Assen 1967; 28 blzz.). Aan de hand van een groot aantal voorbeelden uit de binnen- en buitenlandse poëzie ontwikkelt Kamerbeek de these van een ‘circulaire verhouding tussen denotans en denotandum’ (blz. 13) bij bepaalde woorden in een dichterlijke context:
Wanneer bij Roland Holst sprake is van ‘een sterk en ontembaar teeken’, bij Baudelaire van een ‘plainte indomptable et sauvage’, dan is dit metaforisch gebruik van het adiectief ook daarom zo doeltreffend, omdat de betekenisonderscheiding ‘niet-te-onder- | |
| |
drukken’, die geactueerd wordt, mede van toepassing is op het taalteken. Het taalteken maakt hier de pretentie waar, die in de betekenis ligt opgesloten (blz. 14).
Deze ‘geprivilegieerde verhouding tussen denotans en denotandum’ stelt de dichter in staat de ‘eeuwige discrepantie tussen taal en werkelijkheid, al is het maar “een wensch lang”, te beslechten’ (blz. 25).
| |
‘Veldeke in vogelvlucht sinds 1745’
Onder bovenstaande titel gaf Jef Notermans, de onvermoeibare ijveraar voor Veldeke, ‘een vluchtige verkenning van de talrijke publikaties over Henric van Veldeke’ in het licht (Maastricht 1967; 58 blzz.; 6 illustr.; prijs f 2,50). Hij begint met een Latijnse rede van Johann Christoffel Gottsched uit 1745, en eindigt met een artikel van L. Delfos in Wetenschappelijke Tijdingen van november-december 1966. - Meer dan een zéér globaal overzicht kon in dit korte bestek uiteraard niet gegeven worden. Notermans kondigt echter ‘een breedvoerige publicatie, getiteld Drie Eeuwen Veldekestudie’ aan, waarin de verschillende studies meer tot hun recht zullen kunnen komen (blz. 23). Wij wensen hem toe, dat het hem zal lukken daarin een grotere mate van overzichtelijkheid te bereiken dan in zijn voorlopige verkenning. Vooral het ontbreken van een auteursregister en van titels boven de verschillende hoofdstukken (waaruit had kunnen blijken, volgens welk principe de stof werd ingedeeld) doet zich gelden als een pijnlijk gemis. - Het boekje is met kennelijke zorg uitgegeven en ziet er bijzonder aantrekkelijk uit.
| |
Een nieuwe uitgave van Feith's ‘Julia’
In de serie Kramers pockets van formaat is een nieuwe uitgave van Rhijnvis Feith's Julia verschenen, verzorgd en ingeleid door Dr. M.C. van den Toorn (W. van Hoeve, Den Haag z.j. [1967]; 136 blzz.; illustraties naar de oorspronkelijke uitgave). Wij mogen ons daarover verheugen. De uitgave van Mej. H.C.M. Ghijsen (Purmerend 1933) was reeds lang niet meer verkrijgbaar, terwijl Julia - zoals Van den Toorn terecht opmerkt - ‘één van de merkwaardigste produkten uit de Nederlandse letterkunde’ is (blz. 10), dat stellig beter verdient dan ‘in overeenstemming met de middelbareschoolmythe... op goedkope wijze zonder moeite belachelijk gemaakt’ te worden (blz. 5). In een korte maar gedegen inleiding is Van den Toorn erin geslaagd dit duidelijk te maken, door de voornaamste aspecten en de achtergrond van het boek bondig uiteen te zetten. Ook zijn, tot een minimum beperkte, annotatie kenmerkt zich door kortheid en zakelijkheid. - Bij de uitgave werd de editio princeps van 1783 gevolgd. Het Mengelwerk (verzen en proza), dat daarin na de eigenlijke Julia is opgenomen, werd terecht mede herdrukt. Mijn enige bezwaar tegen deze uitgave is, dat de illustratie op het omslag - direct onder de titel Julia! - niet bij de roman behoort, maar bij De hermiet, een van de verhalen uit het Mengelwerk. Dat werkt verwarrend en had gemakkelijk kunnen worden voorkomen.
| |
| |
| |
Jaarboek 1966 van ‘De Fonteine’
Getrouw aan de traditie brengt het nieuwe Jaarboek van ‘De Fonteine’ ook ditmaal een aantal interessante studies over de rederijkerstijd (172 blzz.; illustr.; prijs 150 Bfrs, te storten op postrekening 30.17.10 t.n.v. de Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent). Twee van deze studies heb ik in de vorige aflevering reeds aangekondigd als overdrukken in de reeks van het Seminarie voor Nederlandse Literatuurwetenschap te Gent, namelijk die van M. Vandecasteele en van W. Waterschoot, beide gewijd aan literaire activiteiten in het Gent van de 16de eeuw (zie blz. 210 van deze jaargang). - Twee andere rederijkers-specialisten houden zich bezig met het archief van ‘Trou moet blijcken’ in Haarlem. C. Kruyskamp publiceert uit hs. G Het Esbatement vant Gelt, met inleiding en annotatie (blz. 59-84). Het gaat hier om ‘een kort stuk van slechts ruim 400 verzen, dat niet meer dan drie tonelen telt’ (blz. 59)... en ‘dat gekenmerkt wordt door vermenging van allegorie en realisme en door een satirische strekking’ (blz. 63). - W.M.H. Hummelen schrijft over Boek N-M uit het archief van ‘Trou moet blijcken’ (blz. 85-118). In het bijzonder vraagt hij aandacht voor het spel uit Boek N, dat hij (naar de namen die in de lijst van personages bovenaan staan) Mennich Mensch en Onversadelijcke Begeerte heeft genoemd, en voor de klucht uit Boek M, die hij (naar het eerst optredende personage) Jan Fijnart heeft gedoopt. Het eerste spel blijkt een bewerking te zijn van een Nederduits zinnespel door Hendrick Niclaes, de bekende stichter van de spiritualistische secte ‘Het Huysgesin der Liefde’, die ook Jan van der Noot heeft beïnvloed. De klucht wordt ontsierd door het feit dat zij geheel in gepaard dubbelrijm geschreven is, maar geeft overigens blijk van ‘werkelijk meesterschap in het genre’; wellicht moet het
geforceerde dubbelrijm ‘op rekening van een ander dan de auteur worden geschreven’ (blz. 108). - Eug. de Bock vestigt nog eens de aandacht op ‘een produkt van de late rederijkerij’: De Genoveva van Anton. Franc. Wouthers, waarvan de eerste uitgave in 1664 verscheen en dat ‘in zijn tijd een beroemd stuk’ was (blz. 119-125). - J.J. Mak besluit de rederijkers-afdeling met een overzicht van De Rederijkersstudie in 1964-1965. - Verder vindt men in dit Jaarboek nog: Crisis in het Vlaamse Liefhebberstoneel door M. van Spaandonck, beschouwingen over het Koninklijk Landjuweel van 1965-1966 te Mechelen en over Een jaar ‘Nederlands Toneel te Gent’, alsmede een overzicht van De Fonteine in 1966, met een In Memoriam Prof. Em. Dr. Paul de Keyser.
| |
Vierde druk van Lissens' ‘Vlaamse Letterkunde’
Ook ditmaal is er aanleiding in deze rubriek de aandacht te vestigen op een belangrijke herdruk: de vierde, herziene uitgave van R.F. Lissens' De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden (Elsevier, Brussel-Amsterdam 1967; 352 blzz.; 40 ill.; prijs gebroch. f 11,75, geb. f 16,50). Bij de eerste verschijning van dit werk (1953) merkte Prof. Dr. C.G.N. de Vooys in ons tijdschrift op: ‘Het lijdt m.i. geen twijfel dat deze geschiedenis van De Vlaamse Letterkunde boven de tot nu toe gepubliceerde soortgelijke werken de voorkeur verdient’ (jrg. XLVII, 1954, blz. 144). Blijkens de opeenvolgende herdrukken (1954, 1959, 1967) wordt dit oordeel door velen gedeeld. - In zijn Woord Vooraf deelt de auteur mee: ‘De tekst van de reeds herziene en vermeerderde derde uitgave is
| |
| |
nogmaals geheel bijgewerkt... Uiteraard dienden de laatste hoofdstukken grotendeels herschreven te worden, maar ook op andere plaatsen, zoals die waarin over de Oostenrijkse en de Franse tijd en het midden van de 19de eeuw wordt gehandeld, is de tekst ingrijpend veranderd... Een lijst van belangrijke letterkundige tijdschriften is opgenomen. De bibliografie is herzien en aangevuld.’
| |
Vondel in een Europese context
Men zal zich herinneren, dat in de vorige jaargang van dit tijdschrift (blz. 73-89) een artikel over Die Ursulagestalt in Vondels ‘Maeghden’ werd opgenomen, geschreven door Mevrouw Elida Maria Szarota, hoogleraar in de Germanistiek aan de Universiteit van Warschau. Dat artikel was een voorstudie voor het grote werk over het Europese martelaarsdrama in de 17de eeuw, dat Mevrouw Szarota onder handen had en dat thans het licht heeft gezien onder de titel: Künstler, Grübler und Rebellen. Studien zum Märtyrerdrama des 17. Jahrhunderts (Francke Verlag, Bern-München 1967; 396 blzz.). In haar ‘Vorwort’ zet de schrijfster duidelijk uiteen, wat het uitgangspunt van haar boek is geweest. Zij stelde zich ten doel ‘an einer Reihe typischer Märtyrerdramen zentrale Probleme, die das Jahrhundert des Barock bewegten, herauszustellen’. De martelaar belichaamt steeds ‘ein absolutes Menschenideal’, maar ‘dieses Ideal nahm in den jeweiligen Ländern ganz verschiedene Gestalt an und der Märtyrer wurde zum Gefäß für die verschiedenartigsten Inhalte’. Ook de weg naar God blijkt telkens een andere. Op grond daarvan kwam Mevrouw Szarota tot de drie groepen in haar titel. ‘Da sind die Künstler, die Schauspieler, die im Augenblick, da sie ihr Künstlertum absolut nehmen, zu Christen und Märtyrern werden, und dort sind die Grübler, die auf dem Umweg über die philosophische Meditation, die ihnen zu keiner Lösung der existentiellen Fragen verhilft, zur Wahrheit der christlichen Religion gelangen’. Tot de eerste groep behoort de acteur Genesius (o.a. bij Lope de Vega en Rotrou), tot de tweede Augustinus in Lope de Vega's El divino Africano. Met ‘Rebellen’ bedoelt de schrijfster géén oproermakers: ‘es ist nur ein Ersatzwort, in dem die
Widerstandskraft des absoluten Menschen dem Prinzip der Gewalt, Unmenschlichkeit und Tyrannis gegenüber zum Ausdruck kommen soll’. Daartoe behoren Vondel's Ursul in Maeghden, Calderón's Fernando in El principe constante, Corneille's Polyeucte, Gryphius' Catharina von Georgien.
Door een zorgvuldige analyse van de martelaarsfiguur in twintig Europese tragedies uit de 17de eeuw (één neo-latijns, vijf Spaanse, vier Franse, één Engels, drie Nederlandse, zes Duitse) wil de schrijfster de onderlinge verschillen doen uitkomen. ‘Zur Differenzierung führte insbesondere der Versuch, die jeweilige Andersartigkeit der Märtyrerfigur aus den theologischen, philosophischen, politischen, historischen, ethischen oder auch künstlerischen Problemen zu erklären, mit denen sich die Dichter in den einzelnen Ländern auseinanderzusetzen hatten. All diese Märtyrerdramen sind Antworten auf Fragen, die damals in der Luft hingen und die die Dichter, jeder auf seine Art, zu beantworten suchten’.
Op deze basis is een bijzonder interessant boek tot stand gekomen, dat in de beste zin van dit woord ‘comparatistisch’ mag heten. Het eist veel van de lezer - Mevrouw Szarota gaat ervan uit, dat hij de inhoud van de besproken tragedies kent -, maar con- | |
| |
fronteert hem ook telkens met nieuwe interpretatiemogelijkheden die tot een eigen positie-bepaling dwingen en zijn inzicht verrijken. De schrijfster beheerst de secundaire literatuur over de door haar behandelde tragedies volkomen en weet daar uitstekend gebruik van te maken. Naar mijn gevoel gaat zij soms wat te ver in het verklaren van de martelaarsfiguren uit de eigentijdse problemen van de tragediedichters, waardoor de sterke Christelijke traditie niet helemaal voldoende tot haar recht komt. Maar natuurlijk is er een (grote) kern van waarheid in de opvatting van Mevrouw Szarota, en het is haar goed recht daarop de nadruk te leggen.
In deze Europese context komen drie tragedies van Vondel aan de orde: Maeghden (Ursul als ‘rebel’), Maria Stuart (‘Könige als Martyrer’) en Palamedes (‘Das säkularisierte Märtyrerdrama’). Over laatstgenoemd drama merkt de schrijfster o.m. op:
Wie die christlichen Märtyrer mit ihrer Wahrheit dem Tyrannen gegenüberstanden, mit dem sie nicht ein und dieselbe Sprache hatten, steht Palamedes mit seiner Wahrheit (die durch alle historischen Fakten bewiesen wird) dem ‘Tyrannen’ in Gestalt der Agamemnon-Clique gegenüber. Und wie den meisten christlichen Märtyrern, bleibt auch ihm nur ein Weg offen: ein Schicksal mit Würde auf sich zu nehmen, gegen das jeder Widerstand zwecklos ist... Palamedes bleibt nur, wie vielen anderen Märtyrern, die Möglichkeit, sich im Bewußtsein absoluter Unschuld zu verteidigen und seine Ankläger selber anzuklagen. (blz. 279-280).
| |
De vrouw in de literatuur
In het cursusjaar 1965-1966 was de traditionele lezingenreeks van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage gewijd aan het onderwerp: Het beeld van de vrouw in de literatuur. Onder deze titel zijn de zes lezingen nu in pocket-vorm verschenen (Servire, Den Haag 1967; 128 blzz.; prijs f 3,95). Prof. Dr. Elisabeth Visser geeft een overzicht van De vrouw en het noodlot in de Griekse literatuur; Prof. Dr. C. Soeteman behandelt De polariteit van het vrouw-zijn in de middeleeuwse literatuur; Dr. G. Kazemier belicht De vergoddelijking van de vrouw in de renaissance; Mevrouw Dr. A. Romein-Verschoor tekent De vrouw tussen idee en realiteit in de 18de eeuw en de romantiek; Drs. H.A. Wage bespreekt De vrouw als demon en droomgestalte in naturalisme en symbolisme; Mevrouw Hella Haasse vraagt aandacht voor De vrouw als medemens èn antagonist van de man in de moderne literatuur. - Het is een bijzonder interessante, maar ook bijzonder ingewikkelde materie die hier aan de orde wordt gesteld, waarbij telkens ook sociologische aspecten moesten worden betrokken. Soms is dan ook merkbaar, dat de sprekers enige moeite hebben gehad binnen het bestek van een lezing alles te zeggen wat zij te zeggen hadden. In het algemeen is het resultaat echter zeker niet onbevredigend; bovendien vindt de lezer in dit boekje telkens uitgangspunten voor een meer uitgebreide studie van het onderwerp. Mij persoonlijk hebben de voordrachten van Dr. Kazemier en Mevrouw Romein-Verschoor het meest voldaan.
| |
Centrum voor de studie van het Vlaamse cultuurleven
Op 29 april 1967 werd te Antwerpen opgericht de vereniging Centrum voor de studie van het Vlaamse cultuurleven vanaf het begin van de achttiende eeuw. Deze vereniging
| |
| |
wil inventarissen samenstellen en bronnenstudies publiceren van de archivalia, die betrekking hebben op de letterkunde, het muziekleven en de plastische kunsten in Vlaanderen sinds de 18de eeuw, alsmede op de Vlaamse Beweging. De Raad van Beheer bestaat uit: Prof. Dr. J. Aerts (voorzitter), Prof. Dr. A. van Elslander en Dr. P. Nuten (ondervoorzitters), G. Schmook (afgevaardigde beheerder), Dr. E. Willekens (secretaris; adres: Minderbroedersstraat 22, Antwerpen), L. Simons (penningmeester), Dr. M. Boereboom, Prof. Dr. R.F. Lissens, Prof. Dr. M. Rutten, Dr. M. de Vroede en Prof. Dr. J. Weisgerber.
W.A.P.S.
| |
Gronings
Het Nedersaksisch instituut der rijksuniversiteit te Groningen heeft als tweede nummer van zijn Klankgarven laten verschijnen: Zuurdiek, mien dörpke (Sasland 1966). De schrijver, J.S. van Weerden, schetst in plaatselijk dialekt de geschiedenis van het dorp Zuurdiek en geeft twee schetsen van de Zuurdieker Zielmoa uit het laatst van de 19de eeuw uit. Een woordenlijstje vergemakkelijkt de lectuur.
B.v.d.B.
|
|