| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Handelingen Filologencongres 1966
De Handelingen van het negenentwintigste Nederlands Filologencongres, dat in april 1966 in Amsterdam gehouden is, vormen een ‘uitgave van de Vereniging “Het Nederlands Philologencongres”’, en ze zijn ‘gedrukt door J.B. Wolters te Groningen, 1966’. Bij die ‘drukker’ zal het boek, dat 240 bladzijden telt, vermoedelijk ook bestelbaar zijn voor degenen die het niet als lid van het congres ontvangen.
Er zijn in opgenomen de openingsrede van de voorzitter, Prof. Dr. A.D. Leeman, over De schelmenroman van Petronius en de slotrede van de ondervoorzitter, Prof. Dr. J. Swart, De prophetie van Ammon. Verder zijn volledig afgedrukt de voordrachten die gehouden zijn in de ‘afdelingen’. Er waren twee ‘afdelingen’, een voor algemene taalwetenschap en een voor algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. In de eerste heeft Prof. Dr. B. Siertsema gesproken over A-linguistische taalbeschouwingen in hedendaagse filosofie, ‘taalbeschouwingen die geen rekening houden met de ons thans bekende eigenschappen en verschijnselen van de menselijke taal’, en Dr. A. Kraak over Het regelbegrip in de generatieve grammatica, de taalbeschrijving volgens de methode van de amerikaanse linguist Chomsky. De derde spreker in deze afdeling was Prof. Dr. G. Nuchelmans, een van de filosofen wier beschouwingswijze door de eerste spreekster was behandeld; zijn onderwerp was Regels en regelmaat. In de afdeling voor literatuurwetenschap waren sprekers en onderwerpen de volgende: Dr. S.L. Radt, Impliciete poëtica bij Pindarus; A. Kibédi Varga, Impliciete poëtica in de hedendaagse Franse poëzie; Dr. J.H.A. Elemans, Het ‘ars poëticale’ vers in de moderne Nederlandse poëzie.
Van de voordrachten in de meer voor vakspecialisten bestemde ‘secties’ zijn alleen samenvattingen opgenomen, met een kort verslag van de discussie erna. Van wat er verhandeld is in de secties Nederlandse taalkunde en Nederlandse letterkunde, is inmiddels al het een en ander in uitgewerkte vorm verschenen in verschillende tijdschriften. Zo de voordracht van Prof. Dr. W.H. Mol over De Nederlandse klinker-fonemen en die van Dr. W. Blok over De roman ‘Breekwater’ van Sybren Polet in Forum der Letteren; Het foneemsysteem van het Nederlands, van Dr. Jo Daan, in Taal en Tongval; De woorddefinitie, van Drs. P.A.M. Seuren, in het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterkunde; het eerste gedeelte van Marnixiana, van Dr. S.J. Lenselink, in De Nieuwe Taalgids.
| |
Niederdeutsches Jahrbuch 1966
Jaargang 1966 van het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, uitgegeven bij Karl Wachholtz Verlag, Neumünster, bevat o.a. een artikel van Helmut Schönfeld, Germanisch -þ- an der mittleren Elbe, waarvan vooral het eerste gedeelte, een algemeen overzicht over Die Entsprechungen für germ. -þ- in den deutschen Mundarten (dat zich niet strikt tot -þ- beperkt, maar ook over ‘germ. d’ handelt), van enig belang is voor een vergelijking met de geschiedenis van de intervocalische d op nederlands taalgebied. Er is overigens in de niet aan Nederland grenzende duitse
| |
| |
streken meer verschil dan overeenkomst; zo vertoont de kaart van Bruder uitgestrekte oostelijke en zuidelijke gebieden met r<d.
In de rubriek ‘Buchbesprechungen’ worden twee nederlandse publikaties besproken, beide door Heinrich Wesche, nl. P.L.M. Tummers, Romaans in Limburgse aardrijkskundige namen, en de bundel Frankisch, Merovingisch, Karolingisch onder redactie van A. Weijnen, die NTg. lviii, 426 vlg. aangekondigd is. In de titel is Merovingisch ‘verduitst’ tot Merowingisch.
| |
Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst I, Vormleer, vijfde druk
De vierde druk van Van Loey's middelnederlandse Vormleer dateerde van 1964; de vijfde is in 1966 bij Wolters, Groningen, en De Sikkel, Antwerpen, verschenen, en verschilt van de vierde niet noemenswaard; er zijn alleen, zo deelt het voorbericht mede, ‘enkele preciserende vindplaatsen opgenomen’, en die zijn in aantal en omvang zo gering, dat het aantal bladzijden precies gelijk is gebleven: xii en 113. Niet alzo de prijs; die is gestegen van f 7,50 tot f 11,50.
| |
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1965-1966
Dit jubileumjaarboek opent met een ‘feestsymfonie’: de redevoeringen ter gelegenheid van het feestelijk gevierde tweehonderdjarig bestaan van de Maatschappij gehouden door haar voorzitter, Prof. Dr. K. Heeroma, op 18, 20 en 21 mei 1966 te Leiden, en op 3 november 1966 in het Koninklijk Paleis te Brussel. Op 20 mei stelde de voorzitter een exemplaar van zijn uitgave van liederen uit het Gruuthuse-handschrift ter hand aan Koningin Juliana, op 3 november aan Koning Boudewijn. In de ‘huishoudelijke vergadering’ van 21 mei installeerde hij vier ereleden: P.C.A. Geyl (sedert overleden), F.K.H. Kossmann, Julien Kuypers en Gerard Walschap.
Verder bevat het Jaarboek de gebruikelijke verslagen en een aantal levensberichten van afgestorven leden, waarvan hier enige volgen, met de naam van de samensteller erachter: Amoene van Haersolte (Hans Edinga); Adriana Roelandina Hol (Jo Daan); Mathias Kemp (Paul Haimon); Willem Kramer (C.F.P. Stutterheim); Herluf Christiaan Joseph Aloysius Baron van Lamsweerde (Piet Oomes); Gaston Burssens (André Demedts); Renaat Despicht (J.M. Gantois); Henry Allen Fagan (P.J. Nienaber); Kamiel Looten (J.M. Gantois).
| |
Goed Nederlands
Op 15 oktober 1966 heeft het Genootschap Onze Taal in Scheveningen een congres gehouden, dat tot algemeen onderwerp had: Goed Nederlands. In het maandblad Onze Taal van januari 1967 zijn de op dat congres gehouden voordrachten, vier in getal, afgedrukt, met vooraf het Openingswoord van de voorzitter van het Genootschap, Prof. W.F.J.M. Krul.
| |
| |
Prof. Dr. C.F.P. Stutterheim heeft op de vraag Wat is goed Nederlands? een antwoord gegeven, kundig en geestig zoals we van hem gewend zijn, maar zo relativerend of relativistisch, om niet te zeggen negativistisch, dat het aan twijfel onderhevig is, of de ‘belangstellende leken’ onder zijn toehoorders - en dat zullen er heel wat geweest zijn - er wel helemaal over voldaan waren.
De tweede spreker, Dr. C.M. Geerars, is voorzitter van een commissie die tot taak heeft ‘advies uit te brengen inzake de maatregelen die genomen kunnen worden om een goed gebruik van de Nederlandse taal, in het bijzonder bij het onderwijs, te bevorderen’. Die commissie heeft een interimrapport ingediend, en daarin ‘na ampel overleg’ een omschrijving gegeven van goed taalgebruik, die Dr. Geerars in zijn rede over De bevordering van goed taalgebruik aan zijn gehoor heeft voorgelezen. Die omschrijving munt niet uit door beknoptheid, en zal door de zoëven veronderstelde ‘belangstellende leken’ rijkelijk genuanceerd gevonden zijn, zodat die leken wellicht niet meer dan matige verwachtingen zijn gaan koesteren omtrent de maatregelen waartoe het definitieve rapport zal adviseren. De congressisten hebben uit de voordracht van Dr. Geerars al interim het een en ander vernomen van wat de commissie voor ogen staat. In die voordracht valt overigens met waardering te constateren een kritische reserve tegenover het veelstemmige koor van klachten over het slechte Nederlands, en de alarmkreten over de toekomst van onze moedertaal. Ook blijkt in de rede duidelijk dat de commissie ernst maakt met de passage in de opdracht ‘in het bijzonder bij het onderwijs’. Dat wettigt de hoop dat het definitieve rapport met nadruk zal ondersteunen een andere ‘klacht’, die al meermalen geuit is: de gegronde klacht over de wel heel bescheiden plaats die aan de moedertaal tussen de andere ‘vakken’ is toebedeeld bij het voortgezet onderwijs in Nederland. Zo bescheiden als vermoedelijk in geen beschaafd land ter wereld.
De rede van Stutterheim had zijn eigen aantrekkelijkheid en waarde, zo ook de meer opbouwende rede van Geerars. Op andere wijze was aantrekkelijk wat Mevrouw Wanda Reumers, directrice van de ‘Akademie voor Expressie door Woord en Gebaar’, in haar voordracht over De scheppende kracht van de taal ten gehore heeft gebracht over de werkzaamheid van die Akademie. Toch meen ik geen van de drie onrecht te doen met de voordracht van Mevrouw G. van Straelen-Van Rintel over Goed taalgebruik in het Belgische deel van het Nederlandse taalgebied de belangrijkste van de vier te achten, de belangrijkste voor een overwegend noordnederlands gehoor. Het Genootschap heeft er goed aan gedaan, op dit congres, evenals op dat van 1955, waar Dr. Leenen sprak over De toestand van het Nederlands in België, de deelnemers die toestand scherp voor ogen te laten stellen. Ze hebben daardoor een levendige indruk kunnen krijgen van wat er in België nog te ‘bevorderen’ valt, en van de moeilijke taak die de ‘Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal’, de v.b.o., op zich heeft genomen, een taak waarvan het belang voor onze gemeenschappelijke moedertaal niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. En misschien heeft die indruk bij sommige congressisten de niet helemaal ongegronde gedachte doen opkomen, dat èn een al te relativerende voorstelling van ons noordnederlandse ‘abn’ als iets zwevends en ongrijpbaars, èn een al te fel belichten van de gebreken aan het taalgebruik in Nederland, beide enig gevaar in zich dragen van zijdelings schade te doen aan het voortreffelijke werk dat de v.b.o. in België verricht.
| |
| |
| |
Nederlands ‘cultuurimperialisme’
Jozef Deleu, de actieve hoofdredacteur van het tijdschrift Ons Erfdeel, heeft van januari 1962 tot augustus 1966 aantekeningen gemaakt als actuele reacties op gebeurtenissen en publikaties die de nederlandse taal en cultuur raakten. Honderd van die korte en langere reflexen, alle met dag, maand en jaar gedateerd, heeft hij nu gebundeld onder een titel, die herinnert aan een veel geciteerde uitspraak van August Vermeylen: Nederlander en Europeër (Lannoo; Tielt en Den Haag, 1966; 191 blzz.) De ondertitel luidt: Journaal van een ‘cultuurimperialist’. Dat ‘imperialisme’ beoogt de culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen en de verdediging en verbreiding van nederlandse taal en cultuur buiten het nederlandse taalgebied. Frans-Vlaanderen heeft daarbij, evenals steeds in Ons Erfdeel, biezondere aandacht.
Dr. A.W. Willemsen leidt het boek in met een ‘Woord vooraf’ in de vorm van een brief aan de auteur. Achterin wijzen een zaakregister en een personenregister enigszins de weg door de verscheidenheid van zaken en personen die in de stukjes ter sprake komen.
| |
‘De mens in zijn taal gevangen’
Dr. A.J.J. de Witte heeft voor de Gelderse Leergangen een voordracht gehouden onder bovenstaande titel. Hij begint met een hooggestemde lofrede over het wonder van de menselijke taal, zoals die in poëzie en in proza zich openbaart. Maar toch ziet hij de mens als een ‘gevangene’ in zijn taal, in zoverre de taalhanteerder zich beperken moet tot de middelen die als ‘automatismen’ in zijn geheugen vastliggen: fonemen en combinaties daarvan tot woorden, het apparaat van morfologie en woordvorming, enz. Op het niveau van woordgroep en zin liggen die automatismen klaar voor gebruik in wat Dr. De Witte noemt een ‘flardenonderbewustzijn’; uit die onderbewustzijnsflarden bouwt de mens zijn taaluiting tot een geheel op.
Rustige en koele betoogtrant is niet een kenmerkende eigenschap van dit merkwaardige werkstuk. De gloed en de drift erin doen soms aan Van Ginneken denken. Uit de verte dan, wel te verstaan, en zonder dat daarbij de neiging opkomt, ook anderszins De Witte met Van Ginneken te vergelijken.
De voordracht is als een brochure van 15 bladzijden uitgegeven bij Wolters; Groningen, 1966. De prijs is f 2,75.
| |
Prijsvraag typografische poëzie
Directeuren van Teyler's Stichting en de Leden van Teyler's Tweede Genootschap te Haarlem hebben per 1 januari 1967 de volgende prijsvraag uitgeschreven:
‘Gevraagd wordt een onderzoek naar de functie van de versregel in typografische poëzie’,
en daarbij deze toelichting gegeven:
‘Onder typografische poëzie wordt hier verstaan taaluitingen, die naar de inhoud als
| |
| |
poëzie worden ervaren en/of als zodanig zijn bedoeld, waarin zich geen vormprincipe in de herhaling openbaart, en waarvan de schriftelijke fixatie bestaat uit regels, die niet door begin en einde van de bladspiegel worden bepaald’.
Antwoorden moeten worden ingezonden vóór 1 januari 1970. Belangstellenden kunnen verdere biezonderheden vinden in het ‘prijsvraagprogramma 1 januari 1967-1 januari 1970’, dat ze kunnen aanvragen bij Teyler's Tweede Genootschap te Haarlem, Damstraat 21.
C.B.v.H.
| |
Van der Noot's ‘Het Theatre’, Theodore Roest en Spenser
In English Studies xlviii (1967), blz. 27-33, publiceert Prof. Leonard Forster (Cambridge) de resultaten van een onderzoek naar The translator of the ‘Theatre for Worldlings’: Theodore Roest. Het betreft hier de man, die het proza-gedeelte van Van der Noot's Het Theatre (1568) in het Engels heeft vertaald voor de Engelse uitgave van 1569. Forster is erin geslaagd hem als Dierick Roest terug te vinden in de Kerkeraads-protocollen der Hollandsche Gemeente te Londen 1569-1571, ed. A. Kuyper, Utrecht 1870, blz. 60. De context maakt het waarschijnlijk dat hij niet behoorde tot de uitgeweken Protestanten van 1567, maar ‘that he would have come to England at an early age and thus have acquired a good knowledge of English’ (blz. 29). - Forster's onderzoek bevestigt verder opnieuw, dat Roest niet naar de Franse, maar naar de Nederlandse versie van Het Theatre vertaalde. Dat desondanks boven de proza-verhandeling vermeld wordt ‘Translated out of French into Englishe by Theodore Roest’, schrijft Forster toe aan een vergissing van de drukker-uitgever, van wie deze notitie afkomstig zou zijn. - Tenslotte ontwikkelt Forster een zeer aannemelijke hypothese om te verklaren, hoe de jonge Spenser bij de Engelse versie van Het Theatre betrokken werd als vertaler (uit het Frans) van de verzen. In 1569 was Spenser nog op school in Merchant Taylors, waar Richard Mulcaster headmaster was. Deze Mulcaster was bevriend met een van de vooraanstaande Nederlanders in Londen, de oud-Antwerpenaar Emanuel van Meteren. ‘It is not difficult to imagine a situation in which Van Meteren approached Mulcaster saying that an exiled stranger, a fellow-townsman of his, had written a pious and profitable work which was to appear in English translation, dedicated to the Queen’ (blz. 32). De vertaler (dus: Theodore Roest) had het proza daaruit op bevredigende wijze in het Engels
overgebracht, maar was vastgelopen met de verzen: ‘Had Mulcaster perhaps a gifted pupil who would be able to help by translating the verses from French?’ (ibidem). Volgens Forster's hypothese zou Spenser bij zijn werk niet alleen gesteund hebben op de Franse tekst, maar ook op de - onbevredigende en daarom verworpen - Engelse vertaling daarvan door Roest uit het Nederlands. Dat zou de verklaring kunnen zijn voor ‘the influence of the Dutch text on the English verses’ (blz. 32).
| |
Serie ‘Kort en Goed’
In de serie Kort en Goed, die onder redactie van Drs. R. Nieuwenhuys bij Em. Querido te Amsterdam en J.B. Wolters te Groningen verschijnt, hebben in de loop van 1966
| |
| |
drie nieuwe deeltjes het licht gezien (32 blzz., telkens met inleiding en toelichting op een uitvouwbaar omslag; prijs per deeltje f 2,25). Dr. A.L. Sötemann toont in een kleine bloemlezing uit diens poëzie en proza H. Marsman voor de spiegel. Kees Fens vraagt aandacht voor A. Koolhaas met het door hem gekozen en ingeleide dierenverhaal Zonder Mia. Clem Bittremieux doet hetzelfde voor Cyriel Buysse aan de hand van twee verhalen: ‘Het hofje’ en ‘Donder de beul’. De samenvattende titel Krachten is die van de reeks, waartoe het laatstgenoemde verhaal in Groot-Nederland (1913) behoorde: ‘hij is dus van Buysse, maar door hem nooit eerder als boektitel gebruikt’.
| |
Twee nieuwe delen in de ‘Bibliotheca Neerlandica’
Opnieuw hebben twee delen het licht gezien in de Bibliotheca Neerlandica, ‘a Library of Dutch Classics from Holland and Belgium’. Zoals men weet, zijn er in deze reeks zestien vertalingen van ‘classics of Netherlands literature’ voorzien, alsmede ‘a short history of Dutch and Flemish literature as a separate volume’. Met inbegrip van de twee nieuwe aanwinsten hebben er thans tien delen de voltooiing bereikt. Uitgevers zijn: Sijthoff, Leyden; Heinemann, London; London House & Maxwell, New York.
Van de twee nieuwe delen - jaar van uitgave voor beide: 1967 - is Multatuli's Max Havelaar met zijn 337 bladzijden verreweg het omvangrijkste. De vertaling (naar de vierde druk van 1875) is van Roy Edwards, die tevens voor een korte inleiding en een aantal ‘Notes’ zorgde, gedeeltelijk van hemzelf, gedeeltelijk ontleend aan de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ van Multatuli bij de uitgave van 1875. Bovendien werd de Introduction opgenomen, die D.H. Lawrence indertijd schreef voor de vertaling van Max Havelaar door W. Siebenhaar (in 1927 uitgegeven door Alfred A. Knopf te New York).
Het andere deel (194 blzz.) brengt Reynard the Fox and other Mediaeval Netherlands Secular Literature, ‘edited and introduced by E. Colledge’ - dezelfde die ook de eerder verschenen keuze uit de Mediaeval Netherlands Religious Literature verzorgde (1965). In een proza-vertaling van zijn hand vinden wij hier: Karel ende Elegast, een - wel héél kort - fragment uit Walewein (vss. 500-825), het Abel spel van Lanseloet van Denemerken en de Clute van Nu Noch (‘Say that again’). Zowel letterlijk als figuurlijk in het centrum van het boek staat echter Van den Vos Reynaerde, ingeleid en in verzen vertaald door Adriaan J. Barnouw, die daarmee zijn faam als vertaler van Nederlandse klassieken in het Engels nogmaals ten volle bevestigd heeft. - Vreemd doet evenwel de ‘Bibliography’ aan, die op de Reynaert volgt en niet verder loopt dan 1927; dat werkt niet alleen verwarrend, maar geeft ook een volkomen onjuiste indruk van de Nederlandse filologie.
Op de binnenzijde van het stofomslag worden de eerder verschenen delen van de Bibliotheca Neerlandica vermeld. Merkwaardig genoeg ontbreekt in beide gevallen nr. 12: Willem Elsschot, Three Novels, vertaald door A. Brotherton en verschenen in 1965.
| |
Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften
Met onvermoeibaar doorzettingsvermogen gaan Dr. Rob. Roemans en Dra. Hilda van Assche voort met hun arbeid aan de Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften, die bij de
| |
| |
Uitgeverij Heideland te Hasselt het licht ziet. Weer kan ik daarvan twee delen aankondigen, beide in Reeks I (‘Vlaamse literaire tijdschriften van 1930 tot en met 1958’). Het zijn de afleveringen 9 en 10, resp. gewijd aan De tijdschriften opgericht in 1953 en aan De tijdschriften opgericht in 1954 en 1955. Voor beide is het jaar van uitgave: 1966; de prijs bedraagt in beide gevallen: 260 Bfrs.
In aflevering 9 (233 blzz.) treffen wij aan: De Tafelronde (januari 1953-...; verwerkt tot en met oktober 1965); Taptoe (augustus 1953-september 1955); Pan (november 1953 -....; verwerkt tot en met oktober 1965); Het Cahier / Het Kahier / Het Kahier X (proefnummer 1953; 1954-....; verwerkt tot en met 1965).
Aflevering 10 (199 blzz.) geeft de bibliografie van: Het Antenneke (juli 1954-juni 1959); Mandragora (september-oktober 1954); Beeld (december 1954-eind 1955); Cyanuur (januari 1955-juli 1956; verschijnt sedert oktober 1962 opnieuw als ‘Tweetalig Tijdschrift voor Letteren en Kunst’); Gard Sivik (maart 1955-februari 1964); Basia (mei 1955-mei 1956); Europa (november 1955-midden 1961).
Blijkens een ingelegde bestelkaart zullen nog afleveringen volgen, gewijd aan De tijdschriften opgericht in 1956-1960 en De tijdschriften opgericht na 1960. Daarmee wordt dus Reeks I voortgezet buiten de oorspronkelijk voorziene begrenzing: 1930-1958. Reeks II (‘Vlaamse niet-literaire tijdschriften van 1886 tot en met 1961’) ondervindt hiervan blijkbaar de terugslag. Er is daarin nog slechts één deel verschenen: Leuvense Bijdragen en Bijblad (1964); de voor de tweede helft van 1965 aangekondigde aflevering over de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde laat nog steeds op zich wachten.
| |
Het Verzameld Werk van Paul van Ostaijen in herdruk
Van najaar 1952 tot voorjaar 1956 verscheen bij Bert Bakker/Daamen N.V. te 's-Gravenhage in vier delen het Verzameld Werk van Paul van Ostaijen. Thans heeft bij dezelfde uitgever het eerste deel - Verzameld Werk III: Verhalend proza (1966) - van de tweede herziene druk het licht gezien. Er is aanleiding daarop de aandacht te vestigen, omdat - naar de uitgever meedeelt - ‘deze herdruk zódanig is herzien, dat het een z.g. diplomatische is geworden, d.w.z., dat de verzorger Gerrit Borgers deze herdruk wetenschappelijk heeft herzien en, in tegenstelling tot de eerste druk, heeft teruggebracht in de aanvankelijk door Van Ostaijen gebezigde spelling. Bovendien is zijn Verantwoording bijgewerkt met de laatste aan het licht gekomen gegevens en zijn in die verantwoording een aantal facsimile's opgenomen’.
Op deze herdruk van het Verhalend proza zal die van het Kritisch proza volgen, thans in twee delen.
| |
‘Uit het Seminarie voor Nederlandse Literatuurwetenschap van de Rijksuniversiteit te Gent’
In bovengenoemde reeks, bestaande uit overdrukken van studies die door Gentse Neerlandici werden gepubliceerd, zijn twee nieuwe deeltjes verschenen (administratie-adres: Blandijnberg 2, Gent). Nummer vi (68 blzz.) is getiteld Rederijkersstudiën III en bevat twee artikelen uit het Jaarboek 1966 van ‘De Fonteine’. M. Vandecasteele geeft
| |
| |
op grond van de stadsrekeningen een uitvoerig en gedetailleerd overzicht van het Letterkundig Leven te Gent van 1500 tot 1539, met het grote Rederijkersfeest van 1539 als hoogtepunt (blz. 3-57). W. Waterschoot - die in Rederijkersstudiën II reeds een grondige studie aan Lucas d'Heere had gewijd - stelt ditmaal Lucas d'Heere en Marcus van Vaernewijck voor het Lam Gods (blz. 59-68). Hij komt tot de conclusie dat d'Heere's Ode op het altaarstuk van de gebroeders Van Eyck ‘de basistekst is geweest die Marcus van Vaernewijck de spoorslag tot verder detailonderzoek gegeven heeft’; ook Guicciardini en Lampsonius hebben gebruik gemaakt van de daarin voorkomende inlichtingen (blz. 67).
Nummer vii (45 blzz.) brengt een studie van Anne Marie Musschoot over De poëzie van F. Schmidt-Degener, overgedrukt uit Studia Germanica Gandensia viii (1966). Het is verheugend, dat nog eens de aandacht gevestigd wordt op het lyrische werk van deze ten onrechte vrijwel verwaarloosde dichter. Aan de hand van diens drie bundels - 55 Variaties op een bekend thema, de ‘tien suites voor viool en woord’ Silvedene, en het onvoltooid gebleven Nonceniente - geeft de schrijfster een goede karakteristiek van Schmidt-Degener's dichttrant en dichterlijke persoonlijkheid. Wij zouden echter haar conclusies gaarne nader geadstrueerd en geïllustreerd hebben gezien door een gedetailleerde analyserende bespreking van enkele typerende verzen of versgroepen. Misschien komt zij nog wel eens tot de publikatie daarvan; uit haar studie blijkt dat zij dergelijke analyses in portefeuille moet hebben.
W.A.P.S.
| |
Verzorgd Nederlands
Onder bovenstaande titel heeft Dr. H.M. Hermkens een ‘handleiding bij de studie van de Nederlandse taalkunde, bestemd voor studenten en leraren’ geschreven. ‘Nederlandse taalkunde’ is in dit verband een onjuiste term. In feite bespreekt de schrijver een groot aantal gevallen van onjuist of onverzorgd taalgebruik, die hij in 25 paragrafen ingedeeld heeft. ‘Het Nederlandse taalgebruik’ of ‘de kennis van de Nederlandse taal’ past beter op de inhoud van het boek dan ‘taalkunde’. Dezelfde stof is al in diverse werkjes voor de middelbare school behandeld, zodat de ervaren leraar daarin, zoals de schrijver zelf zegt, ‘weinig belangwekkends zal vinden’. Het nieuwe van deze handleiding bestaat in de uitvoerige literatuuropgave betreffende de besproken verschijnselen, die studenten en leraren de gelegenheid tot verdieping en verbreding van hun kennis biedt. Het boek is door L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, uitgegeven en kost ingenaaid f 6,90.
| |
De Studie van het Gotisch in de Nederlanden
In een omvangrijk boek (379 bladzijden) geeft Dr. R.G. van de Velde een chronologisch overzicht en een beoordeling van de resultaten van de studie van het Gotisch in de Nederlanden. De eerste gegevens over het Gotisch en de Goten zijn daar afkomstig van de Vlaamse zendeling Willem van Ruisbroek (1210-1270). De eerste publicatie van gedeelten uit de Codex Argenteus vindt men in de Origines Antwerpianae (1569)
| |
| |
van Iohannes Goropius Becanus, die uitvoerige pogingen deed tot de interpretatie van de teksten. Samen met Duden copieerde Arnold Mercator (1537-1587) stukken uit dezelfde codex, die gedrukt zijn in Janus Gruterus' Inscriptiones antiquae totius Orbis Romani (1602-1603). De publicatie van de Krimgotische woordenlijsten van Busbeek (1522-1592) gaf de studie van het Gotisch een ruimer verband. De 16de-eeuwse lexicografen Hadrianus Junius en Kiliaen besteedden al een opmerkelijke aandacht aan het Gotisch. In de 17de eeuw valt het werk van Franciscus Junius (1589-1677), die als de voorloper van de germanistiek mag worden beschouwd. Hij bestudeerde aanvankelijk vooral het Oudengels, maar werd door Izaak Vossius in staat gesteld de Codex Argenteus te bestuderen. Daaruit resulteerde een uitgave van de evangeliën met glossarium. Op een veel hoger niveau kwam de studie van het Gotisch pas door het werk van Lambert ten Kate (1674-1731). Hij werd de eerste comparatist van formaat. In de tweede helft van de 18de eeuw gaat de studie van het Gotisch in de Nederlanden achteruit. Desondanks zijn de Nederlanden gedurende twee à drie eeuwen de bakermat van de Gotische filologie geweest. De uitvoerige bespreking die schrijver wijdt aan de personen die daartoe bijgedragen hebben, en aan de bijdrage van ieder van hen afzonderlijk geven een duidelijk beeld van de problemen waarvoor zij zich gesteld zagen.
De studie is door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde bekroond en in 1966 te Gent als nummer 97 van de vie reeks uitgegeven.
| |
Sociologische invloeden op het taalgebruik
In ‘Taalsociologie’, Bijdr. en Meded. der Dialectencommissie van de Kon. Ned. Akad. v. Wet. te Amsterdam, No xxxii (1967) vindt men de tekst van voordrachten van Jo Daan en professor Weijnen. Jo Daan heeft het eerst over de term waarmee de studie van de sociale aspecten van de taal het best kan worden aangeduid, en geeft de voorkeur aan communicatietaalkunde boven taalsociologie. Ze bespreekt een aantal voorbeelden van taalverschillen die samengaan met sociologische, bijvoorbeeld in het Amsterdams. Weijnen geeft een voorlopige samenvatting van een aantal resultaten van enquêtes naar de positie van het dialect in Heerlen, Venlo, Blerik, Nederweert, Weert, Maastricht, Eysden, Mesch, Gennep en Ottersum.
B.v.d.B.
|
|