De Nieuwe Taalgids. Jaargang 60
(1967)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Taal en spelOver dit onderwerp moet nogal wat literatuur bestaan, dat weet ik zeker, meer dan wat Schultink in zijn nog nader te noemen geleerd en boeiend artikel noemt. Helaas heb ik die indertijd niet genoteerd. In elk geval rept Huizinga in zijn Homo Ludens daarover met geen woord. Het gaat mij niet om de vraag, hoe het begrip (of om bij Huizinga's terminologie te blijven ‘notie’) spel in alle mogelijke talen ter wereld wordt uitgedrukt, maar om speelse of ‘ludieke’ (alweer een term van Huizinga) vervormingen, interpretaties, enz. Ik ken ‘uit mijn blote hoofd’ (zoals dat tegenwoordig heet) maar enkele voorbeelden, o.a. ‘neem me niet dalijk’, ‘grif verkeerde kontslag’, ‘van de verkante keer’, ‘lid zijn van de G.V.D.’, ‘saldo mortale’, ‘aangenaaide nachtmuts’, ‘zemelappig’, ‘de groente(n)’, ‘openraamzangeres’, waarbij misschien ook hoort door accentverplaatsing ‘G. van Genis’ en ‘griezélig’. Parodieën, zoals van het Onze Vader (daarover is de literatuur zelfs overvloedig), het meest bekend door Perk's ‘O Schoonheid, Gij wier naam geheiligd zij, enz.’ (parodie of profanatie? Hij is overigens zelf geparodiëerd met ‘Ik ben geboren in Apeldoren en mijn zuster in Zierikzee’) en van de Psalmen, bijv. ‘Wie heeft lust een peer te snezen, enz.’ behoren nauwelijks tot ons onderwerp, omdat het spelelement in vele ontbreekt. Niet alzo in de variatie van het ‘Oranje boven’, t.w. ‘Oranjeboomstraat (bis), leve de bierbrouwerij’ (of ‘leve de bil van Sien’). Ludiek zijn evenmin de volksetymologische interpretaties of ‘volkse’ vervormingen, als abonnement (voor permanent), democratieschilder (voor decoratieschilder), expermit(t?)eren (voor experimenteren, waarbij ook permitteren heeft gespeeld), framboze (voor thrombose), gladiator (voor radiator), intrigatie (voor integratie), karnemel (voor caramel), liguster (voor lustrum), irrigeren (voor irriteren), professorisch (voor provisorisch), proleet (voor boleet), stimuleren (voor simuleren), enz. Van bewust, opzettelijk ‘spelen’ is hier geen sprake. De sprekers of schrijvers, die zich aan dit soort vervormingen bezondigen, zijn doodserieus. Wel kan dat het geval zijn met de vernederlandsing van vreemde eigennamen, zoals Seys-Inquart = zes en een kwart, Fischböck = viespeuk, waarmee vergeleken kan worden Chamberlain = jaime Berlin en (minder geslaagd) Tsjow En-lai = chew and lie en anagrammen als ‘the liar’ (= A. Hitler). Die Seyss-Inquart en Fischböck doen me weer denken aan lits-jumeaux = lust je me zo. Of hebben we hier met een geheel ander spel te doen, namelijk het opzettelijk op de klank af in de eigen taal weergeven van vreemde woorden en zelfs gehele zinnen, zoals ‘der Zug donnerte vorüber’ = de zeug donderde voorover, ‘the bad man made his breakfast’ = de badman maakte zijn broek vast. Of we bij ‘d'ou elle ainsi ni d'homme’, wat trouwens ook geen zin oplevert, nog van spel kunnen spreken? Speels, maar zonder zin, is wel ‘ziet Uwé de kok met de lange poten in de pan dansen’. Vrijwel zinloos zijn ook grappen als ‘how exist it’, ‘it is me what’, ‘'t is frits in de morning’, ‘'t is kausz baussen’. Ik denk hier ook aan de hete ‘trania’, die Speenhoff een Spaanse schone laat wenen achter de ‘pianos’.
Van een opzettelijk spel mag men, dacht ik, wel spreken bij vervormingen als ellendelaar, leugeling, aangelaat, bij voltooide deelwoorden als gefoven, gejoochen, ge- | |
[pagina 49]
| |
looien, georven, gerolen, gewoven (uit de volkstaal in de studententaal en v.v. in de regententaal? Dit laatste stellig bij gescheeën (naar analogie van gebreeën?)Ga naar voetnoot1 Ludiek zijn zonder twijfel vervormingen van oa-woorden van het type ‘pot-vol-blommen’ en dan ook bepaalde interpretaties van afkortingen, zoals indertijd ANP = Adolf's nieuwste papegaai, WH (op legerauto's) = Wij halen, WS = Wij stelen, en schibboleths als ‘jozo’ = jij ook zo'n optimist, waarop dan, als men ‘goed’ was, werd geantwoord met ‘nezo’ = natuurlijk, Engeland zal overwinnen, ‘ozo’ = Oranje zal overwinnen en ‘hallo’ = hang alle laffe landverraders op (de twee laatste voorbeelden dank ik aan Prof. Zaalberg). Het verschijnsel is niet van vandaag of gisteren. Uit de middeleeuwen dateert bijv. ‘Roma’ = radix omnium malorum avaritia, ik herinner verder terloops aan ‘SDAP’ = soort dat altijd pruttelt, GHVL (randschrift op rijksdaalders) = grote heren vreten lekker en omgekeerd luie varkens hangen graag. Nu luidt het randschrift ‘God zij met ons’, wat in verband met de positie van het koningshuis niet zonder zin is. De speelse (meermalen erotische) interpretaties van afkortingen, woorden en zinnen vormt een wereld op zichzelf. Het wemelt van de dubbelzinnigheden. Ik kan hier uiteraard geen explicatie geven van de meervoudige betekenis of opvatting van bijv. A.R., D.V., O.K., P.G., S.A., W.G., enz. De vraag is, of deze en vele andere genoemde grappen niet van incidentele aard zijn en een korte levensduur hebben. Ik denk nu aan de door Schultink in zijn bovengenoemd artikel in het Minderaa-nummer van De Nieuwe Taalgids (1964) gegeven voorbeelden, o.z. ‘schandlappen’ voor ‘landschappen’ (ontleend aan Caron's artikel in Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde 79 (1963), alleraardigst zeker: Iets dat hierop lijkt - ik meen, dat dit spel vrij algemeen is, maar ik heb geen voorbeelden bij de hand - is de vraag (destijds) naar het verschil tussen Hitler en Molotow (antwoord: Molotow is Molotow, maar Hitler is een tolle mof) en de obscene grap van laten we zeggen Jan en Piet: Jan rudert die Boote en Piet pudert die Rote en dan ook de gelijkstelling (al snap ik die niet helemaal) van een schat van een jurk met een jat van een schurk. Verwant, maar iets verder weg, is de ‘tweeëiïge ëenling’ en de verklaring van plantsoen als plaats, waar zoenen worden geplant. Veel frequenter zijn weer grappen als het verschil tussen een baby en een varken. Maar om op die schandlap terug te komen, dit woord is toch niet in de gebruikte zin doorgedrongen tot de algemene taal. Wel is dat het geval met bijv. ‘albedil’ - ‘bedilal’, ‘hanttrouwe’ - ‘trouwehant’, ‘keurwille’ - ‘willekeur’, ‘krapmee’ - ‘meekrap’, ‘muskaatnoot’ - ‘notemuskaat’, ‘pikhaan’ - ‘hanepik’. Maar dit is weer geen spel, zomin als de volkse omkeringen proefsteek (voor steekproef), afschutgeweer (voor afweergeschut) en bij provo's gebruikelijke woorden als witdoel (voor doelwit), rooftijd (voor tijdroof). Tot het type grappen als Schultink's ‘de boer had een varken, enz.’ behoort ook De boeren van het noordenland
Hebben tien vingers aan elke hand,
Vijf en twintig aan handen en voeten,
Raad hoe wij dit lezen moeten.
| |
[pagina 50]
| |
Weer van een geheel andere soort zijn de grappen door verspreking, waarbij ik nu alleen denk aan de befaamde ‘drie droge doeken’ en ‘hoe knap krabt de kat de krullen van de trap’; vele die tot dit genre behoren, zijn minder onschuldig. Een zinvolle afbakening van een terrein, dat nog door één onderzoeker kan worden overzien, is bij het onderwerp ‘taal en spel’ wel bijzonder moeilijk. De mogelijkheden zijn schier onuitputtelijk, zelfs al houdt men vast aan de voorwaarde ‘opzettelijk spel’. Kan en mag men uitsluitend synchronisch te werk gaan? En wat te doen met woorden als aanstelleritis, bibberatie, hoter de boter, kletsica, kledage, kwepsie (dit woord is van Prof. Van Haeringen), lammenade (onder invloed van lammenadig?), plotsklaps, portemeniks, portemeja, prolurk, slabberdewapski, juustement (frans? Of quasi-dialectisch met een frans suffix?), soortement, zielement (is ment misschien een ludiek suffix?) enz. Zijn al deze woorden van ‘speelse’ oorsprong en/of worden ze nog als ‘speels’ gevoeld? Behoren opzettelijke dialectismen of quasi-dialectismen ook tot het onderwerp ‘taal en spel’, zoals ik ben er teugen, we gaan (of me gane) naar huus, me doene maar, het ken? En de opzettelijke spellingsuitspraak van vreemde woorden, zoals speeg = speech? En wat te denken van namen als Rotjeknor voor Rotterdam? De vorming doorzie ik niet, de vraag is dus: hoe ontstaan? Speels? Maar hoe dan? En zijn er soortgelijke ‘ludieke’(!) namen van steden, gewesten of landen of van derzelver bewoners? Namen van het type Moffrika of Haginees leveren natuurlijk geen moeilijkheden op. Enfin, dit is iets voor de beoefenaars van de naamkunde. Als men de literatuur niet zou mogen uitsluiten, dan zal de hele leugen- en spotliteratuur in het onderzoek betrokken moeten worden, het adynaton, de lygisogur, het Lugenmärlein, misschien zelfs wel de nonsensliteratuur. Dat lijkt me voor één mens nauwelijks te doen. Ik zou daarom de belangstellende lezers tot besluit een vraag willen voorleggen, die ikzelf (nog) niet kan beantwoorden: zou men zich (voorlopig) kunnen beperken tot die woorden, vormen en constructies van speelse oorsprong, die in de algemene taal zijn doorgedrongen? Of beschikken we dan niet over voldoende materiaal? j.j. mak |
|