Bij ‘Twee Problemen’ (vorige afl., p. 328-337).
Op pp. 336 en 337 zijn enkele storende drukfouten blijven staan (ondanks ingezonden korrektie van de schrijfster). Het zijn de volgende:
p. 336d, lees: |
‘áfblìjven (àfblíjven?)’ aanhalingstekens sluiten). |
p. 336e, lees: |
of wélàllémàchtìg! (lage toon op àl-) |
|
vérdwìjn! (lage toon op -dwijn) |
p. 337a, lees: |
Dát zèi ìk nìét; Maàr Ján ìs ziék; 'k gèloòof hè t niét; |
|
(resp. lage toon op ìk en is; laag-hoog op |
|
le nìét en zìék; hoog op 2e niét). |
Ten overvloede zij nog vermeld dat de ‘hoog-lage’ glijtonen niet noodzakelijk het laagste stemniveau bereiken; de term geeft slechts de richting van het toonverloop aan. Hetzelfde geldt mut. mut. voor ‘laag-hoog’. Op éénlettergrepige woorden zijn deze stijgingen of dalingen vaak zeer gering en voor het oor van een niet-toontaal-spreker moeilijk te horen. Maar ze zijn er wel, en een instrumentele analyse zal het verschil met hoge (niet-dalende) resp. lage (niet-stijgende) tonen duidelijk te zien geven.
b. siertsema