| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Taalstrijd in Kaapland 1806-1875
Bij Nasou Beperk (Nasionale Opvoedkundige Uitgeverij Beperk), Kaapstad / Bloemfontein / Johannesburg / Port Elizabeth / Pietermaritzburg, is in 1965 verschenen een tweede druk van J. du P. Scholtz, Die Afrikaner en sy Taal 1806-1875 (214 blz.; prijs gebonden R 3,50), een niet veel veranderde heruitgave van de eerste druk, die in 1939 verscheen.
Prof. Scholtz beschrijft daarin de lotgevallen van het ‘Hollands’ in Kaapland vanaf 1806, het jaar waarin de kolonie onder engels bestuur kwam, tot 1875, het jaar waarin het ‘Genootskap van Regte Afrikaanders’ werd opgericht als een van de voornaamste uitingen van de nationale bewustwording in de jaren zeventig. Het is een verhaal van stelselmatige verengelsing in het openbare leven, in kerk en school, in de stad Kaapstad, waar het Engels de gunstigste positie had, tegenover het platteland; van verzet tegen die verengelsing en ook van toegeven daaraan; een verhaal van vallen en opstaan, dat ten slotte geëindigd zou zijn met vallen voorgoed van het ‘Hollands’ en daarmee van de hele dietse taal en cultuur in Zuid-Afrika, als niet de Afrikaanse Taalbeweging het Hollands had losgelaten en zich op het Afrikaans als eigen cultuurtaal had gericht.
De bronnen die Scholtz gebruikt heeft, zijn vele en velerlei: reisbeschrijvingen, regeringspublikaties, kranten en periodieken, archivalia. Van stap tot stap, bijna van jaar tot jaar, kan de lezer de gang van zaken volgen. De auteur heeft met zijn zorgvuldige en nauwkeurige geschiedverhaal een waardig monument opgericht voor de mensen aan wier nagedachtenis hij zijn boek opdraagt: ‘almal wat hul in die jare 1806-1875 vir die behoud van die Hollands-Afrikaanse taal en kultuur aan die Kaap beywer het’.
| |
Schönfeld-van loey, zevende druk
De jongste uitgave van Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands, evenals zijn voorgangers bij Thieme, Zutfen, verschenen, draagt op het titelblad geen verschijningsjaar, maar het voorbericht van de bewerker, Prof. Dr. A. van Loey, is gedateerd 25 augustus 1964. ‘Deze druk’, staat in dat voorbericht te lezen, ‘werd vanzelfsprekend zoveel mogelijk bijgehouden’, en de auteur wijst dan enkele plaatsen aan waar het ‘bijhouden’ geleid heeft tot aanvullingen of wijzigingen van enige omvang. Voor het overige zijn de veranderingen niet talrijk en niet ingrijpend, maar wie de literatuuropgaven achterin vergelijkt met die in de vorige druk, kan op verscheiden plaatsen constateren dat Van Loey van recente publikaties goede nota heeft genomen, ook als die hem geen aanleiding hebben gegeven tot een verandering in de betrokken paragraaf.
Zo verschilt dan deze druk van het ‘beproefde handboek’, zoals de bewerker het noemde in zijn voorbericht bij de zesde, niet heel veel van zijn laatste voorganger, en dat vrij geringe verschil tekent zich in de omvang af. De zesde druk was 367 bladzijden groot, de zevende telt er 368, maar is hoger geprijsd: f27,50 gebonden.
| |
| |
| |
Weijnen, Zeventiende-eeuwse Taal, vierde druk
‘Een boek als dit kan eerst op de lange duur zijn waarde in de practijk bewijzen’. Die woorden zijn van C.C. de Bruin, NTg. xlvii, 52, in zijn beoordeling van de eerste druk van Weijnens studieboek voor het zeventiende-eeuwse Nederlands. Welnu, uit de korte tussenpozen waarmee de drukken op elkaar gevolgd zijn, mag afgeleid worden dat het boek zijn waarde in de praktijk bewezen heeft, en dat wel ook voor andere gebruikers dan juist studerenden voor de akte Nederlands M.O.-A, op wie de auteur blijkens het voorbericht bij de eerste druk (en ook nog bij de vierde) vooral het oog heeft gehad. In 1965 is de vierde druk verschenen, die de derde in omvang aanzienlijk overtreft, doordat 26 teksten zijn toegevoegd: een vermeerdering in aantal niet aileen, maar ook in variatie. Zo goed als onveranderd is gebleven de grammatische inleiding; daarin zijn, deelt de auteur in het voorbericht mede, ‘alleen enkele evidente fouten verbeterd’. Aldus is gehandeld op wens van de uitgever, die het boek niet te duur wilde laten worden, Datzelfde loffelijke streven heeft ertoe geleid dat de nieuw toegevoegde stukken niet, zoals in de tweede en de derde, tussen de oude geplaatst zijn, maar achteraan. Het vermoeden ligt voor de hand dat die regeling getroffen is om het blijvend gedeelte langs fotomechanische weg te kunnen herdrukken. Als dat vermoeden juist is, moet erkend worden dat het procédé goed geslaagd is: het heeft geen merkbare sporen nagelaten, behalve in het voorbericht, waar bestanddelen van vroegere voorberichten duidelijk van nieuw gezette zijn te onderscheiden.
Deze vierde druk van 427 bladzijden kost gebonden f16,50. Uitgever is Thieme, Zutfen.
| |
Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1964-1965
Evenals zijn voorgangers bevat dit Jaarboek talrijke verslagen van commissies, waaronder die van de Dialectencommissie, de Volkskundecommissie en de Naamkundecommissie. Een vaste rubriek vormen ook de ‘levensberichten’ van de Afdeling Natuurkunde en de ‘herdenkingen’ van de Afdeling Letterkunde. Van de levensberichten vermelden we het door Ph. H. Kuenen samengestelde levensbericht van Cornells Hendrik Edelman, wiens werkzaamheid in bodemkartering hem meermalen in aanraking heeft gebracht met het naamkundig onderzoek; onder de herdenkingen is er een van Edgard Blancquaert, door C.B. van Haeringen.
| |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymieen Dialectologie xxxviii (1964)
J.L. Pauwels wijdt een artikel In memoriam Dr. Jan Lindemans (1888-1963). - H. Vangassen vervolgt zijn studie over klankverschijnselen Aan de grens van Vlaanderen en Brabant; hij behandelt nu, met hedendaags en historisch materiaal, ndl. ŏ vóór r (borstel, korst) en ndl. eu; bij beide doen zich palatalisatie en ontronding voor, bij eu bovendien diftongering in Brabant. Drie kaarten lichten een en ander toe. - Het uit- | |
| |
voerig overzicht van La philologie wallonne en 1963, door Élisée Legros, met medewerking van Jules Herbillon, doet opnieuw het gemis gevoelen van de vroegere tegenhanger voor nederlandse taalkunde.
| |
Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen
Onder bovenstaande ‘Centrale Commissie’ ressorteren drie meer bekende commissies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, te weten de Dialectencommissie, de Volkskundecommissie en de Naamkundecommissie. Van de jaarlijkse Mededelingen van die drie commissies is nr. 17 in december 1965 verschenen. Het nummer opent met Een woord ten afscheid van P.J. Meertens, de afgetreden directeur van de drie bureaus; dit wordt gevolgd door een wat uitvoeriger ‘woord’ van Jo Daan Bij het afscheid van Dr. P.J. Meertens. Er is verder de Kroniek van dit jaar, van F.J. Modderman-Smit, en het jaarverslag over De bibliotheek, van C.W. de Kruyter. Daarna komen drie korte bijdragen uit de werkplaats: R. Rentenaar schrijft over Landmaten en veldnamen (oude maten die in veldnamen voortleven); Marie Veldhuyzen geeft enige versies van het lied Van de drie koningsdochterkens; W.G. Rensink deelt iets mede over dorswerktuigen: Van stokken, geselen en vlegels.
| |
Neerlandicicongres
Het jaarlijkse congres van studenten in de nederlandse taal- en letterkunde wordt op 30 en 31 maart en 1 april 1966 in en om Leiden gehouden. Onderwerp van behandeling is ‘Waarde Vriend’: brief en literatuur; vier inleiders zullen spreken over de brief als literair genre en over brieven van literatoren. Abactis van de congrescommissie is Mej. H.F. Schüsler, Papengracht 8, Leiden.
C.B.v.H.
| |
Verwey's ‘Persephone’ en Gorter's ‘Mei’
Bij de opening van het nieuwe studiejaar van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage op 18 september 1965 heeft Dr. G. Kazemier, aansluitend bij de herdenking van Verwey's honderdste geboortedag, de beide bovengenoemde gedichten in hun onderlinge verhouding besproken. Onder de titel Verwey en Gorter; Persephone en Mei is deze rede thans verschenen bij P. Noordhoff N.V. te Groningen (17 blzz., gevolgd door het Jaarverslag van de Rector, blz. 19-27).
In verband met de invloed van Verwey op de dichter van Mei wordt gewoonlijk ook de Persephone genoemd, maar zonder dat dit nader wordt toegelicht. Kazemier meent dat de invloed van dit werk ‘veel dieper is geweest dan uit de sfeer en de versvorm van het gedicht kan blijken’ (blz. 4.). Men lette vooral ook op de opvallende overeenkomst in motief en indeling: ‘Persephone en Mei (zijn) soortgelijke figuren: jonge meisjes, godendochters, beiden het voorjaar symboliserend ...’ (blz. 4); beide
| |
| |
gedichten bestaan uit drie delen. ‘In beide eerste delen wordt het onbekommerd leven van de godinnetjes op aarde beschreven. In het tweede deel ontmoet zowel Mei als Persephone een godheid, wat voor hun verdere bestaan van beslissende betekenis zal worden’ (blz. 5.). Maar dan gaan de beide verhalen uiteenlopen. Persephone wordt door Hades als zijn bruid meegevoerd naar de onderwereld, Mei wordt door Balder afgewezen zodat er voor haar niets anders rest dan te sterven. ‘Het lijdt, dunkt mij, geen twijfel, dat Gorter opzettelijk deze wending heeft gemaakt; dat hij, een soortgelijk uitgangspunt kiezend, welbewust naar een ander eindpunt is gestevend. Hij bewonderde Verwey, maar voelde zich stellig ook een ander dichter’ (blz. 5).
Persephone valt niet los te denken van Verwey's vriendschap met Kloos; voor de eerste heeft ‘in de tijd van hun vriendschap het leed, het sombere, het donkere van Kloos een bijzondere bekoring gekregen’ (blz. 7). Hij is er zich door bewust geworden dat ‘de smart de mens levensdiepten openbaart die hij zonder deze waarschijnlijk nimmer zou hebben ervaren’ (blz. 8). En ‘de 17-jarige Verwey (heeft) in zijn uitzonderlijk mooie gedicht willen weergeven, hoe de jonge dichterziel, door een machtige godheid in de donkere diepten van de geest meegevoerd, daardoor zelf tot goddelijke macht kwam’ (blz. 10).
Gorter kon Verwey daarin niet volgen; voor hem was juist het licht van dominerende betekenis. Kazemier probeert in dit verband de figuur van Balder te benaderen vanuit ‘de gelijktijdige impressionistische schilderkunst, waarmee Gorter een sterke affiniteit bezat’ (blz. 12). In de blinde zonnegod krijgt de uiterste consequentie van dit impressionisme gestalte: ‘Het is het moment in zijn hoogste potentie; dat is zonder geheugen, zonder toekomst; dat is opgang van alles in het ene licht, en dit is blindheid’ (blz. 16).
Gorter wilde ‘een verheerlijking van het licht’ geven ‘tegenover de zang van de donkere diepten van de menselijke geest ... Het is hem duidelijk geworden, dat zijn eigenheid, zijn zelfstandigheid ten opzichte van Verwey het schoonst aan de dag zou treden, als hij op een soortgelijke wijze begon en dan, op het kritieke punt, een heel andere richting ging inslaan. Het maakt de indruk, dat hij zich door Verwey van de aard van zijn dichterschap bewust is geworden. In Persephone zag hij wat hij wel, en wat hij niet zou willen’ (blz. 17).
| |
Lazarillo de Tormes
Als Kerst- en Nieuwjaarspremie voor de leden, van de Wereldbibliotheek-Vereniging is verschenen Het leven van Lazarillo de Tormes, en over zijn wederwaardigheden en tegenslagen, vertaald door Prof. Dr. C.F.A. van Dam en geïllustreerd door Jan van Oosten (Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen 1965; 111 blzz.). Via een Franse vertaling ontleende Bredero aan deze beroemde Spaanse schelmenroman (eerste uitgave 1554) de twee hoofdfiguren van zijn Spaansche Brabander. Het is voor de Neerlandistiek verheugend, dat zijn bron (hoofdstuk iii) nu in een goede vertaling beschikbaar is en gemakkelijk door ieder kan worden geraadpleegd.
| |
| |
| |
De barok
De reeks lezingen, die jaarlijks door de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Graven-hage wordt georganiseerd, was in de cursus 1964-1965 gewijd aan de verschillende aspecten van de Barok. Onder de titel De Barok hebben deze voordrachten nu op de gebruikelijke wijze in pocketvorm het licht gezien (Servire, Den Haag 1965; 113 blzz.; prijs f 3,95). H.A. Enno van Gelder behandelt bij wijze van algemene inleiding het Europees cultuurleven in de periode van de barok (door hem gesteld op 1560-1660), Daarna bespreekt Th. H. Lunsingh Scheurleer De barokstijl in de bouwkunst, H.H.J. de Leeuwe de Barokke toneelkunst, en F.R. Noske Aspecten van de Barok in de muziek. Op de literaire aspecten wordt gewezen door W. Asselbergs (Vondel als Barokdichter) en door Mejuffrouw E.L. Kerkhoff (De literaire stijl van de Barok). Vooral de beide laatste voordrachten, alsmede de lezing van Dr. de Leeuwe, verdienen ten volle de aandacht van Neerlandici. In het bijzonder geldt dit voor de bijdrage van Prof. Asselbergs, die een waardevolle aanvulling vormt op de bekende studie van W. Kramer over Vondel als Barokkunstenaar (1946); ook als men - zoals ik - bedenkingen heeft tegen een te onbepaald en generaliserend gebruik van de nog steeds omstreden term ‘barok’, zal men van Asselbergs' scherpzinnig betoog zowel genieten als leren. Het stuk van Mej. Kerkhoff treft door zijn overzichtelijkheid en eruditie, maar onderstreept als het ware door zijn onvoorwaardelijke aansluiting bij de Duitse opvattingen omtrent de literaire Barok - overigens vanzelfsprekend, nu zij uitgaat van de Duitse letterkunde - het principiële bezwaar dat ik tegen dit bijzonder geslaagde boekje heb: het ontbreken van een inleidende beschouwing, waarin de internationale discussie besproken wordt die over ‘barok’ als literaire term wordt gevoerd en waarin, het Duits-Zwitserse standpunt lang niet algemeen als
normatief en definitief wordt aanvaard.
| |
In de voorhof der poëzie
Onder bovenstaande titel heeft Dr. G. Kazemier een ‘Inleiding tot het Nederlandse vers’ geschreven, voortgekomen uit zijn onderwijs aan de Haagse School voor Taalen Letterkunde (Servire, Den Haag 1965; 220 blzz.; prijs f 8,90). Zijn boek wordt in het algemeen goed gekarakteriseerd door wat hij er in een Aan de lezer zelf van zegt: ‘Ten dele via een historische, ten dele via een psychologische benadering heb ik geprobeerd de problemen duidelijk te maken en daarbij het aesthetische gevoel te ontwikkelen. Zo zal men hier soms minder, soms ook meer vinden dan in de gewone handboeken over dit onderwerp’ (blz. 5). Maar daaraan behoort te worden toegevoegd, dat de vele citaten (liefst van volledige gedichten) en - vooral! - de toegewijde aandacht waarmee deze uitvoerig worden toegelicht, in nog sterkere mate de aard van deze nieuwe ‘Inleiding’ bepalen. Kazemier schrijft niet alleen met een gedegen kennis van zaken, waardoor hij in het algemeen verrassend ‘eenvoudig’ blijven, kan, maar ook met kennelijke liefde voor zijn onderwerp, waardoor zijn betoog aantrekkelijk en boeiend wordt. Natuurlijk kan men, vooral bij zijn toelichtingen en zijn accent-verdelingen, wel eens met hem van mening verschillen, maar een subjectieve inslag is bij zijn wijze van behandeling nu eenmaal onvermijdelijk. En het grote voordeel is, dat er een leerboek door ontstond dat zich als een onderhoudend verhaal laat lezen, omdat de lezer er zich persoonlijk bij betrokken voelt.
| |
| |
| |
Vondel, Govert Flinck en Kleef
Van juli tot september 1965 werd in het Städtisches Museum te Kleef een tentoonstelling gehouden van het werk van de schilder Govert Flinck die daar drie en een halve eeuw geleden geboren werd. In de catalogus - Govert Flinck, der Kleefsche Apelles, 1616-1660. Gemälde und Zeichnungen - is een studie van Friedrich Gorissen opgenomen over Govert Flinck, der Kleefsche Apelles, und seine Vaterstadt Kleve im Werke des Joost van den Vondel (blz. 5-14). Stelselmatig bespreekt de schrijver daarin alle gedichten van Vondel, waarin Kleef en/of Flinck ter sprake komen, terwijl uiteraard ook Johan Maurits van Nassau - vanaf 1647 te Kleef wonende als stadhouder van Mark, Kleef en Minden voor de keurvorst van Brandenburg - meermalen genoemd wordt. Veel nieuws brengt dit overzicht niet, maar het stemt tot voldoening dat de Govert Flincktentoonstelling aanleiding was om ook voor Vondel aandacht te vragen. In het bijzonder trof mij de opmerking van Gorissen, dat de wereld mèt de kennis van het Nederlands tevens ‘einen der groβen abendländischen Dichter aus den Augen (verlor)’ (blz. 5). In de 17de eeuw was dat anders:
Muβ man noch ausdrücklich daran erinnern, daβ sie alle dieselbe niederländische Muttersprache redeten: Joost van den Vondel, der Dichter, aus antwerpner Familie, in Köln geboren, in Amsterdam tätig; Govert Flinck, in Kleve geboren, in Amsterdam tätig; Johan Maurits von Nassau-Siegen; die Kurfürstin Louise Henriette, Tochter von Frederik Hendrik und Amalia von Solms; sie sprach mit dem Kurfürsten, der das Niederländische durchaus beherrschte, in ihrer Muttersprache. Kunst und Wissenschaft, Fürstenhof und Rathaus sprechen in diesem Goldenen Jahrhundert in Kleve wie in Amsterdam und Den Haag dasselbe Idiom, (blz. 14).
| |
Bilderdijk's ‘Aanmerklijke Luchtreis’
Na de - bijzonder fraaie - bibliofiele editie van Bilderdijk's Kort verhaal van eene aanmerklijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking, die in 1963 door de Stichting De Roos werd verzorgd maar beperkt bleef tot een oplage van 175 exemplaren, heeft thans in de reeks Kramers pockets van formaat een voor ieder gemakkelijk verkrijgbare her-uitgave van deze vroeg-negentiende-eeuwse ‘science fiction novel’ het licht gezien. De editeur is Martien J.G. de Jong die er ‘een beknopte inleiding en enkele aantekeningen’ aan toevoegde, de uitgever W. van Hoeve in Den Haag (z.j.; 99 blzz.; 1 ill.; prijs f 4,90). Het stemt tot voldoening, dat dit praktisch vergeten geschriftje van Bilderdijk -zij het in een uitgave zonder wetenschappelijke bedoeling en met gemoderniseerde spelling - opnieuw onder de aandacht van velen kan komen; de opvallende veelzijdigheid van zijn kennen en kunnen wordt er nog eens door onderstreept.
w.a.p.s.
| |
Brieven schrijven
Onder de titel ‘Brieven schrijven, een kennis, een kunst’ heeft drs. J.P.M. Tacx een Prismaboek verzorgd, waarin hij theoretische uiteenzettingen over het schrijven van
| |
| |
brieven in het algemeen (45 bladzijden) en een flink aantal gecommentarieerde voorbeelden van diverse soorten van brieven geeft (159 blz.). Men vindt er voorbeelden van brieven aan de overheid en overheidsinstanties, zakelijke brieven (geen eigenlijke handelscorrespondentie), sollicitatiebrieven, brieven naar aanleiding van alle mogelijke gebeurtenissen in het dagelijkse leven en brieven die verband houden met verenigingen, kerk of school, zodat vrijwel het hele maatschappelijke leven erin vertegenwoordigd is en men niet gauw tevergeefs naar informatie zal zoeken.
B.v.d.B.
| |
Romans leren lezen
Onder de titel Inleiding tot het lezen van romans heeft Fons Sarneel ‘een reeks vervolg-artikelen’, door hem gepubliceerd in het tijdschrift Jeugd en Cultuur (1964-1965), in een boekje van 52 blz. bijeengebracht (besteladres: Jeugd en Cultuur, Tervurenlaan 221, Brussel 15, en Dennenstraat 135, Nijmegen; prijs f 2,25). Met groot enthousiasme kwijt hij zich van zijn taak de jeugd tot de roman te brengen. Het is echter moeilijk te zeggen, wat hem het naast aan het hart ligt, de cultuur of de jeugd. Aan de ene kant immers is zijn enthousiasme voor de cultuur zo groot, dat hij vaak geen oog heeft voor de vele voetangels en klemmen die zich op het romanpad bevinden, zodat de jongelui nogal eens verkeerd terecht zullen komen als zij hem volgen; aan de andere kant brengt zijn verlangen de jeugd te behagen hem ertoe een taal te gebruiken, die weliswaar voor menig jonkman aantrekkelijk mag zijn, maar voor dit culturele onderwerp niet geheel adequaat kan worden genoemd. Wie echter, net als de heer Sarneel, geen overlading schuwt, en - anders dan de heer Sarneel - zijn ingenomenheid met het onderwerp door oplettendheid weet in te tomen, zal een in veel opzichten interessante bespreking van Een Hollands drama aantreffen en daartegenover enige goede opmerkingen over Het boek alfa van Ivo Michiels zien geplaatst. Visies als die op Van Schendel, die ‘door liet biografisch perspectief’ ‘getiranniseerd’ zou worden (blz. 25) en zinsneden als die over het kunstwerk ‘dat zijn vader en moeder moet verslinden’ (blz. 18), neemt hij dan wel voor kennisgeving aan.
W. Blok
|
|