De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Nieuwe aspecten in de Bilderdijk-studieGa naar voetnoot1De directe aanleiding tot de keuze van mijn onderwerp is geweest de verschijning van de aula-pocket Van Bilderdijk tot Huizinga, Historische toetsingen, van professor GeylGa naar voetnoot2. Daarin publiceert deze als eerste van de vijf hier gebundelde studies voor de derde maal zijn opstel Een eeuw strijd om Bilderdijk. Voor het eerst verscheen dit in De Gids, in 1956, in het gedenkjaar - het 200e - van 's dichters geboorte, en wel als reactie op wat hij noemt het eerste teken van die herdenking, het van de pers komen van het eerste deel van Mr. W. Bilderdijk's briefwisselingGa naar voetnoot3. In 1958 nam de auteur het op in zijn bundel Studies en StrijdschriftenGa naar voetnoot4, en nu ontleende hij mede aan dit polemische geschrift de titel van genoemde goedkope heruitgave van weer anders geselecteerde opstellen, waarvan alleen dat over Huizinga van recenter datum is. Uiteraard is deze uitgave van eigen belang voor de kennis van het oeuvre van professor Geyl, van zijn werkwijze en zijn visie als strijdbaar, en ik voeg er aanstonds aan toe: daarin ruiterlijk, geschiedschrijver. Een andere vraag is, of vandaag de verbreiding van een juister kennis aangaande Bilderdijk gediend is met dit suggestief maar kaleidoskopisch beeld van litterarische kritieken en fantasieën, van Da Costa tot Wille, waarbij als enig trait-d'union fungeert een door Geyl gewraakte ‘traditie der vergoelijking’Ga naar voetnoot5. Die vraag is gewettigd omdat juist de verschijning van het eerste deel der Briefwisseling van Bilderdijk, in 1955Ga naar voetnoot6, een stimulans is gebleken tot de opleving van de Bilderdijk-studie en de belangstelling daarvoor. Dit is te merkwaardiger omdat de grote herdenking van 1906 een dergelijke herleving niet heeft kunnen bewerken. Schreef Willem de Clercq kort na Bilderdijk's dood in zijn Gedenkzuil, dat de gestorvene zelfs voor zijn vrienden veelszins was als een obelisk, beschreven met hiëroglyfenGa naar voetnoot7, professor W.A.P. Smit kon nog in 1943 in De Nieuwe Taalgids poneren dat Bilderdijk er recht op heeft, in de litteratuurgeschiedenis een raadsel te zijnGa naar voetnoot8. Door de uitgave van de Briefwisseling, begonnen in 1955, en diverse publicaties daarna, heeft de Bilderdijk-studie echter nieuwe aspecten gekregen die het traditionele en veelszins legendarische totaalbeeld gaan verhelderen en de verklaring van het raadsel Bilderdijk op zijn minst dichter bij brengen. Het is nog maar een begin, maar het lijkt mij niet voorbarig, noch ondienstig, om in de kring van onze vereniging die bij de uitgave van de briefwisseling van Bilderdijk en bij de verbreiding van een juiste kennis aangaande deze erflater van onze nederlandse beschaving zo nauw betrokken is, hierover - zij het min of meer fragmentarisch - een en ander op te merken. | |
[pagina 290]
| |
De zeer omvangrijke brievenverzameling van Bilderdijk staat hierbij uiteraard centraal. Het is dan ook verblijdend dat door de eindelijke uitgave van Deel i der Briefwisseling in 1955 anderen werden gestimuleerd nog onbekende epistels op te sporen of vrij te geven. Zo werden alle 88 brieven van de dichter aan zijn Amsterdamse lettervriend Uylenbroek, die Messchert nog in 1836 ter inzage heeft gehad, maar die sedert dien spoorloos warenGa naar voetnoot1, op één na te Wenen teruggevonden door een nederlands antiquairGa naar voetnoot2. Een verre verwant van de familie Bilderdijk, Mr. H.V. Hogerzeil, gaf een paar honderd brieven van Bilderdijk aan zijn tweede vrouw uit de jaren 1799 en 1800, vrij voor publicatie. De familie Carp te Eindhoven, aan het geslacht Bilderdijk gelieerd via de lijn Elter-Woesthoven, schonk enkele fraaie rebus-brieven van de dichter aan het Letterkundig Museum, Professor Kooiman te Amsterdam enkele epistels aan een réveilvriend uit de laatste levensjaren van Bilderdijk aan ons Museum. Behalve de laatstgenoemde zijn deze aanwinsten van het grootste belang voor de delen ii en iii van de Brievenuitgave, waarvan deel ii, lopend van 1795 tot en met 1797, thans in bewerking is en de voltooiing nadert. Doch niet alleen de brieven zullen nieuwe aspecten aan het licht brengen. Ook deden dat reeds diverse studies. Van de herdenkingsliteratuur moet dan met name genoemd worden de rede van Professor W.A.P. Smit, Herdenking van Bilderdijk, uitgegeven door het Nationaal ComitéGa naar voetnoot3, waarin een visie geboden wordt die al in de richting tendeert van wat in de jaren daarna door anderen naar voren werd gebracht. Ik denk dan allereerst aan de voortreffelijke studie van Professor Meeuwesse over Bilderdijk's beschouwing van de echtelijke liefde, onder de titel Bilderdijk in het paradijs voorgedragen in de jaarvergadering van onze vereniging in 1959 en gepubliceerd in De Nieuwe Taalgids van 1960Ga naar voetnoot4. In dezelfde lijn liggen min of meer de Akademie-mededeling van Dr. Jacob Smit over De kosmische zelfvergroting van de dichter bij Bilderdijk, Perk en Marsman, gepubliceerd in 1957Ga naar voetnoot5, en een bijdrage van mij zelf die in 1961 in een gedenkbundel verscheen onder de titel Bilderdijk als wijsgerig historie-vormerGa naar voetnoot6 doch die in een ander verband wellicht zou zijn gepubliceerd als handelend over Bilderdijk als de dichter van het kosmisch zelfgevoel, en die voor wat de essentiële punten betreft, teruggaat op een vroegere publicatie in het blad Polemios, van 1951. Op heel ander terrein hierbij aansluitend zijn de reeks publicaties van Dr. Martien J.G. de Jong die ten dele teruggrijpen op zijn Gentse dissertatie over Bilderdijk's verborgen toneelwerkzaamheid - welke dissertatie niet is gedrukt - en die anderzijds voorstudies zijn voor een te wachten boek dat in de titel de verworven visie tot uitdrukking brengen zal: Tussen Klassicisme en RomantiekGa naar voetnoot7. | |
[pagina 291]
| |
De herdenking van '56 gaf voorts de stimulans tot een heruitgave van Bilderdijk's onvoltooid gebleven eposfragment De Ondergang der Eerste Wareld, in de reeks Zwolse Drukken en HerdrukkenGa naar voetnoot1. Het was de 12e uitgave, de eerste na 1906. Waar de vele vragen die dit meest kenmerkende stuk van de dichter steeds heeft opgeroepen ten nauwste samenhingen met het raadsel Bilderdijk, kon het niet anders of de verantwoording, als uitvoerige inleiding bij de uitgave geboden, biedt verschillende aanknopingspunten bij de vorengenoemde studies. Overzien wij het geheel, dan valt het op dat Bilderdijk nog steeds niet enkel directe geestverwanten weet te boeien. Bij degenen die onafhankelijk van elkaar een positieve en welgefundeerde waardering trachten te bereiken, staan ook katholieken vóóraan. De lijn Alberdingk Thijm, Wap, Hoogstraten, Smiets, prof. David, wordt voortgezet door prof. Meeuwesse, Martien de Jong en Wim Zaal. In dit verband noem ik nog de bloemlezing uit het werk van Bilderdijk, die de beide laatsten als pocket het licht deden zien in 1960 en waarin ook aan het proza aandacht is geschonkenGa naar voetnoot2. - Opvallend is zeker ook het aandeel dat de universiteit van Gent in de Bilderdijk-studie neemt. Niet alleen de Jong promoveerde daar op Bilderdijk; ook J. Wesseling met zijn eveneens niet gedrukte dissertatie over Bilderdijk en EngelandGa naar voetnoot3. Voorts sprak hun promotor, professor Baur, bij de nationale herdenking Over Bilderdijk en VlaanderenGa naar voetnoot4. Vergis ik mij, wanneer ik waag te veronderstellen dat ook de huidige belangstelling voor de dichter-wijsgeer Kinker samenhangt met de nieuwe visie op Bilderdijk? Ik wijs op de aandacht aan hem gewijd door KnuvelderGa naar voetnoot5, ColmjonGa naar voetnoot6, en op het boek van Rispens De geharnaste Dromer, van 1960, waarvan de bladzijden die Kinker en Bilderdijk tegenover elkander plaatsen m.i. tot de beste behorenGa naar voetnoot7.
Doch keren wij terug tot Geyl, en tot de strijd om Bilderdijk die hij in 1956 meende te zien voortgezet. Het beeld van die strijd dat hij in flitsen weer voor onze geest plaatst met als uitersten verering en verguizing, was een strijd om de waarheid. Dat beamen wij gaarne, zowel ten aanzien van Huet, Van Vloten, mevrouw Romein, en thans Geyl en Brandt Corstius (die in een recensie eenzelfde vrees voor vergoelijking liet blijkenGa naar voetnoot8) als ten aanzien van Thijm, Wap, Gerretson, Heyting en Wille. De strijd werd | |
[pagina 292]
| |
door vooronderstellingen en overtuigingen beheerst die tegenover elkaar zullen blijven staan. Maar wat ontbrak, was behalve het gevoel van nationale verbondenheid als substraat voor nationale waardering en begrip voor een historische figuur van betekenis, de mogelijkheid van een brede visie, gefundeerd op deugdelijk materiaal. De strijd begon in 1860 toen Da Costa - het was zijn sterfjaar - de uitgave van de verzamelde Dichtwerken van Bilderdijk besloot met De Mens en de Dichter. Hij werd fel na de verschijning van Van Vloten's publicatie van Bilderdijk's brieven uit de eerste huwelijksperiode, in 1873. Maar tot begrip kwam men niet omdat men Da Costa's levensbeeld niet wist wist te interpreteren zoals het was bedoeld, als de dichterlijke visie van een geestelijke zoon die uit ridderlijke kiesheid de zonden van de mens Bilderdijk, zover hij daarvan wist, dekte met de mantel der vererende liefdeGa naar voetnoot1, - en omdat anderzijds Van Vloten's voorbarige publicatie van de als onder de handen van de familie, en van de gewantrouwde Wap, weggegriste brieven door haar uitdagende opmaak en enscènering, en door de besnoeiing en de zeer summiere maar hier en daar bepaald venijnige toelichting, in die tijd en bij de toenmalige verhoudingen uitermate prikkelend wasGa naar voetnoot2. Zo prikkelend dat zelfs in het jaarboekje voor de christelijke gereformeerde kerk in Nederland van 1875 de bekende annotator van Pantheon-uitgaafjes van Nederlandse klassieken P. Kat P. zn daartegen indirect in het geweer kwamGa naar voetnoot3.
Zijn de brieven uit het eerste huwelijk te vroeg aan de openbaarheid prijsgegeven, die uit het tweede huwelijk bleven lang, zeer lang in familie-archief en kluis daaraan onttrokken. In 1916 stierf te Utrecht de laatste telg van het geslacht, Mr. Maurits Bilderdijk. Maar ook toen de manuscripten in 1921 in het bezit van onze vereniging waren gekomen, en Margadant met het geduld en de acribie van een monnik de duizenden epistels die hij vermocht te achterhalen, had afgeschreven als voorbereidend werk voor de voorgenomen publicatie van de totale briefwisseling, bleef deze nog enkele decennia een wens. De tweede-huwelijksbrieven zijn ook nog maar zelden gebruikt. Een bezwaar was stellig dat de eerste dertig daarvan in het Italiaans zijn gesteld. Professor Wille baseerde op deze brieven zijn summiere, maar veel zeggende annotatie bij het Gebed van 1796 in zijn bloemlezing Dichterlijke Zelfbeschrijving van Bilderdijk van 1943Ga naar voetnoot4. Geyl doet Wille geen recht door alleen diens Inleiding in rekening te brengenGa naar voetnoot5. Voorts verraadt Martien de Jong's analyse van ditzelfde Gebed van 1796, in De Nieuwe Taalgids van 1956Ga naar voetnoot6, m.i. ontegenzeggelijk meer kennis van deze brieven, dan het weinige dat hij uit de ongedrukte Gentse dissertatie van zijn collega Wesseling, van 1949, ruimer publiek kon maken. Ook Wesseling had zich moeten beperken tot diverse kleine briefcitaten zonder veel samenhang of commentaarGa naar voetnoot7, omdat publicatie van meer in verband met de voorgenomen uitgave der Brieven niet kon worden toegestaan. | |
[pagina 293]
| |
Het behoeft geen betoog dat nu na bijna een eeuw deze publicatie een feit kan worden, alle zakelijke en technische bezwaren van omvang en tijd op zij gezet dienen te worden om alles te geven wat nog aanwezig is. De vergoelijking van het feit dat Bilderdijk naar de moralistische formulering van de 19e eeuw ‘niet braaf’ was in de liefde, werd immers mede in de hand gewerkt door een onvolledige en besnoeide publicatie. Juiste beoordeling en begrip kunnen pas verwacht worden als alle bereikbare informatie ook wordt geboden. Hoezeer dat het geval is, bleek reeds door de beschikbaarstelling van het materiaal van deel i der Briefwisseling. En wel op meer dan één punt. Van Vloten gaf aan zijn boek van 1873 de suggestieve indeling Chloë - Odilde - Mevrouw van Heusden, waarbij Chloë dan als voorspel fungeerde voor het eerste huwelijk met Odilde. Het is bekend dat de geschiedenis met Bilderdijk's z.g. Leidse meisje Netje Luzac doorlopend een rol heeft gespeeld in de door Geyl weer in herinnering gebrachte strijd. Nog in 1942 heeft J.E. Kok haar brieven volledig en met facsimilé in het tijdschrift Historia weer afgedruktGa naar voetnoot1. Hoezeer echter datgene wat dit meisje in Bilderdijk's houding heeft gegriefd, veel te sterk naar voren is geschoven, blijkt nu alle gegevens kunnen worden overzien, mede door uitlatingen in enkele tot nu toe onbekende brievenGa naar voetnoot2. Immers niet deze Chloë maar de Cynthia uit Bilderdijk's eerste bundel Mijn Verlustiging, in 1779 in twaalf onderling zeer verschillend samengestelde exemplaren alleen voor vrienden gedrukt, en in 1781 nog altijd anonym en met toevoeging van o.a. een wanhopige klacht over haar weigering herdrukt, heeft het echte voorspel van Bilderdijk's liefdes beheerstGa naar voetnoot3. Het is de laaiende verliefdheid voor zijn zestienjarige nicht Maria Michilda Pelgrom de Bie geweest die hem heeft geinspireerd tot zijn eerste lyriek. En het is haar weigering die hem voor jaren ongelukkig heeft gemaakt. In zijn brieven is liefde tot ver in 1783 voor hem identiek met ramp, jammer, ellende, wanhoop. Een treurspel over noodlottige liefde blijft onvoltooid. Er schijnt sprake geweest te zijn van een duel. Was er een mededinger? Hoe het zij, het geld schijnt toen al een rol te hebben gespeeldGa naar voetnoot4. Aan het 46e Carmen van Anacreon ontleent de afgewezene dan zijn Beklag over liefde zonder hoop dat in de eigen uitbreiding van het thema aldus eindigt: door vuig metaal bewogen,
verraadt zich 't maagdlijk hart, en werpt zich weg en beeft!
de minnaar ziet zijn hoop, zijn heil vervlogen! -
hij zwijgt, en voedt zijn vlam, en kwijnt, en zucht, en sneeftGa naar voetnoot5.
De brieven van Netje Luzac, drie jaar later, zijn - ook als antwoord - bloedeloosGa naar voetnoot6 vergeleken met deze taal die van Bilderdijk's zijde even hartstochtelijk en opgevijzeld terugkeert in de brieven aan de Haagse Catharina Rebecca in 1784Ga naar voetnoot7 en nog weer in die aan de Londense Katharina Wilhelmina in 1796. Cynthia, Odilde en Miss | |
[pagina 294]
| |
Billah ontvangen dezelfde dichterlijke verrukte hulde, in dezelfde beelden, met dezelfde namen. Het is één lijn, van 1778 tot 1796. Als de 22-jarige dichter zijn jonge nicht om haar wederliefde vraagt, doet hij dat in een opdrachtsvers met een zinspeling op haar naam De Bie: ‘A mademoiselle Mélitte’, in een bundel met zijn prijsverzen, gevolgd door eigenhandig geaquarelleerde miniatuurtjes en gecalligrafeerde dicht-stukjes op muziekGa naar voetnoot1. Als de dan 40-jarige zijn Londense leerlinge in even laaiende verliefdheid tot wederliefde tracht te brengen, is daar weer op een bundeltje gecalligrafeerde gedichten de opdracht: Aan MelittaGa naar voetnoot2. Van enige gedachtenis aan Netje Luzac, in vers, tekening of brief, is geen spoor te vinden. Te stellen dat de verhouding tot dit vereenzaamde Leidse vriendinnetje ten huize van haar vader en stiefmoeder van een heel andere aard is geweest, is reeds mogelijk op grond van de inhoud van de brieven zelf, maar m.i. ook geboden door het raam waarin zij bleken geplaatst te moeten worden. Als Geyl, zoals Gerretson zich afvroeg, door deze pericoop van deel i van de Briefwisseling tot zijn vrees voor nieuwe vergoelijking is gekomenGa naar voetnoot3, zal hij na de verschijning van deel ii daarvan genezen zijn. Het is de dichter Gossaert die aan de onthulling van het echte voorspel blijkbaar genoeg had om overtuigd te zijn.
Nog een ander aspect van de briefwisseling uit de jaren voor de ballingschap is van belang voor de rechte kennis van de mens Bilderdijk. Oud geworden, klaagde hij eens, een speelpop geweest te zijn van elk die hem plondren wildeGa naar voetnoot4. En inderdaad, de figuren op het tweede plan in deze jaren schijnen dat te bevestigen. Het bewijst hoe slecht Bilderdijk zijn vrienden, helpers en protégé's soms wist te taxerenGa naar voetnoot5. Daar is allereerst Dobbrauski, de rijmelaar-copiist-kantoorbediende uit de kleine burgerstand die met Bilderdijk het lidmaatschap van de drie grote dichtgenootschappen deelde en enige jaren zijn bijzondere vriendschap genoot. Deelgenoot ook in het geheim van Cynthia. Hij vertrok in januari 1782 met de noorderzon uit het kantoor van zijn werkgever aan het Rokin te Amsterdam, achterlatende o.a. in een stalhouderij aan het Haarlemmerplein drie paarden en een fargon. Er is nooit meer iets van hem vernomen. Dan Kumpel, door de vrienden en ook de vijanden in de pamfletten van die dagen genoemd St. Kumpel of Ridder van Kumpel, jurist als Bilderdijk en door de innigste vriendschap met hem verbonden, als student en daarna, tot afgunst en kwade verdenking hem dermate beledigend doen worden dat in juli '86 een gastvrij verblijf van zes weken ten huize van het jonge gezin Bilderdijk eindigt met een definitieve breuk, na enige maanden gevolgd door de eveneens definitieve disgratie bij het stadhouderlijk hof, vanwege eigen dwaas gedrag. Hij sleet sindsdien een armoedig en ellendig leven door zijn geëxalteerde zelfoverschatting; van zijn 52e tot zijn 64e jaar in de gijzeling als slachtoffer van Mevrouw Bilderdijk-Woesthoven die hij kort na de uitzetting van haar man eerst had geholpen maar later had tegengewerkt. Vijf jaar later sterft hij, | |
[pagina 295]
| |
nalatend een ganse verzameling geschriften, poëzie en proza, gedrukt en ongedrukt, voor het grootste deel van autobiografische aard en vrucht van een overspannen, zo niet verdwaasde geest. Ook hier blijkt, dat nieuwe bronnen een volkomen nieuw beeld kunnen geven. Bijvanck's novellistische studie Kumpel en Bilderdijk in De Gids van 1898, en herdrukt in 1956Ga naar voetnoot1, is óók daardoor volkomen achterhaald. Ditmaal wel zéér ten gunste van Bilderdijk. Als derde wil ik u noemen Turnbull de Mikker, een arme kantoorbediende die bij een franse-kostschoolhouder inwoonde en daar nog een kamer verhuurde aan de pas uit Wageningen overgekomen Catharina Rebecca Woesthoven. Hij was het naar alle schijn die haar ook al heel spoedig in aanraking bracht met de jonge advocaat Bilderdijk die een straat verder woonde en bij wie hij werkzaamheden verrichtte als copiist, op aanbeveling van Kumpel. Met een menigte Oranje- en vaderlandslievende gelegenheidsgedichten tracht hij zich in die tijd ook op te dringen in de gunst van het Hof. Hij is ijverig, maar zwak van karakter. Al spoedig blijkt hij onbetrouwbaar. Bilderdijk houdt hem in dienst, onder zwijgplicht tenslotte om zijn eigen belang, als gebleken is dat hij Catharina Rebecca en haar familie geld heeft afgeperst. Maar als hij in oktober '85 het door Van Goens van de Prins genoten jaargeld uitbrengt, waarvan Bilderdijk zelf bij het Hof tijdelijk wordt verdacht, jaagt hij hem voorgoed weg. De Mikker stort zich dan in de partijstrijd met kranten en verzen, begint in '88 als een berooid man opnieuw als klerk op een notariskantoor, wordt in '93 zelf notaris maar maakt zich dan schuldig aan gewetenloze praktijken o.a. ten gunste van Mevrouw Bilderdijk-Woesthoven in dezelfde zaak waarin Kumpel haar tegentrad. In 1800 geraakt hij onder curatele. Jaren later sterft hij in grote armoede. Eenzelfde teleurstelling als met Kumpel en De Mikker ondervond Bilderdijk met zijn cliënt Philippus Verbrugge, de afgezette predikant van Koedijk die om zijn geschrijf in de door hem opgerichte Post naar den Neder-Rhijn in oktober '83 gevangen werd gezet en elf maanden in arrest werd gehouden. Bilderdijk verdedigde hem in een geruchtmakend proces dat lang slepend werd gehouden, maar maakt zich in februari '85, fel beledigd door zijn brieven, van hem los. De breuk doet sterk denken aan die met Kumpel. De Prins bemoeit zich er even mee maar trekt zelf eind '85 het jaargeld van Verbrugge in vanwege diens verregaand brutaal gedrag. Deze ontpopt zich dan als een ijdele, hoogmoedige querulant die het Hof op onbeschofte wijze blijft vervolgen met rekesten en apologieën. Maatschappelijk aan lager wal verdwijnt hij na omzwervingen en gevangenschap uit de historie. Achtte het Hof Verbrugge een slecht en gevaarlijk mens, en Kumpel een dweepzieke gek, het huwelijk van de advocaat Bilderdijk met het vriendinnetje van de klaplopende klerk De Mikker vond men er ‘une grande imprudence’. Dat het ook in andere zin een vergissing is gebleken, is in het licht van het voorgaande, dunkt me, begrijpelijker geworden.
De brieven die Bilderdijk als een andere Abélard aan zijn Londense HéloiseGa naar voetnoot2 heeft gericht zullen bij hun verschijnen in deel ii niet minder opzien wekken dan die aan | |
[pagina 296]
| |
Odilde in 1873 hebben gedaan. Zoals gezegd, was van hun inhoud nog maar zeer weinig bekend. Wille gaf in de annotatie van zijn bloemlezing een eerste raam van nuchtere feiten. Uit een artikeltje van Van der DoesGa naar voetnoot1 wisten wij iets over de conflictsituatie, in het gezin waar de balling eerst zo gastvrij was binnengehaald. De brieven zelf voeren ons binnen in de intimiteit van een diep-menselijke, hartstochtelijke en de ganse existentie aangrijpende strijd van twee dichterzielen om bij hun liefde de zuiverheid van hart te bewaren. Van Bilderdijk's kant wisselen passie en opstand tegen God en mens af met zelfbeklag en zelfverfoeiing, gestage wanhoop met zeldzame perioden van onderworpenheid. Van de kant van de aanbedene gaan diepe deernis en groeiende liefde gepaard met aanvaarden daarvan als een kruis, met vermaning tot geduld en gebed. Naar buiten is er geroddel van een jongere zuster; de waarschuwende stem van een domineesvrouw die Moeder er toe brengt de getrouwde minnaar van haar oudste dochter de deur te wijzen en het meisje zo streng te bewaken, dat de gelieven elkaar van medio september tot ver in december nauwelijks anders zien dan een heel enkele keer in kerk of park; clandestien briefverkeer, bijna dagelijks, via de postiljonsdiensten van neef Texier en Jenny de meid; de ernstige ziekte van vader die het meisje belet haar gevangenschap te verbreken; in het vroege voorjaar van '97 eindelijk wat meer gelegenheid en ook genegenheid tot een clandestien rendez-vous van enkele uren, bij uitzondering een hele dag; tot het Bilderdijk in mei van dat jaar gelukt haar te bevrijden door haar moeder voor een plan te winnen dat vier mensen gelukkig moest maken. Neef Texier zou na zijn huwelijk met ChristinaGa naar voetnoot2 naar Brunswijk gaan en Katharina Wilhelmina zou bij hen haar intrek nemen. Zo is het althans gebeurd, nog geen twee weken nadat Bilderdijk zelf naar Brunswijk was vertrokken. Is moeder toch om de tuin geleid? In elk geval heeft zij in het huwelijk van haar oudste dochter nimmer toegestemd. Het ‘uxorem accepi’ betekende voor Bilderdijk niet de vrije toegang tot het huis waarheen zijn vrouw blijkbaar aanstonds was weergekeerd. De ontmoetingen blijven clandestien tot zijn vertrek. Op de dag volgende op die waarop zijn ware Melitta in Duitsland voet aan wal zet, sterft haar vader, hetgeen zij lang had gevreesdGa naar voetnoot3. Overzien wij het geheel van deze correspondentie, dan komen in het kader van een bespreking van nieuwe aspecten in de Bilderdijkstudie m.i. drie punten als vanzelf naar voren. Allereerst dit dat tot nu toe veel te weinig aandacht is geschonken aan de figuur van Katharina Wilhelmina Schweickhardt, voor wie de weg naar dit huwelijk bijna bovenmenselijk zwaar is geweest, ook al kòn en wilde zij tenslotte niet anders. Vergeleek Bilderdijk in zijn wanhopig ongeduld de wachtenstijd met een eeuwige decameroneGa naar voetnoot4, zij met haar vrome zin en tere geweten heeft die tijd tot het uiterste gerekt, | |
[pagina 297]
| |
allermeest om het lot van haar vader die elke dag aan zijn hart(?)kwaal sterven kon. Brieven.vol verleidingskunstGa naar voetnoot1 tegenover haar uiterste reserve en vriendschap verleiden háár niet. Zij is het ook die hèm tot de grootste geheimhouding dwingt en er op staat dat haar brieven worden vernietigd, doodbang voor haar moeder die naar mevrouw Bilderdijk in Den Haag zou kunnen schrijven. Ligt hier de oorsprong van Bilderdijk's dubbele spel? Gij zijt de eerste die mij de verberging hebt geleerd, verwijt hij haar niet zo heel lang voor de ontwijking naar Brunswijk en de verberging ook daarGa naar voetnoot2. Anderzijds is zij het die de balling door haar conversatie, geest en verzen weer tot leven heeft gebracht. Moest hij de brieven doen verdwijnen, wat hij gelukkig niet in alle gevallen heeft gedaan, de gedichten, in het frans en engels, later ook in het nederlands gesteld, zijn voor een groter deel bewaard. Ze zijn het begin van een levenslange samenwerking die meer aandacht verdient dan tot nu toe is geschied. Dit voert mij tot de beide andere punten, zoëven bedoeld: de beschouwing van Bilderdijk's misschien wel meest bekende gedicht: het Gebed van 1796Ga naar voetnoot3, en die van het weinig bekende treurspel van Katharina Wilhelmina: de Erfriede van 1808 die terug gaat op de Fatal Love van 1797. lang in het park vergeefs had rondgelopen om zijn geliefde te zien. Het valt in een periode van bitterheid en opstand tegen God en mens - tegen haar moeder vooral - ondanks de godsdienstige toon in de opwekking alles te vergeten, alles op te offeren en hun brandende harten te wijden aan God. Juist uit deze week heeft Bilderdijk enkele brieven van Katharina Wilhelmina bewaard, waarin zij bijna wanhopig aandringt te bedenken wat hij God verschuldigd is en haar wie hij lief is. Wij zijn schuldig tegenover de Hemelse gerechtigheid en moeten het voorbeeld van de Hemelse Meester volgen in lijden en dulden, in het ‘Vader, Uw wil geschiede’, is het slot van haar brief omstreeks 3 november. Het is ook het slot van háár Gebed dat wij kennen uit haar dichtwerken en dat vóór de 8e november geschreven moet zijnGa naar voetnoot4. Op 4 november zendt Bilderdijk haar een nederlands, nimmer gepubliceerd prulvers van 36 regels vol sarcasme over haar moeder en over zijn nabije doodGa naar voetnoot5. In een brief van die dag zegt hij zijn leven te geven voor haar rust. Daags daarop, de zaterdag: ik weet bijna niet of ik leef, ik weet niet wat ik zeg. Spreek mij niet van eer, van een goede naam, van waarachtige liefde en de zuiverheid van een medelijdende en kuise ziel. Maar ook dit: ik vraag u niets, omdat ik u niets heb te vragen dat gepast is in de toestand waarin wij beland zijn. En het slot: ach, gij hebt mij getroost, gij hebt mij tot leven gebracht met | |
[pagina 298]
| |
uw allerliefste, uw allerschoonste verzen. Ik dank u er voor. De zondag daaraanvolgende heeft hij zijn z.g. gebed naar het proza van Fénélon geschreven, waarin hij - hoe verhuld ook - toch om Katharina Wilhelmina vraagtGa naar voetnoot1. Naar alle schijn heeft hij ook die dag de brief van haar ontvangen- en daarom bewaard - waarin zij er aan herinnert dat hij verklaard had niet te kunnen bidden en dan opnieuw dringend en uitvoerig maant, toch wel te bidden. Een brief, geschreven met een verstikt hart en eindigend zelf met een gebed. 's Middags heeft hij uren op haar gewacht. Daarna wellicht deze brief in handen gekregen en toen zijn Gebed uitgeschreven. Later zal hij dit in zijn manuscript-boekje ‘Poëzie in ballingschap’ hebben geplaatst - immers tegen alle orde in - tegenover het Gebed uit 1792 om een eensbezielde gade en een sterker geloofGa naar voetnoot2. Dat verband zal er inderdaad zijn geweest, maar het laatste gebed is vertwijfelder, doffer - dunkt me - en veel minder een keerpunt in zijn betekenis voor zijn maker dan tot nu toe is vermoed. Precies acht dagen later schrijft de gekwelde minnaar weer dat hij geen toevlucht kan zoeken bij God en hij voegt er aan toe: ik kan niet bidden nadat gij mij zijt ontnomen en waarom zou ik bidden dan om wraak, maar ik zal het niet doen [want] deze barbaren zijn u dierbaar. Omstreeks kerstmis 1796 vraagt Wilhelmina hem dan een onderwerp voor een treurspel, dat ook opgevoerd zal worden in de Londense schouwburg. Bilderdijk noemt de oud-engelse stof de Elfriede, indien deze nog niet voor het engels toneel is bewerkt, zoals al wel voor het hollandse en duitse. ‘But the subject must spring out of your own fancy’Ga naar voetnoot3. Zij schrijft dan in weinige maanden het wat wijdlopige stuk Fatal LoveGa naar voetnoot4. Telkens wanneer een bedrijf klaar is, stuurt zij het Bilderdijk toe die het in zijn als getekend handschrift overschrijft. Het manuscript berust in ons Museum. In 1808 heeft Katharina Wilhelmina het stuk naar de inzichten van haar gemaal omgewerkt, in het nederlands. Als Elfriede verschijnt het samen met de Willem van Holland van hemGa naar voetnoot5. In het voorwoord verklaart hij dat zij andere bewerkingen van deze stof nimmer had gelezen. Wij hebben dat niet onderzocht maar zeker is dat zij tot op zekere hoogte eigen levenslot in dit stuk heeft geprojecteerd, zoals Bilderdijk zelf dat in romances had gedaanGa naar voetnoot6. Het ware de moeite waard beide bewerkingen te vergelijken met de briefwisseling en de herhaalde uitlatingen daarin over eigen noodlottige liefde die de dood van drie mensen dreigde te gaan betekenen: van de vader en in dat geval ook van de dochter en bijgevolg van de minnaar, zoals deze reeds november '96 in een passage vol zelfverwijt, ja zelfverfoeiing, schreefGa naar voetnoot7. In de tragedie betekent zo de liefde van Elfriede, de rampzalige koningsbruid, niet alleen de dood van haar wettige gemaal die zijn vorst heeft verraden, maar ook van haarzelf en bijgevolg (zij het slechts aangekondigd) van | |
[pagina 299]
| |
de vorst die haar als bruid had begeerd. Het stuk is een verdediging van deugd en plicht ten aanzien van de onbreekbaarheid van de huwelijksband. Bepaalde ontboezemingen van Koning Edgar en Elfriede konden uit de brieven genomen zijn. Nog in de bewerking van 1808 is het of we Wilhelmina horen in de verzen: Ach, moet het schennis zijn van eer, en plicht en deugd
Wanneer 't aandoenlijk hart in de argelooze jeugd
Van teedre min ontvlamt? - o moet het misdaad wezen,
Wat onontkoombre straf heeft dan uw telg te vreezen!Ga naar voetnoot1
en Bilderdijk in de woorden van Edgar: door 't jeugdig schoon betooverd
Wierd dat gevoelig hart, ondanks zich-zelf veroverd.
Elfriede te weerstaan was boven 's stervlings macht!Ga naar voetnoot2
Maar het slot is overduidelijk; in Edgar's woorden (naar de Engelse tekst): Just Heav'n! this is thy judgment on me!
I was unjust. - but thou art righteous
And all the days I linger yet in life
Are not sufficient t'expiate my errorGa naar voetnoot3.
Deze woorden schreef Katharina Wilhelmina in maart '97, twee maanden vóór de ontknoping van hun geheime liefde, vier maanden voor de dood van haar vader.
Voor wij nu terugkeren naar Geyl, nog een en ander over de studies van de laatste jaren. Ieder dichter verklaart zichzelf. Ook Bilderdijk. Dat weer bevestigd te zien is de winst van deze studies. Zij brengen ons niet tot een vergoelijking van 's dichters gedrag. Hoe zou het? Maar wel tot begrip. De sleutel daartoe is met name gegeven in de beschouwingen over Bilderdijk als de romanticus van het zelfgevoel. De studie van Meeuwesse over Bilderdijk in het paradijs tekent voortreffelijk de dichterlijke droom van wat in de brieven en in het leven zelf werd bevochten en met hartebloed betaald. In Miss Billah vond Willem zijn wezensgelijke alter ego, zijn Eva, voor het eerst, en in haar de liefde die ‘van 's Scheppers lippen lachte’, de deernis en het mededogen dat ‘uit Jezus' ogen weende’. Hij nàm haar, uit eigen zelfgevoel. Dat was zijn enige rechtvaardiging. Dat zelfgevoel was zijn kracht en zwakheid tevens. Het is in heel Bilderdijk's denken en voelen bepaald en benauwd door de oneindigheidsdrang van de romantiekGa naar voetnoot4. Het is enerzijds het zelfgevoel dat hij stelt tegenover het zelfbehoud. Het zelfgevoel als het gevoel omtrent de creatuurlijke relatie tot de Schepper, in het God-geopend hart. En het zelfbehoud als het verabsoluteren van de zelfheid, het luciferistische, de autolatrie, de tuimelgeest. Maar anderszijds is dat zelfgevoel bij Bilderdijk wel de bewustheid van de aan God als zijn oorsprong gebonden zelfheid, maar als dichterlijk zelfgevoel door dat gevoel als opgevijzeld tot extase, tot poëtisch kenorgaan. | |
[pagina 300]
| |
En door die in wezen hoogmoedige verering van zijn charisma werd de poëzie hem een zuster van het geloof. Ten diepste bezag hij de wereld zoals zijn gevoel en het geopenbaarde Woord ze hem schiepen. En die twee stemden lang niet altijd overeen. Uiteraard niet in de crises van zijn leven. In het Gebed van 1796 raken die twee werelden elkaar even heel scherp, worden ze gelijktijdig in hun strijdigheid ervaren. Zo ook een enkele maal in een brief aan de vertrouwde zuster van zijn eerste vrouw, de dichteres mevrouw Elter-Woesthoven. In maart '97 nog schrijft hij dezeGa naar voetnoot1: ‘Lieve Zuster, Ik ben blijde, mij altijd zo sterk op het punt van de heiligheid en onschendbaarheid des huwelijks te hebben uitgelaten: het verbindt mij dubbeld tot getrouwheid aan mijn beginselen; waarlijk, met dat al, gij weet niet wat het mij somstijds kost om niet aan 't wankelen te geraken. Ik lijde onbeschrijfelijk. ... Ik lijde alleen, zedelijk, intellectueel, en physicq ... Ach dat God mij sterke en beware! bid dit met mij, Lieve, ik had die bede nooit meer noodig dan thands’. - Wat Geyl wraakt in zijn pretenties, was ook een spreken uit de norm waarmee hij vocht tegen zichzelf. Geyl's opstel als geheel komt niet uit boven het vlak van het moralismeGa naar voetnoot2. Daarin heeft hij volle recht van spreken. Bilderdijk's gedrag is der wereld schandelijk geweest. Van vergoelijking mag hier geen sprake zijn. Maar de literatuur-historicus moet enerzijds luisteren tot het laatste en zwijgen waar hij niet weet, niet oordelen ook waar hij half weet, - en anderzijds tasten naar de instelling van het hart die het ethisch handelen bepaalt, om de mens te vinden, de mens in zijn tijd. Zelfs Willem Bilderdijk zal hem dan geen raadsel blijven. Hij was een romanticus tot in de nieren, wie tot zijn dood de liefde een paradijs was, maar het leven een woestijn. j. bosch |
|