Transcriptie - moeilijkheden
Transcriberen is vaak een hachelijke aangelegenheid; met name, wanneer het een letterteken betreft, dat een foneem voorstelt, hetwelk in de andere taal niet voorkomt. De transcriptie streeft er dan naar, dit ‘vreemde’ foneem zoveel mogelijk te benaderen. We zien dit b.v. bij de transcriptie van Russische persoonsnamen zoals Alexandrovitch, Iwanowna, die zeker met evenveel (of even weinig) recht in ons letterschrift worden geschreven: Alexandrowytsj, Alexandrovitsch, Alexandrowitsj, Ivanovna enz.; verschillende spellingen, die men dagelijks vindt in Nederlandse krantenartikelen, boekvertalingen enz. Zo staat het ook met de verschillende schrijfwijzen Czechoslovakije, Tsechoslovakije, Tsjechoslovakije, waar men de Tsechische č (c-hatsjek) tracht te benaderen.
Nu onderscheide men, wat de uit transcriptie ontstane schrijfwijze betreft, wel tussen persoons- of aardrijkskundige namen en substantieven, die, hoewel aan het Russisch ontleend, volkomen in onze taal zijn ingeburgerd. Niemand zal bezwaar maken tegen Pusjkin, Turgenjev, Ural naast Poesjkin, Toergenjev en Oeral. Maar het woord knoet is zó ingeburgerd, dat het uitsluitend in deze echt-Nederlandse spelling mag worden geschreven; ja, de schrijfwijze Ural is in Nederlandse atlassen of artikelen al aan zware bedenkingen onderhevig.
Iets soortgelijks geldt van Indonesische woorden: Soendanees, Boroboedoer, Soekarno naast de schrijfwijze dezer woorden met u i.p.v. oe: geen bezwaar! Maar ingeburgerde woorden als soesa en rimboe zijn uitsluitend in Nederlandse kledij toelaatbaar.
Een enigszins andere transcriptie-moeilijkheid doet zich voor bij bijbelse eigennamen, ontleend aan het Oude Testament, dus aan het Hebreeuws. Letten we eerst op eigennamen, die eindigen op een velare spirans. Deze klank wordt in Hebr. schrift met twee verschillende lettertekens weergegeven: de cheth en de kaf (de laatste letter wordt in sommige gevallen als k, in andere posities als ch uitgesproken). Bepalen we ons nu tot eigennamen als Korach (Num. 16 : 32 en 26 : 11), Terach (Gen. 11 : 24 v.v.), Noach (Gen. 5 : 28 v.v.). In Duitse bijbelvertalingen vindt men de schrijfwijze Korah, Terah, Noah; maar ook in sommige Nederlandse bijbelvertalingen, (denk ook aan Vondels bijbels drama ‘Noah’) waarbij moet worden opgemerkt, dat men in dit opzicht niet altijd consequent te werk is gegaan; zo schrijft de ‘Leidse vertaling’ Terah, Korah, maar Noach. - Hoe zijn nu deze h-ch-varianten te verklaren?
De hier genoemde namen eindigen in het Hebr. alle op cheth. Nu staat de uitspraak van deze cheth niet vast; men neemt aan, dat het een klank was, gearticuleerd tussen de h en de ch, dus een soortgelijk foneem als men hier te lande in sommige streken van Zeeland kan constateren bij de uitspraak van Nederlandse woorden, die met h beginnen; zo kwam men dus tot de verschillende schrijfwijzen van bovengenoemde bijbelse namen.
In het Nederlands zijn ook enige woorden, die beginnen met een velare spirans uit het Hebreeuws overgenomen, deels in ‘algemeen-beschaafd’ Nederlands, deels in het Bargoens-Nederlands. Verschillende van deze woorden beginnen in het Hebr. met cheth en men zou dus in onze taal, wanneer men consequent te werk ging, verwachten, dat deze woorden met ch zouden worden gespeld; dit nu is niet het geval.
Nemen we eerst het volkomen ingeburgerd woord goochem. Ook van dit woord (dat in het Hebr. betekent: wijs, verstandig, in het Nederl. soms ietwat ongunstig genuanceerd tot slim, sluw) zou theoretisch-consequent de spelling