Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55

(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De

Vorige Volgende
[p. 24]

Begripsverwarring bij ontwerpen

In de vorige jaargang van dit tijdschrift, op blz. 266 vgg., heeft Dr. Naarding de aandacht gevestigd op de oneensgezindheid die er heerst ten aanzien van wat hij noemt de ‘koppelingen met ontwerp-’. Hij ziet een tegenstelling tussen hetgeen in Van Dale8 daarover wordt opgemerkt en wat De Vooys en Overdiep erover hebben gezegd en meent dat er een ‘innerlijke verschuiving’ heeft plaatsgevonden ‘waardoor bepaalde en bepalende van positie hebben gewisseld’ (blz. 267).

Deze voorstelling berust evenwel op een verwarring van twee typen van verbindingen die men wel dient te onderscheiden. Enerzijds is er het type waarvan het W.N.T., dl. X, afl. 13 (1892) zegt ‘Eene eigenaardige verbinding in parlementairen stijl is die van ontwerp met den naam van den ontwerper als b.v. het Ontwerp-Heemskerk en derg.’ en dat in hetzelfde jaar 1892 reeds in juistere termen besproken werd door Den Hertog in het eerste stuk van zijn ‘Nederlandsche Spraakkunst’ (blz. 87): ‘Als bijstellingen zijn ook te beschouwen de met een koppelteeken aan een voorafgaand substantief verbonden toevoegingen als: het amendement-Hartogh, de wet-Mackay... de schoolbank-Kunze, de methode-Bouwman’. Uit de voorbeelden die hij geeft blijkt genoegzaam dat Den Hertog zeer wel inzag dat het hier geen bijzonderheid van de ‘parlementaire stijl’ betrof, maar een formatie van veel ruimere toepassing, die inderdaad, zoals Overdiep opmerkt, overeenkomt met het Franse ‘l'affaire Dreyfus’, zonder dat dit bepaald het model behoeft te zijn geweest. Ook in het Duits is het type niet onbekend; berucht was een goede zestig jaar geleden een zekere ‘Lex Heinze’. Wel mag men aannemen dat in juridische stijl de formatie het meest voor de hand lag: ‘de zaak A. contra C.’; ‘de zaak-A.-C.’ en vervolgens ook alleen ‘de zaak-B.’. Geheel op een lijn hiermee staan, zoals Overdiep opmerkt, gevallen als ontwapeningsvoorstel-Hoover, ‘botsing auto-trein’, waarbij in het eerste voorbeeld wel en in het tweede geen koppelteken geschreven wordt; vgl. het geheel overeenkomende ‘provincie Gelderland’. In al deze gevallen is het tweede lid duidelijk een bepaling van -, een bijstelling bij het eerste en er kan dus geen twijfel aan bestaan dat het genus zich richt naar dit eerste lid.

Geheel anders is het bij het type ‘ontwerp-wet’, dat het W.N.T. nog niet vermeldt. Dr. Naarding zegt: ‘Het woordtype ontwerp-wet was in die tijd nog ondenkbaar’. Ik zou dit niet gaarne onderschrijven. Zeker, er zijn geen bewijsplaatsen met ontwerp- van dit model (ook in het supplement-apparaat voor het W.N.T. komen zij pas na 1940 voor), maar wel degelijk met concept-, en er kan toch geen twijfel aan bestaan dat ontwerp-reglement, ontwerp-wet enz. niets anders zijn dan vernederlandsingen van concept-reglement, concept-wet enz. Het W.N.T. geeft van het eerste reeds een voorbeeld uit 1708 en Van Dale van het tweede een voorbeeld uit 1889 en dan is het zeer duidelijk ‘de concept-wet op de inkomstenbelasting’. Andere voorbeelden zijn ook in apparaat van het W.N.T. schaars, of niet bruikbaar doordat zij niet met het bepaald lidwoord gebruikt worden; ik noem concept-ampliatie (‘De door D. en H. opgemaakte Concept-ampliatie’, v. Riemsdijk, Brandersbedrijf 125 [1918]); concept-resolutie (‘een concept-resolutie, die hij onder de handt uit Den Haeg hadde gekregen’ v. Hardenbroek, Gedenkschr. 4,50 [1782]). Het is duidelijk dat in deze verbindingen het tweede lid het bepaalde woord is en het eerste de bepaling behelst: een ampliatie, een resolutie die nog maar een concept, een ontwerp is. Dat dit zo is, blijkt genoegzaam uit de meervoudsvorm: als er meerdere zijn, dan zijn

[p. 25]

dit concept-ampliaties, concept-resoluties, en geen concepten-ampliatie, concepten-resolutie, zoals het geval zou moeten zijn wanneer het eerste lid het bepaalde woord was. Wanneer minister Cals enige wetsontwerpen indient op het middelbaar en hoger onderwijs, dan kunnen die kortweg worden aangeduid als ‘de ontwerpen-Cals’, maar als men ze beschouwt als wetten die nog maar in het stadium van ontwerp zijn, dan zijn het ‘de ontwerp-wetten van minister Cals’ en niet ‘de ontwerpen-wet’. Als de dagbladen zo hardnekkig schrijven over ‘het ontwerp-wet op de kinderbijslag’, dan is dit een verwarring van het staatsrechtelijk met het taalkundig aspect: het is staatsrechtelijk een ontwerp, maar taalkundig een wet, nl. een wet in ontwerp. Het is dan ook opvallend dat wanneer het tweede lid geen wet is, maar b.v. een begroting of een resolutie, ook geregeld geschreven wordt ‘de ontwerp-begroting’, ‘de ontwerp-resolutie van de Veiligheidsraad’. En bij een meervoudig tweede lid zal toch niemand eraan twijfelen dat het is de ontwerp-notulen, de ontwerpstatuten. Als de N.R.C. ook hierin het gebruikt is dat wat de heer Naarding eufemistisch ‘iets rechtlijnigs’ noemt, in feite een blinde doordraverij op een verkeerd uitgangspunt. Het is ‘het ontwerp-Heemskerk’, omdat ontwerp hierin nader bepaald wordt door de toevoeging van de naam van wie het afkomstig is; maar in ontwerp-wet is het niet een ontwerp dat nader bepaald wordt door de toevoeging ‘wet’, maar een wet die nader bepaald wordt door de toevoeging ‘ontwerp’: het is een wet in ontwerp. Het verschil dat de heer Naarding maakt tussen de ontwerp-lijst als ‘ontworpen en nog niet voltooid’ en het ontwerp-wet als ‘ontwerp van een wet’ is een geheel kunstmatige constructie; beide verbindingen duiden aan dat hetgeen in het tweede lid genoemd wordt nog slechts in het stadium van ontwerp verkeert; een ontwerp-wet is niet anders een wetsvoorstel, d.w.z. een wet die nog in de Kamers behandeld moet worden.

Het blijkt uit het bovenstaande ook wel dat de heer Naarding mij ten onrechte verwijt dat ik in Van Dale ‘te weinig historisch bepaald en te veel op de toekomst georiënteerd’ zou zijn. Integendeel heb ik mij, behalve door wat het taalgevoel evident voorschrijft, laten leiden door de historische gegevens, die aanwijzen dat men bij de bewuste verbindingen met concept- en ontwerp- het genus van het tweede lid gebruikt.

Er is ten slotte nog een derde geval, dat Dr. Naarding wel even aanroert zonder het echter als zodanig te onderscheiden: dit is ontwerptekening, waarvan hij ten onrechte meent dat in Van Dale het koppelteken erin vergeten is. Dit is nl. niet het type ‘ontwerp-wet’, maar een gewone samenstelling, als b.v. kostenbegroting, mansportret, dorpsschets. Een ontwerptekening is niet een tekening in ontwerp (wat zou dat zijn), maar de tekening van een ontwerp (b.v. voor een gebouw, een machine). Men kan natuurlijk met ontwerp ad libitum dergelijke gewone samenstellingen vormen, als ontwerpenbureau, ontwerpenlijst, ontwerpnummer enz., waarin een koppelteken in 't geheel niet vereist wordt.

 

Leiden, Sept. 1961.

C. Kruyskamp.