De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd‘Dat zijn kooplieden’Ten aanzien van de vraag, wat in dit zinnetje onderwerp is, bestaat er verschil van mening tussen A.W. de Groot en H.F.A. van der Lubbe. De Groot beroept zich op de congruentie, wanneer hij schrijft: ‘In dat ben ik en dat zijn zij blijkt uit de vorm van het werkwoord duidelijk dat ik en zij onderwerp zijn’. (Struct. Synt. pg. 153). In Woordvolgorde in het Nederlands roept Van der Lubbe uit (pg. 62): ‘Alsof de persoonsvorm zich nooit zou kunnen richten naar het predikaatsnomen!’ Beantwoording van de bovengestelde vraag is slechts mogelijk, wanneer men tevoren definiëert wat men onder onderwerp verstaat en wat precies de kenmerken van het onderwerp zijn. Maar daarvoor - en het is Prof. de Groot die dit steeds met de grootste nadruk stelt - ‘moet men eerst beschrijven en dan zijn termen kiezen’. Nu hebben we, wanneer we beschrijven willen wat in een Nederlandse zin onderwerp kan zijn, een basis, een praktische definitie nodig van de constructie onderwerp-persoonsvorm (O-P). Hiervoor kunnen we ons baseren op de artikelen van de Groot. (Classification of wordgroups en Subject-Predicate analysis in Lingua VI, 1956). Op pg. 306 komt De Groot tot de volgende definitie: ‘This type of word-group is defined as consisting of two members, one a pronoun in the subjective case (e.g. he) or an equivalent noun (John) or noun-group (poor John), the other a finite verb. . . . One may notice that some types of word-group are more commonly used as the whole word-content of a sentence than others’ en op pg. 308, over the king loves: ‘In English neither the king nor loves can be syntactically omitted, the group is “conjunctive”.’ Als basisdefinitie van de constructie O-P in het Nederlands kunnen we m.i. gebruiken:
We geven nu een lijst van wat equivalent kan zijn van Jan in de constr. Jan komt, daarnaast schrijven we de equivalenten van x in hij is x of zij zijn x (we laten dus in het midden, om de zaak niet onnodig gecompliceerder te maken, of x altijd predikaatsnomen is), en daarnaast geven we dan de equivalenten van kooplieden in Dat zijn kooplieden. (zie lijst pg. 2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijken we nu de equivalenten van het onderwerp Jan in de constructie Jan komt en van kooplieden in de zin Dat zijn kooplieden, dan blijkt er overeenkomst te bestaan bij: 1. de pronomina: a. het pers.vnw. treedt beide keren in de onderwerpsvorm op. b. de indefinita: opvallend is de overeenkomst in congruentie van het werkwoord bij iedereen: vgl. iedereen drinkt wel eens melk met dat is niet iedereen. c. ikzelf, etc. dat ben ikzelf. d. het demonstrativum: dat is deze, dat zijn deze.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. de substantiva (alle) en neven- en onderschikkende groepen met een substantivum als kern. Belangrijk is hier vooral dat een substantivum als equivalent van Jan niet zonder lidwoord kan staan in het enkelvoud. (oMan loopt op straat). Een schijnbare uitzondering vormen substantiva als melk en wijsheid, maar het is gemakkelijk aan te tonen, dat deze woorden equivalent zijn van een groep een + substantivum, althans wat het onbepaalde betreft; vgl. daar ligt melk op de grond; daar ligt een plas op de grond.Ga naar voetnoot1) In het meervoud daarentegen kan het substantivum met of zonder lidwoord de voorkomen als equivalent van Jan, maar altijd met de meervoudsuitgang, terwijl het als equivalent van x juist niet de meervoudsuitgang hoeft te hebben. 3. participia met lidwoord of zonder lidwoord in het meervoud: dat zijn veroordeelden; dat is het ontbrekende; *dat is veroordeelde. 4. woorden of delen van woorden in zelfnoemfunctie: dat is ‘soms’; dat is ‘ver-’. 5. verschillende combinaties onder contextuele voorwaarden: dat zijn rode; dat zijn de mijne. Vergelijken we de equivalenten van x met die van kooplieden, dan zien we:
Wanneer men voor x neemt lang etc., dan blijkt dat toch beslist niet te kunnen verwijzen naar ‘meervoudige begrippen’ of ‘levende wezens zelfs, in enkelen meervoud’, zoals Den HertogGa naar voetnoot3) en Overdiep en van EsGa naar voetnoot4) suggereren. 2. ook bij deelwoorden en infinitivus met te verwijst dat niet naar een meervoud:
3. bij de substantiva:
4. wat de telwoorden betreft, vergelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij is de eerste, hij is eerste . . . . . . dat is de eerste, *dat is eerste.
Hoewel deze lijst van equivalenten van x niet volledig is (ik nam de meest saillante punten er uit) is, naar mijn mening, toch wel voldoende duidelijk hieruit af te lezen, dat de overeenkomst tussen de equivalenten van x en van kooplieden niet bijzonder groot is. Overzien we nu de beschrijving, dan kunnen we concluderen: 1. In de zin van het type Dat zijn . . . zijn de equivalenten van kooplieden dezelfde als die van Jan, dat we onderwerp genoemd hebben in onze basisdefinitie; ergo: in deze zinnen is dat nooit onderwerp. 2. In de zin van het type Dat is . . . treden onder bepaalde voorwaarden equivalenten van x op; dat is onderwerp, wanneer het derde lid van de combinatie b.v. een adjectivum, onverbogen deelwoord of infinitivus met te is. (We kunnen hier niet verder op ingaan: een nauwkeurige beschrijving van het verschil tussen b.v. dat is lang en dat is groen (als antwoord op de vraag: Wat is dat voor een kleur?) moet zich kunnen baseren op een onderzoek naar de semantische functie en de kenmerken van het predikaatsnomen, een onderzoek dat wel al voor een groot deel verricht is, maar nog niet gepubliceerd.) Laten we ons dus beperken tot de Dat zijn . . . zinnen. Wat heeft de conclusie dat kooplieden onderwerp is in de gegeven zin nu voor consequenties voor de uitbreiding van de basisdefinitie van de constructie O-P? Kan men in de definitie opnemen, dat ‘het gezegde iets over het onderwerp zegt’? In Dat zijn kooplieden zegt kooplieden iets over met dat aangeduide personen; in Het regent is er helemaal geen mededeling over iets; in In Parijs ontmoetten we Jan is er een mededeling over wat genoemd wordt door in Parijs; in De boeken hebben ze vergeten op te zenden wordt er iets beweerd over de zaken genoemd door boeken; in Een rijkaard ben ik niet wordt er over een bepaalde klasse personen, aangeduid door rijkaard beweerd dat de spreker daar niet toe hoort. Hetzelfde geldt voor b.v. Arme lui zijn de Jansens niet, maar in de zin Jan drinkt zegt drinkt iets over de persoon, luisterend naar de naam Jan. Met andere woorden: slechts wanneer er noch inversie noch toonnadruk is, zegt het gezegde iets over het onderwerp. Dit ‘iets beweren over iets anders’ lijkt ons geen functie van de constructie O-P, maar een functie, gelegen in de laag van de intonatie: door de toonfiguur van de bewering - al dan niet met inversie in de woordinhoud - en door de toonnadruk wordt aangegeven, wat ‘thema’ en wat ‘propos’ is.Ga naar voetnoot1) Wij ontmoetten Ján in Paríjs. Toonfiguur van de bewering. Wij ontmoetten Jan in Paríjs. Toonfiguur v.d. bewering + toonnadruk. In Paríjs ontmoetten we Jàn. Toonfiguur v.d. bewering + inversie. Een rijkaárd ben ik nièt. Toonfiguur v.d. bewering + inversie. (Wie komt) Héctòr komt. Toonfiguur v.d. bewering + toonnadruk.
En hoe is het met de congruentie? Kunnen we die opnemen in onze definitie? De regels van de congruentie zijn wel moeilijk te definiëren, maar over het bestaan van de congruentie is iedereen het wel eens en het is zeker mogelijk door een volledige beschrijving het geheel van regels op te sporen. Als kenmerken van de constructie O-P kunnen we dus noemen: 1. de constr. is tweeledig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. het ene lid is een persoonsvorm (of equivalent); het andere een substantivum of equivalent. 3. de constr. is conjunctief. 4. er is congruentie tussen de persoonsvorm en het andere lid, volgens bepaalde nader te beschrijven regels. 5. de constr. heeft onvoorwaardelijke zinsvalentie.
Maar wat is de semantische functie van deze constructie? Gewoonlijk zegt men, dat het gezegde iets over het onderwerp meedeelt. We hebben al gezien dat dit een functie is die door de zinsintonatie vervuld wordt. In het algemeen zijn de grammatici het er wel over eens, dat de spreker een bepaalde betrekking bedoelt tussen iets wat door het onderwerp genoemd wordt en iets wat door het gezegde genoemd wordt, uitgezonderd gevallen als Het regent, waar het onderwerp niets noemt, maar het is moeilijk de aard van deze betrekking te definiëren. Men zegt wel, althans voor het activum: de betrekking tussen handelende persoon en handeling, maar dat gaat niet altijd op, tenminste niet, als men deze definitie letterlijk neemt. (b.v. in de zin Het vliegtuig valt is het vliegtuig geen handelende persoon en vallen geen handeling.) Wel kan men zich afvragen of niet juist daar het merkwaardige van de semantische functie van de constructie O-P ligt, dat ook betrekkingen die helemaal niet die van handelende persoon tot handeling zijn door de taal wel als zodanig voorgesteld worden: men laat een vliegtuig gieren, de avond vallen, een verdriet iemand treffen.Ga naar voetnoot1) Toch heeft een metaphoor als definitie wel zijn bezwaren. Men kan ook proberen de semantische functie als volgt te omschrijven: 1. de woordgroep rode tulpen noemt iets in de werkelijkheid met twee facetten (rood en tulpen), maar de groep als geheel verwijst maar naar één van de twee. (nl. tulpen). 2. in de constructie Jan komt wordt eveneens iets in de werkelijkheid genoemd met twee facetten (Jan en komen), maar de constructie als geheel verwijst hier niet naar één van deze beide zoals in 1., maar naar de betrekking tussen deze beide. Door een catalogus op te stellen van de werkwoorden zou men kunnen onderzoeken wat precies de semantische structuur van de bundel betrekkingen is, die tussen onderwerp en persoonsvorm bestaan. En wanneer men dat gedaan heeft en ook de congruentie volledig beschreven is, dan is het onderzoek naar de structuur van de constructie onderwerp-gezegde zeer dicht genaderd tot een bevredigende oplossing. Mevr. G.F. Bos. |
|