De Nieuwe Taalgids. Jaargang 53
(1960)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Threnen en tranenOntlening van het Griekse woord ϑϱῆνος ‘klaaglied; dodenklacht, lijkzang’ - als technische term voor een bepaald genre in de lyrisch-epische dichtkunst - was ook in onze taal moeilijk te vermijden. Dat dit deze keer niet via het Frans gebeurde, lijkt mij vrij duidelijk. O. Bloch en W. von Wartburg (Dictionnaire étymologique de la langue française. Paris 19502) ontmoetten thrène voor het eerst in 1516; Littré (Suppl.) kent alleen een voorbeeld uit 1875. Zoals wij verder zien zullen, zijn de Nederlandse bewijsplaatsen ouder. Naast de ϑϱῆνοι van Andromache, Hekabe en Helena bij het lijk van Hektoor (Ilias 24, 716-), en naast de klacht van David op Saul en Jonathan (2 Kon. 1), golden ook de klaagliederen van Jeremias als een model in het genre. En ik geloof dat deze profeet bij ons de weg voor het leenwoord heeft gebaand. Θϱῆνοι,ʿΙεϱεμίον heet het in de Septuaginta en daarbij aansluitend in de vulgaat ‘Threni id est lamentationes Jeremiae prophetae’. Een trouwe weerspiegeling daarvan vinden wij in enkele mnl. vertalingen. Onze bijbelvertaler van 1360 heeft Jeremias niet bewerkt, maar in 1384 - tijdens de troebelen onder Lodewijk van Male - begon een Vlaming met de verdietsing, ten behoeve van een Brusselse vriend: Hier volget Jeremias geween dat men heet trenos dat hi hadde op die destructie van Jherusalem mit viere abceen (hs. Den Haag KB Akad. XXXII [volgens Bouwst. Mnl. W. art. 637 Westmnl., Zuidholl. gekleurde Oostvl. tekst, ca 1445]Ga naar voetnoot1). Woordelijk werd dit overgenomen in de Delftse bijbel van 1477; alleen mit viere abceen is hier weggevallen. - Een dergelijk opschrift geeft ook de kopiist van hs. Berlijn SB (thans Marburg, Westd. Bibl.) germ. 4o 557 [volgens Bouwst. Mnl. W. art. 321 Zuidholl. gekleurd, ca 1460], een hs. dat Ebbinge Wubben nog niet kende: Hier begint des heiligen propheten Jeremias bescreying datmen Trenos hiet op die destructie van iherusalem Ende het is ghemaect op vier abc. Niet anders luidt het in de eerste bijbeldrukken: Hier volghet Hieremias gheween datmen heet Trenos dat hi hadde op die destructie van Hierusalem (Antwerpen, Hans van Ruremunde 1525). Meestal vinden wij toch, in plaats van de Griekse, de laat-Latijnse vorm van de vulgaat met uitgang op -us. Zo geeft b.v. een van de Liesveldt-bijbels [Antwerpen 1532] vóór pag. Ai een lijst van afkortingen, waarin Thre/Trē de Threnorum/of die claghe Hieremie representeert. - Nicolaas van Winghe begint in zijn Katolieke bijbel [Leuven 1548] de profeet Jeremias met deze woorden: Hier beghinnen Threni dat is die beclaghinghen van Jeremias die int Hebreusch ghenoemt worden Cinoth. De Antwerpse druk van Hans de Laet in 1565 heeft daar weinig aan veranderd. - De Amsterdamse bijbels van 1590 en van 1612 dragen als lopende titel Trenorum/Claechlieden. In de aangehaalde voorbeelden hebben wij t(h)renos-t(h)renus gadegeslagen | |
[pagina 293]
| |
als een vreemd woord dat zich zoekt te integreren. Echter reeds vanaf ca 1490 treft men kopiisten en later ook drukkers aan, die het resoluut over een andere boeg gooien: zij gebruiken tranen in plaats van het vreemde woord en vergroten aldus, door de anneksatie van het gebied der threni, op gevoelige wijze de levensruimte der tranen. In de betekenis ‘klaaglied’ komt bij mij weten traan in geen enkel van onze leksikografische werken voor. Ziehier enkele bewijsplaatsen: Hierna volgen die beschreyinge ende die tranen Jheremie des propheten (hs. Brussel KB 11231-36 fol. 51 [volgens de Bouwst. Mnl. W. art. 392 sub 6, g Westmnl., Brab. gekleurd, ca 1490])Ga naar voetnoot1). Misschien nog onder de indruk van het artikel van Prof. Kloeke in TNTL 75, 81-118 over de kulturele achtergrond van de termen spreekwoord, verzoeking en roem, dacht ik aanvankelijk hier te doen te hebben met import uit het Duits, omdat verwarring van de twee vormen formeel alleen in het Duits kon gebeuren, waar immers op een bepaald moment de met een geleerde thspelling opgesmukte afstammeling van osaks. (mv.) trahni of ohd. trahan niet meer te onderscheiden viel van het geïntegreerde leenwoord threnus. Maar dit denkbeeld liet ik spoedig varen, toen bleek dat het Nederlands reeds ca 1490 een bewijsplaats bezat van traan in de betekenis van klaaglied. Trouwens Luther vermijdt het vreemde woord en geeft steeds de voorkeur aan Klagelieder [1534], wat geheel past in de lijn van zijn streven om ‘de bijbel tot een volksboek te maken’. De substitutie van threni door tranen moeten wij dus aan banale volksetymologie wijden, hier dan op hoog niveau.
Tot nu toe hebben wij alleen over bijbeltaal gesproken. Afgezien van de vermelding van Threni in het Kunstwoordenboek van Weiland [1824] en in de Algemeene Kunstwoordentolk [1847] van Kramers, heeft bij mijn weten geen enkele Nederlandse leksikograaf het woord opgetekend. Naast de (of het) Thrênos om den jongen gevallene van Karel van de Woestijne (Verz. Werk II 139), die als bewonderaar van de Helleense letteren hier wel direkt op het Grieks teruggrijpt, heb ik threnos nog eenmaal aangetroffen in de sfeer van de XVIIde-eeuwse geleerdentaal, en dan nog wel in de goed-Nederlandse meervoudsvorm threnen. Het lijkt mij wel de moeite waard om deze plaats wat nader te bespreken. Of het woord zich hier uit zijn verbinding met Jeremias heeft losgemaakt en een groter gebied van toepassing is gaan bestrijken, dan wel - wat mij waarschijnlijker lijkt - of wij hier te doen hebben met een | |
[pagina 294]
| |
nieuwe ontlening, thans aan de klassieke Oudheid, is niet met zekerheid uit te maken. In het jaar 1612 drukte Jan Paets Jacobszoon op zijn persen in Leiden een plezierige verzameling epigrammen en derg., voor het merendeel werk van Roemer Visscher: T'loff vande Mutse, ende van een blaeuwe scheen; Met noch ander ghenoeghelicke boerten ende quicken, Soo uyt het Grieckx, Latijn, en Franchoys in rijm overgheset, als selffs Poeetelick ghedicht: Tot vermaeckelickheyt van alle luyden nieuwelickx in druck ghebracht. Deze Paets of Patius stamde waarschijnlijk uit een bekend geslacht van boekhandelaars (NBW IX 744). In 1579 begon hij in Leiden te drukken (Ledeboer) en in 1602 benoemden de Curatoren hem officieel tot ‘ordinaris ende gesworen drucker der Universiteit’; in deze funktie volgde hij de in 1600 overleden Christoffel van Ravelingen op (RGP XX 142); op 7 febr. 1620 werd hij om niet genoemde redenen ontslagen en begonnen de Curatoren onderhandelingen met Isaac Elsevier (RGP XXIX 88 en Pallas Leidensis 1925, 312).
Voor de bovengenoemde verzameling heeft Paets zelf een aardige inleiding geschreven, waarin hij Threnen aanwendt in tegenstelling tot Boerten en Iocken, een antitese die verder nog uitgewerkt wordt door Timoon en Herakleitos te plaatsen tegenover het lachen van Demokritos: Den Drucker tot den verstandighen Leser. Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ik deze bewijsplaats niet zelf uit T'loff vande Mutse heb opgediept; Mej. Dr. Nienke Bakker haalt het verkort aan in haar artikel traan ‘lacrima’ voor het WNT (XVII 1734). Zij interpreteert m.i. volkomen ten onrechte lesen als ‘verzamelen’ en Threnen als ‘uit de ogen vloeiend vocht, veroorzaakt door eenigerlei emotie, inz. smart of verdriet’. Dat dit heteromorfe citaat niet toevallig, bij een van de zuidwesterstormen, in de traan-bak is gewaaid, blijkt uit het feit dat Dr. Bakker in haar zgn. etymologisch kopje uitdrukkelijk deze keuze verantwoordt: ‘Voor den vorm trene of treen (T'Loff v.d. Mutse 2 ro) kan wsch. aansluiting gezocht worden bij kustdial. traene (V. Weel)’. De aandachtige lezer vraagt zich af: waar is de h gebleven en waar de hoofdletter T? En hoe zou deze arme Leidenaar Paets in zijn zo geleerd doende inleiding zich ineens een dialektische vorm hebben laten ontvallen, dan nog van het eiland West-Voorne (Goeree)?
R. Lievens. |
|