| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
April. In de Kroniek van de poëzie bespreekt Piet Calis Jan Hanlo, dichter van de paradoxale eenvoud en wijst op het belang bij deze dichter van de kindheidsperiode, opgevat als ‘principiële pluriformiteit’. - Emmy van Lokhorst bespreekt, in de Toneelkroniek, Mulisch' ‘Tanchelijn’, een stuk dat weliswaar de dramaturgische begaafdheid van de auteur aantoont, maar dat anderzijds te veel lege retoriek bevat.
Mei. H.W. van Tricht toont in Louis Couperus, Een verkenning aan dat Couperus in zijn romans verschillende levensfazen heeft doorlopen. Over de ‘afrekeningsboeken’, de ‘bevrijdingsboeken’ en ‘de nieuwe vreugde’ handelt schr. uitvoerig. - In Frederik van Eeden schetst Anton van Duinkerken de figuur van de kunstenaar, zijn ‘gedrevenheid naar transcendentie van het aandoeningsveld der eigen innerlijkheid’ voornamelijk aan de hand van De kleine Johannes. - Theun de Vries vervolgt in Meesters en Vrienden zijn autobiografie van 1927-1929.
| |
Het Boek van Nu.
Mei. In Onze letterkunde voor de oorlog geeft Max Nord een kort overzicht van de litteraire bedrijvigheid tussen 1932 en 1940. - Halbo C. Kool schrijft over de litteratuur vlak voor en tijdens de bezetting in Onze letterkunde tijdens de oorlog. - Onze letterkunde na de oorlog wordt in grote lijnen behandeld door Garmt Stuiveling. - Een spectaculaire mislukking noemt Pierre H. Dubois het dramatische debuut Tanchelijn van Harry Mulisch, daar iedere bezieling aan het stuk ontbreekt. - Bij de herdenking van Frederik van Eeden kan Garmt Stuiveling zich verenigen met het rode
| |
| |
platenboek dat bedoeld is ‘als een soort compte-rendu van de tentoonstelling’; tegen de onvolledigheid van Van Eeden! Van Eeden! Daar komt hij aangetreden! maakt schr. ernstig bezwaar, in de beknopte studie van Wim J. Simons, Het paleis van Circe, over Van Eedens amerikaanse reis, worden ons enkele gegevens verstrekt, belangrijk voor een bepaalde periode uit Van Eedens leven.
Juni. Garmt Stuiveling in Multatuliana wijst af F.W. Driessen, Multatuli, aanklager, strijder, realist, een boek dat noch als proeve van Marxistische litteratuurbeschouwing bevredigt, noch recht doet aan de ambivalentie van Dekkers litteraire persoonlijkheid. - Pierre H. Dubois schrijft over de keuze gedaan uit Til Brugmans litteraire nalatenschap Spiegel en Lachspiegel in Levensmoed en fatale vergeefsheid. - In Nieuwe Vlaamse schrijvers handelt Raymond Brulez over Paul Vanderschaeghe, Vergeef mij Kajafas, Jo Verbrugghen, Ik ben Judas Iskariot, Gust van Brussel, De visioenen van Jacques Weiniger en de door J. Walravens samengestelde bloemlezing Waar is de eerste morgen?. - C.J.E. Dinaux bespreekt De poëzie van Christine D'haen, waarbij deze ‘middeleeuws-mystische’ dichteres toegekend worden ‘de stem van Zuster Bertken, het gebaar van Sappho en de suaviteit van Hooft’. - G. Stuiveling schrijft over De best verzorgde vijftig boeken. - Hk. Mulder vertelt dat Daum aan zijn zoon zijn romans dicteerde in De werkwijze van P.A. Daum.
| |
Maatstaf.
April. Deze aflevering staat in het kader van het oorlogsherdenkingsjaar en bevat voornamelijk materiaal, ter beschikking gesteld door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
Mei. S. Vestdijk geeft persoonlijke herinneringen in Gestalten tegenover mij. - In Vreugde van Dionysos handelt Theo Bogaers over de mythologische en klassieke romans van Couperus.
| |
Roeping.
April. J. Meijer publiceert met inleiding en commentaar de brieven van De Haan aan Van Deyssel in verband met de kwestie Pijpelijntjes in Lodewijk van Deyssel en Jacob Israël de Haan.
| |
De Nieuwe Stem.
Mei. J.J. Mak vervolgt zijn Middeleeuws humanisme en poneert dat het groeien van de afkeer tegen de ketterjacht o.m. samenhangt met de strijd om de stedelijke zelfstandigheid.
| |
Ontmoeting.
Maart. Ev. Grolle beziet Harry Mulisch' Tanchelijn vanuit christelijk oogpunt in Tanchelijn, Kroniek van een ketter.
| |
Spiegel der Letteren.
IV, 1. In Onbekende gedichten van Anthonis de Roovere? publiceert F. van Vinkenroye zes gedichten uit een reeks van tien in het 16e-eeuwse handschrift 131/102 van het bisschoppelijk seminarie te Brugge. De laatste vier gedichten zijn van Anna Bijns, de zes eerste wellicht van De Roovere. - J. Boets handelt over de Klanksymboliek in een gedicht van Karel van de Woestijne. - M. Janssens meent in Het begrip ‘Duitse vorm’ bij Oskar Walzel dat het voor een juist inzicht in Walzels litterairwetenschappelijk werk nodig is dat men zich grondig rekenschap geeft van W.'s typisch antithetische denkmethode (Zweipoligkeit aller Kunst!). - In margine: R. Lievens wijdt enkele beschouwingen aan De dichter Hein van Aken naar aanleiding van de (onuitgegeven) dissertatie van W.E. Hegman, fragmentarisch in tijdschriftartikelen gepubliceerd. L. verwerpt het auteurschap van Hein van Aken voor De Vierde Martijn, het tweede gedeelte van de Rinclus
| |
| |
en de Limborch. - In Boekbeoordelingen bespreekt Gilbert Degroote H.A. Enno van Gelder, Erasmus, Schilders en Rederijkers en L. Roose de dissertatie van S.J. Lenselink, De Nederlandse psalmberijmingen van de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk.
| |
Levende Talen.
April. Op ongefundeerde bezwaren, door Dolf Verspoor ingebracht tegen Wellek en Warren's ‘Theory of Literature’, geeft Corn. de Deugd, M.A., M. Phil., Een antwoord. - C.B.v.H. oogstte met zijn spiegelgevecht tegen gemaskerde academische vrouwen al een ongedacht succes, toen niemand minder dan Dr. M.E. Kronenberg tegen hem in hoog-ernstig verweer kwam (NTg. LIII, 57); hij glundert nog meer, nu zijn boutades zowaar Martien J.G. de Jong aanleiding hebben gegeven tot een breed opgezette Divagatie over het gebruik van voornamen. - W. Diemer vertelt verder van zijn Didactische eenmansexperimenten met Een topklas thuis, groepen van twee of drie leerlingen die bij hem thuis zelfstandig aan nederlandse literatuurgeschiedenis van na 1880 doen, met een scriptietje of een voordracht als afronding. - Boekbeoordelingen o.a.: L. Koelmans, Teken en klank bij Michiel de Ruyter (C.A. Zaalberg); S.J. Lenselink, De Nederlandse psalmberijmingen van de Souterliedekens tot Datheen (P.v.d. Meulen); G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde III, 2e druk (P.v.d. Meulen); Maximilianus O.F.M. Cap., Kort kommentaar op twee dozijn verzen (P.v.d. Meulen); Robrecht Lievens, Jordanus van Quedlinburg in de Nederlanden (P.J.H. Vermeeren); N. Wijngaards, Adaptatie bij de studie van grotere literaire gehelen (S.J. Lenselink); Eug. de Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers (B.H.E. = B.H. Erné).
| |
Onze Taal. XXIX.
Nr. 4 (April). Een artikel Namen in namen gaat over eigennamen van personen in wetenschappelijke en technische termen. - Verscheiden voorstellen voor een nederlandse benaming voor De metro zijn ingekomen.
Nr. 5 (Mei). Het nummer bevat o.m. een redactioneel artikel over Dubbelzinnigheden die ontstaan kunnen met zogenaamde ‘beknopte bijzinnen’ en verwante constructies, en een over Onderwaarderen. - J. Kempen wijst op belangstelling voor Nederlands op Duitse scholen in Kleef en Emmerik.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
April. J. Roeland Vermeer schrijft over het werk van Cyriel Buysse naar aanleiding van de honderdste verjaardag van zijn geboortedag. De grootheid van Buysse acht schr. zijn eenvoudigheid, die er tevens de oorzaak van is dat het oeuvre van deze auteur wordt onderschat en ‘bij tijden verwaarloosd’. - Het fragment van Ernest Claes Het ontstaan van een boek vertelt de geboorte van De Witte. - A. Wylleman publiceert zijn lezing Het mensbeeld van de XVIIe en XVIIIe eeuwen, handelend voornamelijk over het filosofisch mensbeeld van de franse 18e eeuw. - In Vondel en le demon du midi in de rubriek De laatste ronde actualiseert J. Florquin naar aanleiding van H.F. Wijnman, Uit de kring van Rembrandt en Vondel, de kwestie van de eventuele rol die de rijke roomse weduwe, waarvan Brandt spreekt in zijn biografie, gespeeld zou kunnen hebben bij Vondels bekering. - In de Boekbesprekingen door Albert Westerlinck worden o.m. aan de orde gesteld Vlaamse pockets, Vlaamse poëzie in Duitsland, Tijdschrift van de Vrije Universiteit te Brussel en Julien Kuypers over Vlaamse Beweging. Ernest Claes vervolgt Het ontstaan van een boek et Hoe men waar het eerste
| |
| |
hoofdstuk van ‘De Witte’ geschreven werd. - Bernard Kemp bespreekt het werk van Roest Crollius in Eenzaamheid en menselijk te kort. Het verhaal als terapie bij Bernard Roest Crollius.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XIII, Afl. 10. K(arel) J(onckheere) maakt enkele opmerkingen Bij vier brieven van Paul van Ostaijen. - H(ubert L(ampo)) vestigt in De jeugd nog steeds inspiratiebron de aandacht op het werk van enkele Vlaamse debutanten: ‘Solo op het kerkhof’ van Bruno Walschap, ‘Hart om hart’ van Carla Walschap en ‘Het meisje in de kelder’ van Georges Hebbelinck.
Afl. 11. H(ubert) L(ampo) geeft Late kanttekeningen bij Victor J. Brunclairs ‘Monnik in het Westen’, ‘een discutabel, doch van vitaliteit daverend levenswerk’. - A(chilles) M(ussche) acht Victor van Vriesland's bundels ‘Onderzoek en Vertoog’ Kronieken van blijvende waarde, ‘superieur werk van een oorspronkelijk en scherpzinnig theoreticus, die tevens een meester is in de toegepaste kunst van de kritiek’.
| |
De Vlaamse Gids.
Mei. Em Willekens schrijft over Georg Brandes en Vlaanderen.
| |
Leuvense Bijdragen, Bijblad.
XLIX (1960), Afl. 1-2. F. Van Coetsem behandelt als Lexicografisch kleingoed de woorden Pree ‘soldij, weekloon’ en Reinuit; voor het eerste toont hij aan dat het oorspronkelijk in de betekenis ‘soldij’ is overgenomen; voor het tweede verwijst hij de betekenis ‘naakt’ naar het lexicografisch spokenrijk, en verklaart de kwalificatie ‘zuidnederlands’ onjuist voor reinuit = ‘ronduit, oprecht’. - Boekbesprekingen o.a.: Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, afl. 6 (J. Leenen); A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde (J. Goossens); Woordeboek van die Afrikaanse Taal III (F. Van Coetsem); B.W. Schippers, Welkome en onwelkome ‘vreemdelingen’ en J. Berits, Honderd jaar spellingstrijd (F. Van Coetsem); N. Leonard-Tournay en E. Leonard, Neerlandais, première annee (E. Nieuwborg); L. Hermodsson, Dat Boec van den Houte (J. Deschamps); R. Lievens, Jordanus van Quedlinburg (recensent spelt Quedlingburg) in de Nederlanden (L. Reypens, S.J.); M. Nijland-Verwey, Kunstenaarslevens (M. Janssens); W. Hofmann, Das rheinische Sagwort (C. Kruyskamp; Sagwort = ‘zei-spreuk’); A. Wijk, Regularized English; an Investigation into the English Spelling Reform Problem with a New, Detailed Plan for a Possible Solution (J.L. Pauwels); Ch. F. Hockett, A Course in Modern Linguistics (J. Van Roey); Manual of Phonetics, edited by L. Kaiser (L. Engels).
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XX, Nr. 4 (Mei). C. Kruyskamp draagt een artikel bij over opzet, werkwijze en tegenwoordige stand van Het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal.’ - Onder ‘Nieuwe Uitgaven’ o.a. een aankondiging van A. Weijnen, Bloemlezing van Zestiende-eeuwse Taal.
| |
Taalonderwijs.
IV, Afl. 3 (Juni). Het nummer bevat o.a. de tekst van een lezing, gehouden door G. Aertsens, over Expressief lezen.
| |
Volkskunde.
XIX, Afl. 2. J.J. Mak vervolgt zijn artikel over Heilige en onheilige dronkenschap in de middeleeuwen, toegelicht en verlevendigd met middeleeuwse citaten van velerlei herkomst. - Wijlen Jan Grauls bespreekt
| |
| |
Een Spreekwoordenbibliografie, samengesteld door de duitse geleerde Otto E. Moll, van zo goed als alle talen, en wijst daarin op leemten en onnauwkeurigheden in de nederlandse afdeling. - Het opstel van M. De Meyer, De HH. Servatius, Lambertus, Gertrudis en Remigius en hunne verering in onze gewesten, is eveneens geschreven naar aanleiding van een duitse publikatie. - Van K.C. P(eeters) een In memoriam Dr. Jan Grauls.
| |
Tydskrif vir Letterkunde.
X, Afl. 1. In 'n Kuns op soek na 'n Vorm oefent Robert Mohr scherpe kritiek op het Zuidafrikaans toneel. - In een kort artikel over Die Afrikaanse Volkslied betoogt Jan Bouws, dat er wel degelijk een eigen ‘Afrikaanse volksliedereskat van 'n behoorlike omvang’ bestaat, hoeveel Zuid-Afrika ook aan het buitenland ontleende op dit gebied. - Lorenz Schultz wijdt een bijdrage aan de in Zuid-Afrika wonende, uit Vlaanderen geboortige geleerde Marcel Breyne (Marcel Breyne 70 Jaar), zijn vele verdiensten voor Zuid-Afrika schetsend; dezelfde auteur huldigt Emiel Hullebroeck, ter gelegenheid van de toekenning van een erepenning aan de Vlaamse dichter-componist door de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns.
| |
Standpunte.
XIII, Afl. 3. In dit nummer geeft C.A. van Rooy een uiteenzetting over Die mitiese patroon en sielkundige grondslag in ‘Hilaria’ van Etienne Leroux. - In Die styltegniek van 'n moderne humoris bestrijdt J.A. Verhage het gunstig oordeel van G. Knuvelder (‘Handboek tot de Mod. Ned. Letterk.’) over het humoristisch werk van Henriëtte van Eyk.
| |
Etudes Germaniques, XV, No. 2.
In de rubriek ‘Bibliographie Critique’ besprekingen van Frans Erens, Vervlogen jaren, uitg. Harry G.M. Prick; E. De Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers; W. Drop, Verbeelding en historie; alle door P. Brachin. Van dezelfde hand verder een korte aankondiging van drie nummers uit de reeks Monografieën over Vlaamse Letterkunde, onder vermelding van de reeks Ontmoetingen. Simon Kalifa bespreekt Philologica Frisica, anno 1956.
| |
The Modern Language Review.
LV, Afl. 2 (April 1960). Deze aflevering brengt o.m. een artikel van B.M. Baxter over Verwey and Shelley, A discussion of Verwey's translations from Shelley's ‘Poetical Works’. Over de vroege vertalingen oordeelt de auteur niet gunstig, de latere - vooral die van het gedicht ‘Alastor’ - acht zij ‘worthy renderings of Shelley's poetry.’ - In de rubriek Reviews beoordeelt Th. Weevers ‘Van Pascha to Noach’, deel II, door W.A.P. Smit. |
|