Het standpunt van een ‘zich vermannende vrouw’.
De strijd die Dr. C.B. van Haeringen reeds sinds jaren voert tegen windmolens, in casu ‘zich vermannende vrouwen’, begint vermakelijk te worden. Vooral sinds hij zich langzamerhand steeds meer over de weinig betekenende kwestie gaat opwinden: zie NTg. XXIV. 107, XXXI. 376, XLVIII. 228 en LII. 304.
Misschien kan het daarom geen kwaad uit het bestreden kamp eens de rustige stem te laten horen van een vrouw, die nu al sinds 1910 - zegge bijna vijftig jaar - haar werk uitsluitend met voorletters heeft getekend en enige ervaring in de consequenties daarvan heeft verworven. Want bij alle uitlatingen van onze hooggeleerde Redacteur treft het mij, hoe weinig inzicht hij in de vrouwelijke psyche heeft. Denkt hij heus, dat begaafde en bekende vrouwen als wijlen M. Pellechet, H.M. Allen en Dr. J.H. van Lessen, en onder de levenden Dr. R. Pennink, Dr. J.M. de Vries, Dr. A.R. Hol, Dr. B. Siertsema, Dr. N. Bakker en vele anderen ‘zich in het openbaar onteerd’ zullen zien (NTg. XLVIII. 228), of wel ‘haar verdiende loon’ krijgen (ibid. LII. 304), wanneer een recensent of buitenstaander haar ‘vrouwelijke eer’ (sic; ibid.) niet redt door haar voor een manspersoon te houden? Dat laat allen stellig, evenals mij, koud, steenkoud. Waar het om gaat, is ons werk en de beoordeling daarvan.
Even heb ik me afgevraagd, of soms deze wat kleinsteedse nieuwsgierigheid naar de sexe van de auteur op een verschil van maatstaf berust, bij de beoordeling van ‘vrouwenwerk’ aangelegd. Immers nu al jaren geleden schreef de bekende incunabulist E. Voulliéme, die ondanks de ‘travestie’ van mijn vrouw-zijn op de hoogte scheen te wezen, in de recensie van mijn Catalogus van de incunabelen in de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer: ‘Frl. Kronenberg besitzt reiche und, für eine Dame wenigstens (ik cursiveer) ungewöhnliche Literaturkenntnisse’, etc.; zie Zentralblatt für Bibliothekswesen 37 (1920), 39. Dat heb ik toen met enige spot, als een typisch Duitse opvatting geïncasseerd. Doch woekert er soms nog iets van soortgelijke gedifferentieerde criteria in behoudende kringen hier te lande voort?
Hoe het zij, volgens mij doet het er bij de beoordeling van wetenschappelijk werk niets, maar dan ook helemaal niets, toe, of het door een mannetjesputter, een wijfje, ongetrouwd, getrouwd, dan wel gescheiden, en wat men soms meer wil, is geschreven. Alleen het werk zelf is van belang.
Verder blijf ik het, en dat is misschien een zeer persoonlijke opvatting, verkiezen mijn voornaam slechts door de kring van vrienden en kennissen te laten gebruiken. Familiare betitelingen door andere lieden doen mij onaangenaam aan.
Tot slot bied ik Redacteur C.B.v.H. mijn verontschuldigingen aan, nu ik hem in eigen huis kom bestoken. Ik zou hem raden de campagne te staken. Zolang er vrouwen zijn, die mijn inzicht delen, zal hij in haar handelwijze moeten berusten.
's-Gravenhage, Nov. 1959.
M.E. Kronenberg.