De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Hollanders op Rousseau-bedevaartIJ. Voisine laat zijn studie over J.J. Rousseau en Angleterre aanvangen met volgend aan André Monglond ontleend citaat over het ontstaan van de Rousseau-myte: ‘Un beau jour une manière de héros mythologique finit par s'installer à la place de Rousseau, qui, entre 1712 et 1778, vécut sa vie d'homme. Un Jean-Jacques légendaire, non moins réel que l'autre, plus réel même pour qui tente de définir son influence, mais qui n'a plus avec Rousseau qu'une lointaine parenté’Ga naar voetnoot1). Tegen deze uitlating hebben we in zover bezwaar, dat ze de indruk verwekt, alsof de legendevorming rond de figuur van Rousseau eerst na 1778 een aanvang zou genomen hebben. Inderdaad, ook tijdens zijn bewogen leven reeds heeft de zo merkwaardige en geniale Zwitser dermate tot de verbeelding van zijn tijdgenoten - en vooral zijn bewonderaars - gesproken, dat de voorstelling die zich van hem in de geesten vormde, dikwijls met de aureool der idealizering omstraald was. Zelden had tot dan toe een auteur zozeer de gemoederen beroerd - en dat in binnen- en in buitenland - als hij; weinig geschriften hadden zulke stormen van - even hartstochtelijke - verontwaardiging of geestdrift ontketend als Nouveile Héloïse, Emile en - vooral later dan - Contrat Social. Het was trouwens niet louter de denker Rousseau, de heraut van 's mensen natuurlijke goedheid, van volkssoevereiniteit en deïstische natuurreligie, die op het intellektuele publiek zulke indruk maakte, het was minstens zozeer de mens zelf die deze ophefmakende denkbeelden vorm gegeven had, de mens zoals men hem uit die zo originele ideeën- en gevoelswereld naar voren meende te zien treden, die de lezers boeide. Van weinig auteurs maakten de uiterlijke levensomstandigheden dan ook zo de belangstelling gaande als van de man van Genève. Het hoeft trouwens toegegeven, dat alles zich daartoe leende: de extravagante gedragingen van deze op zijn minst zonderlinge man, zijn avontuurlijk en zwervend leven, zijn grillig karakter, zijn vervolgingswaanzin. Het was precies die uitzonderlijke kombinatie van stoute revolutionaire ideologieën - zo wonderwel beantwoordend aan de innigste verzuchtingen van een van rationalisme verzadigde tijd - en van een opvallende, in hoge mate onkonventionele persoonlijkheid, die van Rousseau het voorwerp van een alleszins begrijpelijke, zij het ook dikwijls buitensporige verering heeft gemaakt. Deze kultus - want het was noch meer, noch minder dan dat - is dus onmiskenbaar reeds tijdens 's schrijvers levensjaren ontstaan, ook al zal hij vooral na zijn dood ongehoorde proporties aannemen. Het romantisch geïdealizeerde Rousseau-beeld dat ons uit de dwepende brieven, gedichten en reisbeschrijvingen van zijn vele tijdgenoten-bewonderaars tegemoet treedt, behoort onmiskenbaar reeds tot de sfeer der verdichting, der legende, eer dan tot die der nuchtere realiteit. Zij die hem liefhadden, vergenoegden er zich zelfs niet mee hem hun bewondering schriftelijk mee te delen; tallozen - uit binnenen buitenland - zijn de geliefde auteur persoonlijk en dikwijls ten koste van veel inspanningen gaan opzoeken tot in zijn meest afgelegen schuiloorden. Het is over deze fameuze ‘bedevaarten’ - de sfeer van veneratie die deze | |
[pagina 290]
| |
tochten omgaf, rechtvaardigt ten volle het gebruik van die term -, die zulk belangrijk aspekt vormen van de internationale Rousseau-kultus, dat we hier even willen uitweiden. Het is meer bepaald onze bedoeling in onderhavige bijdrage na te gaan welk aandeel de 18de-eeuwse Nederlanders aan deze pelgrimages hebben gehad en daaruit zo mogelijk enige veralgemenende konklusies af te leiden.
Het lijkt ons overbodig nog eens die ongehoorde bijval, die vlaag van romantische geestdrift te schetsen, waarvan Rousseau, van de publikatie van La Nouvelle Héloïse in 1761 af, onbewust de oorzaak werd en tevens het nu eens verbaasde, dan weer opgeschrikte, niet zelden echter ingenomen objekt was. Echo's ervan treffen we overvloedig aan, zowel in zijn omvangrijke korrespondentie, als in zijn autobiografie en bovendien hebben tal van kommentatoren dit zo merkwaardige fenomeen aan de hand van treffende voorbeelden en uitlatingen beschreven. We weten hoe de auteur bij honderden de vlammende brieven ontving van zijn bewonderaars, wie zijn sentimentele roman de hemelse verrukkingen en de sombere smarten van het menselijke hart geopenbaard had: de tragische peripetieën van Julie en Saint-Preux deden tranen met tuiten storten en beroofden ettelijken van hun nachtrust. Talloos waren de onrustige, zoekende, twijfelende zielen die zich tot de filozoof richtten als tot een biechtvader, wie ze hun intieme moeilijkheden onthulden en wie ze om raad vroegen. Vooral het verschijnen van Emile, welsprekende handleiding tot de natuuropvoeding en de natuurgodsdienst, deed de internationale kring van Rousseau-discipelen geweldig uitbreiding nemen: hoevele ouders namen zich niet voor hun Emile of Emilie - de modenamen bij uitstek! - volgens de beginselen van het bewonderde boek op te kweken? We hebben het hier uiteraard niet over de teoretische invloed van Jean-Jacques' oeuvre - waarvan de konkrete blijken trouwens na 1789 dienen gezocht, vooral dan toch op politiek en sociaal plan -, maar we willen onderstrepen, dat het romantisch-geëxalteerde van zijn persoonlijkheid, dat zowel de hooggestemdheid van zijn idealen als de hartstochtelijkheid en de onbaatzuchtigheid waarmee hij ze beleed, van bij de aanvang af diepe indruk maakten op brede lagen van zijn publiek. De overtuigingskracht die uit zijn geschriften sprak, de toon van bewogenheid en oprechtheid die er uit opklonk - en die zozeer verschilde van die van vele, nochtans geestverwante tijdgenotenhervormers - verleenden zijn boodschap een persoonlijk cachet, waardoor zijn relatie tot de lezer direkter en intiemer werd en dat hem tot geestelijk leidsman van ontelbaren maakte. Natuurlijk verhoogden de geheimzinnigheid die de figuur van Rousseau omgaf en de avontuurlijkheid van zijn levensgeschiedenis de belangstelling van het publiek voor de grote schrijver. Vooral de dramatische gebeurtenissen die op de publikatie van Contrat Social en Emile volgden - de veroordeling en de vervolging van zijn werken, het overijld vertrek van de opgejaagde uit Montmorency, zijn ballingschap in het Zwitserse Motiers, zijn toenemende vervolgingswaanzin en tenslotte zijn kort maar idyllisch kluizenaarsbestaan op het St. Pieterseiland in het Bielermeer, voorafgaande aan zijn vlucht naar Engeland -, deden zijn vrienden en bewonderaars intens met hem - en vooral nu ook met de mens in hem - meeleven. Die schokkende belevenissen omhingen hem bovendien met de glorie van het martelaarschap en verhieven hem in de ogen van duizenden gevoelige zielen tot niet veel minder dan een heilige. | |
[pagina 291]
| |
De romanticus was de eerste volwaardige reiziger, de eerste toerist in de moderne zin van het woord. Hij ontdekte de natuurlijke, ongekunstelde schoonheid van het ongerepte, het wilde landschap. In innige kommunie met de natuur zocht hij rust en loutering voor zijn geschokt, zijn van ontroeringen en smarten overvol gemoed. Naast het natuurgedicht, begint het reisverhaal een vooraanstaande plaats te bekleden in de literatuur. De wekkende rol die Jean-Jacques Rousseau daarbij heeft gespeeld, mag als algemeen bekend worden beschouwd: zijn lyrische, bezielde beschrijvingen van de zacht glooiende boorden van het meer van Genève en van de woeste Alpentoppen hebben de wereld de onvermoede natuurpracht van het Zwitserse bergland geopenbaard. De liefde die men Julie en haar onfortuinlijke minnaar toedroeg, breidde zich uit tot het onvergetelijke decor van hun romantische belevenissen. Men ging ter plaatse, in Zwitserland, piëteitsvol op zoek naar hun sporen: Vevey, Clarens, Meillerie werden op korte tijd klassieke halten op de reis die ontelbaren nu ondernamen, zowel kunstenaars die aan inspiratie, als jonggehuwden die aan emoties behoefte hadden, en bovendien de massa dergenen die eenvoudig de mode volgden. Want de reis naar Zwitserland werd een modeverschijnsel. Na 1761 blijkt het bezoek aan de uit La Nouvelle Héloïse bekende plaatsen trouwens een verplichte etappe te zijn geworden op de zg. ‘Grand Tour’, de grote Europareis die voor de - vooral Engelse en uiteraard welgestelde - jonge intellektueel als de bekroning werd beschouwd van een brede humaistische opvoedingGa naar voetnoot1). Hoeft het te verwonderen, dat niet zelden van de gelegenheid gebruik werd gemaakt om persoonlijk kennis te maken met de grootheden - schrijvers en geleerden - van het ogenblik? James Boswell, op doorreis naar Rome, liet niet na in Zwitserland Rousseau en Voltaire op te zoeken en zijn voorbeeld werd door vele anderen opgevolgd. Reeds toen Rousseau nog te Montmorency verbleef, bescheiden levend in de schaduw van zijn machtige beschermers, de Hertog en Madame de Luxembourg, werd hij door talloze binnen- en buitenlandse bezoekers lastig gevallen. ‘Il n'y a pas une Ville de l'Europe dont il ne me vienne (sic) des visittes à Montmorenci’ schreef hij op 25 april 1762 niet zonder ijdelheid aan zijn vriend MoultouGa naar voetnoot2). En in zijn fameuze Confessions licht hij ons uitvoerig in over de ongewone belangstelling waarvan hij daarna, in zijn stil schuiloord te Motiers nabij Neuchâtel, het voorwerp was. ‘J'avais à Motiers presque autant de visites que j'en avais eu à l'Hermitage et à Montmorency; mais elles étaient la plupart d'une espèce fort différente’Ga naar voetnoot3). Inderdaad, moeten we hem geloven, dan hadden de oprechte bewonderaars, de geestverwante intellektuelen die voorheen zijn gewone publiek uitmaakten, thans de plaats geruimd voor onbenullige en vervelende lieden die enkel door nieuwsgierigheid, ja door sensatiezucht gedreven werden: ‘C'étaient des officiers ou d'autres gens qui n'avaient aucun goût pour la littérature, qui ne laissaient pas, à ce qu'ils disaient, d'avoir fait trente, quarante, soixante, cent lieues pour venir voir et admirer l'homme illustre, célèbre, très célèbre, le grand homme, etc.’Ga naar voetnoot4). Dat is een natuurlijk vrij tendentieuze manier om de zaken voor te stellen: vergeten we immers niet, dat Rousseau zich toen in volle neurastenische krisis | |
[pagina 292]
| |
bevond; hij was mensenschuw geworden en elkeen die hem benaderde, bejegende hij wantrouwend. We willen maar zeggen, dat hem toen, evengoed als vroeger, ook de nodige interessante figuren, mensen van smaak en ontwikkeling, bleven bezoeken, waarmee hij dan niet zelden, zo hun gezelschap hem sympatiek bleek, uitstapjes maakte, o.m. naar het St. Pieterseiland. Welke waren nu, te midden die uitgebreide en heterogene groep van internationale Rousseau-pelgrims van voor 1778, de Hollanders?
Op 10 maart 1762 meldde Rey, Rousseaus bekende Amsterdamse uitgever - eveneens van Geneefse afkomst trouwens -, aan de op dat ogenblik nog te Montmorency verblijvende filozoof, dat ‘Mr Tavel de Payerne, qui voyage depuis quelque terns avec le jeune Mr. Fagel fils du greffier à La Haye, comme son gouverneur’ te Parijs vertoefde en dat beiden het voornemen hadden hem een bezoek te brengenGa naar voetnoot1). En hij voegde er ter aanbeveling aan toe: ‘S'il (Fagel dus) va vous faire visite pendant son séjour à Paris, je vous prie de le recevoir amicalement; il est digne par sa probité, ses moeurs et sa conduite de toute votre estime. J'ai l'honneur de le connoître depuis 18 ans; il jouit dans ce pays d'une bonne réputation (...) Il connoît bien ce pays, si vous avez envie d'en causer avec lui; il revient d'Italie, par le Languedoc’Ga naar voetnoot2). Het gaat hier om de jong gestorven FRANCOIS FAGEL (1740-73), zoon van de beter bekende Hendrik Fagel (1706-90), die griffier was bij de Staten-Generaal en tot de intieme raadslieden behoorde zowel van Willem IV, de Goevernante en de Hertog van Brunswijk, als van Willem V. Hijzelf werd van 1767 af als tweede griffier - blijkbaar een ambt dat tot de familietraditie der Fagels behoorde - aan zijn vader toegevoegd, maar in de rij dier plichtsgetrouwe, misschien zelfs wat dorre ambtenaren die de griffiers waren, schijnt François wel uitgemunt te hebben door zijn ruime intellektuele belangstelling en wijsgerige aanleg, al laat zijn te vroege dood niet toe een duidelijk beeld te vormen van zijn persoonlijkheid. Zeer jong reeds werd hij toegelaten tot de Leidse Akademie, waar hij zich onder leiding van bekwame leermeesters, zoals de befaamde Ruhnkenius, op de klassieke letteren en de rechtsstudie toelegde. Daar ook raakte hij bevriend met de wijsgeer Frans Hemsterhuis, die hem zijn Lettre sur l'homme et ses rapports (1772) - een geschrift over de oorsprong der maatschappij dat in menig opzicht Rousseaus tweede Discours in herinnering brengt - opdroeg en hem na zijn overlijden bovendien een uitermate lovende Description philosophique du caractère de feu M. Fagel (1773) wijddeGa naar voetnoot3). Zoals men ziet, een veelbelovende, begaafde jongeman uit een vooraanstaande familie. Geen wonder dat ook hij een dier bevoorrechten was, waarvan de verzorgde opvoeding met de klassieke ‘Grand Tour’ door Europa afgesloten werd. Zijn tocht, onder leiding van zijn goeverneur TavelGa naar voetnoot4), voerde hem door Zwitserland, Italië, Frankrijk en Engeland. Dat hij er daarbij prijs op stelde - of was het zijn goeverneur die het plan had opgevat? - met de auteur | |
[pagina 293]
| |
van de ophefmakende Discours en van La Nouvelle Héloïse kennis te maken, hoeft ons dan ook niet zo te verwonderen. Veel nadere gegevens betreffende de ontmoeting zelf zijn spijtig genoeg niet voorhanden. Kort na het geciteerde bericht van Rey, schreef Rousseau hem terug: ‘J'aurai dans quelques jours Mrs. DuvoisinGa naar voetnoot1), de Tavel et Fagel; ils seroient déjà venus si j'avois été en état de les recevoir. J'espère avoir le plaisir de boire avec eux à votre santé’Ga naar voetnoot2). Tenslotte wenste Rey zijn kliënt nog eens geluk met het uitzonderlijk bezoek dat hem te beurt viel, er nogmaals aan toevoegend: ‘Vous savez sans doute que Mr. Fagel est fils de greffier à La Haye’Ga naar voetnoot3). Tot daar dan het weinige konkrete waarover we beschikken. Noch bij Rousseau, noch bij Fagel blijkt deze ontmoeting enige - voor zover schriftelijk geregistreerde - naklank gehad te hebben. Er rest ons dan nog te wijzen op het vrij merkwaardige feit, dat François Fagel tot een - althans politiek - konservatieve familie van trouwe Stadhoudersgezinden behoorde, bij v/ie sympatie, laat staan bewondering voor de ontwerper van het revolutionaire Contrat Social-systeem nu precies niet tot de onmiddellijke vanzelfsprekendheden dient gerekend. Nu is het wel zo dat het bewuste bezoek juist viel in de periode van het verschijnen, maar in elk geval vóór de veroordeling van Contrat en EmileGa naar voetnoot4) en dat Rousseau op dat ogenblik dus de openbare mening nog niet geschokt had met zijn gewaagde politieke en religieuze voorstellingen. Nochtans kan dat o.i. als verklaring niet volstaan. We moeten er daartoe nog op wijzen, dat in tal van vooraanstaande orangistische milieus een moderne geest van ruimdenkendheid gekultiveerd werd, ja, dat koketteren met zelfs naar vrijzinnigheid overhellende filozofieën er niet zelden gold als behorende tot de ‘bon ton’. Denken we in dat verband maar even aan de gebroeders Bentinck, wier verknochtheid aan de zaak van Oranje hen allerminst belette op te treden als fervente bewonderaars en verdedigers van RousseauGa naar voetnoot5), of aan de vooruitstrevende, verlichte geest die de opvoeding van de jonge Gijsbert Karel van Hogendorp - toevertrouwd aan de Duitse deïstische filozoof Biester - kenmerkte. In het licht van die strekking wordt de reis van de jonge Fagel en zijn Rousseau-bezoek alleszins begrijpelijker. Nog andere Nederlanders hebben de ‘Citoyen de Genève’ met een persoonlijk bezoek bedacht en wel in 1765, toen hij zich reeds te Motiers teruggetrokken had. Inderdaad, in de meermaals vermelde Correspondance treffen we op datum van 4 juli 1765 een brief aan van zijn trouwe vriend Du Peyrou, uit Motiers verstuurd naar het Ile St. Pierre waar de auteur zich voor enkele dagen afgezonderd had, zoals hij meer deed. Daarin lezen we volgende passage: ‘Au risque de vous distraire de vôtre solitude et peut être de vous déplaire, je fais porteurs de ma lettre deux Hollandois, gens un peu donc de mon paysGa naar voetnoot6), paroissant instruits, aimables et surtout bons piétons, puisque pour vous voir ils ont fatigué leurs guides qui depuis Grandson les a menez à Motiers par la montagne. Item ils sont porteurs d'une lettre de Mr Rey pour vous. Item ils | |
[pagina 294]
| |
meurent d'envie de passer quelques moments avec vous. Item Mad 1e le Vasseur voulant vous aller joindre l'occasion m'a paru belle, et moi même j'en aurois profité si ma santé étoit telle que je le desire (...) Mais j'en reviens à mes Etrangers, l'un est le Baron de Pallandt et l'autre Mr. Bosch. Ce dernier est le plus grand. Il a joué un bon tour Dimanche passé à SacrogorgonGa naar voetnoot1). Qu'il vous le raconte...’Ga naar voetnoot2). Het is duidelijk dat beide reizigers meer waren dan gewoon maar onpersoonlijke boodschappers, dragers van een missive vanwege Rey - waarop trouwens in geen enkele van diens gepubliceerde brieven gealludeerd wordt -: het waren wel degelijk ontwikkelde lieden, uitgesproken sympatizanten van de grote schrijver, blijkbaar zelfs bereid tot niet te onderschatten inspanningen wanneer het er op aankwam Rousseau persoonlijk te ontmoeten. Het ware daarom ook zeer interessant de juiste identiteit van deze twee Hollanders te achterhalen, wat vooralsnog echter onmogelijk zal blijken. Inderdaad, beide geciteerde namen waren niet alleen zeer verspreid, maar werden zelfs door verschillende bekende persoonlijkheden uit de 18de eeuw gevoerd, zodat we ons hoogstens aan gissingen kunnen wagen. Zo is het helemaal niet onwaarschijnlijk, dat met ‘le Baron de Pallandt’ ADOLF WERNER VAN PALLANDT (1727-1802) bedoeld wordt, de te Zwolle geboren derde Vrijheer van Pallandt en Heer van Zuthem. Deze Overijselse edelman immers onderscheidde zich door zijn vooruitstrevende demokratische opvattingen, die hem in 1778, tijdens de geschillen betreffende het afschaffen der drostendiensten, partij deden kiezen voor de patriottenleider Van der Capellen. Als patriot werd hijzelf trouwens in 1787 uit zijn ambten ontslagen, terwijl hij na de tweede revolutie van 1795 opnieuw tot een bestuurspost beroepen werd als lid der Nationale Vergadering. Op het ogenblik van de reis, in 1765, was Pallandt drost van IJselmuiden en gekommiteerde ter Vergadering van Hunne Hoogmogenden. Van een verblijf in Frankrijk of Zwitserland in die periode vonden we nochtans niet het geringste spoorGa naar voetnoot3). In het geval van zijn reisgenoot Bosch staan we zelfs voor een nog grotere onzekerheid. Gaan we op zoek in het kamp der patriotten - waar we logischerwijze de meeste kansen moeten krijgen op resultaten -, dan ontmoeten we daar figuren als de predikant en letterkundige Bernardus Bosch uit Deventer (1746-1803) of de nog twee jaar jongere Delftse advokaat Reyer van den Bosch (1748-1823). Hun loopbaan vertoont de kurve die typisch is voor zovele patriotse vooraanstaanden: beiden bekleedden belangrijke ambten vóór de omwenteling en werden als hevige demokraten in 1787 afgezet - Reyer vluchtte naar Brussel - om na 1795 in ere hersteld en tot nog voornamer funkties uitverkoren te worden. Maar ook hier weer ontbreekt elke aanduiding in verband met een eventuele tocht naar Zwitserland in 1765Ga naar voetnoot4). Wel dient opgemerkt dat beiden toen nog vrij jong waren - vooral Reyer dan - om zonder begeleiding deze verre en lastige pelgrimstocht te ondernemen.
Het dient gezegd dat de belangstelling rond de figuur van Jean-Jacques Rousseau wel enigermate geluwd was naar het einde van zijn leven toe. Na | |
[pagina 295]
| |
zijn terugkeer uit Engeland in 1767, waar zijn ervaringen nu precies niet van aard geweest waren om zijn vertrouwen in de mensen te versterken, zou hij nog een aantal jaren een onrustig en bescheiden bestaan leiden, nu eens zwervend doorheen Frankrijk, dan weer aangetrokken door een machtige relatie, tenslotte in sobere eenvoud teruggetrokken, muziek kopiërend te Parijs. ‘Jean-Jacques - aldus Voisine -, presque oublié d'une Europe qui retentissait jadis de ses brillants paradoxes, vivotait obscurément depuis plusieurs années dans un logement de la rue Plâtrière lorsque le conflit avec les colons américains vint bouleverser la vie politique et intellectuelle’Ga naar voetnoot1). Op 2 juli 1778 overleed dan de grote hervormer in alle stilte te Ermenonville nabij Montmorency, waar de Marquis de Girardin hem pas enkele weken eerder een paviljoen op zijn domein had ter beschikking gesteld: hij liet hem er ter aarde bestellen op het populiereneilandje in de grote vijver van het park. Toen het nieuws van Rousseaus afsterven de oren der wereld bereikt had, duurde het echter niet lang, of de betrekkelijke stilte die rond hem was neergedaald, werd opnieuw verbroken en zijn merkwaardige persoonlijkheid zou alras en meer dan ooit te voren, het brandpunt van de internationale belangstelling vormen. Vooreerst al hielden de omstandigheden van het overlijden - waarover de meest fantastische geruchten de ronde deden - en ook de begrafenis de aandacht van het op sensatie beluste publiek gaande. Er werd heel wat over gepubliceerd en ook in enkele Nederlandse bladen vernemen we daarvan een echo: zo in de Vaderlandsche Letteroefeningen, die gegevens afdrukten ontleend aan de brochure Relation ou Notice des derniers jours de J.-J. Rousseau, waarin de Franse geneesheer Le Bègue de Presles, die te Ermenonville aanwezig was geweest, definitief een einde stelde aan alle roddelarijGa naar voetnoot2). Vooral echter bleek de dood van Jean-Jacques een spoorslag te betekenen voor zijn ontelbare vereerders om hem persoonlijk te huldigen door een piëteitsvol bezoek aan de oorden die hij hetzij door zijn verblijf, hetzij door zijn beschrijvingen ‘geheiligd’ had. ‘Si nombreux que fussent les correspondants ou les visiteurs obscurs qui sollicitaient une direction, qu'est-ce - roept Monglond uit - auprès de cette foule anonyme de disciples qui, à peine est-il mort, cherchent la trace de Jean-Jacques dans tous les lieux où il abrita ses courtes joies et réfugia son angoisse’Ga naar voetnoot3). Inderdaad, eerst nu begon van heinde en ver een ware vloed van pelgrims toe te stromen, gedreven door een voor ons nog altijd onbegrijpelijke romantische geestdrift. De tocht leidde natuurlijk nog steeds naar de bekende plaatsen aan het meer van Genève, naar de lieflijke streek van Vevey en Montreux. Later, na het posthuum verschijnen van de Confessions en de Rêveries - die op zichzelf al niet weinig bijdroegen tot de versteviging van de Rousseau-kultus - richtte de belangstelling zich ook naar Les Charmettes, het idyllisch gehucht nabij Chambéry waar de schrijver zulke gelukkige dagen aan de zijde van Madame de Warens had gesleten, en vanzelfsprekend ook naar het heerlijk verlaten St. Pieterseiland in het meer van Biel. Maar het geprivilegieerde oord bleef | |
[pagina 296]
| |
na 1778 ongetwijfeld toch het park van Ermenonville en het populiereneilandje met het mausoleum en het Tempeltje der Filozofie aldaar ter herinnering aan de grote dode opgericht. ‘En 1780 'déjà la moitié de la France' s'est transportée à Ermenonville’ citeert Monglond naar een bron uit de tijdGa naar voetnoot1). De dikwijls buitensporig romantische sfeer waarin die pelgrimages verliepen, mag eveneens als bekend worden beschouwdGa naar voetnoot2). Herinneren we er maar aan, hoe dames uit de verfijndste Parijse kringen er niet voor terugschrikten in openlucht te piknikken en in vuile hutten te overnachten op weg naar het geheiligde oord, hoe hele gezelschappen, na een sober maal bij een of ander landbouwersgezin, de nacht afwachtten, om bij passende maneschijn, een haast ritueel bezoek te brengen aan de graftombe, ja, hoe sommige ongeduldige pelgrims zich te water wierpen om al zwemmend het populiereneilandje te bereiken... We hoeven maar de geschriften van de tijd, vooral de talloze reisverhalen, te lezen om een idee te krijgen van de ongehoorde proporties die deze ware Rousseau-rage aannam. Met de Grote Revolutie van 1789 bereikte ze zonder twijfel eerst haar paroxisme. De officiële erkenning volgde nu en Jean-Jacques' stoffelijk overschot werd in triomf bijgezet in het Panthéon te Parijs. Het is hier de plaats niet om uit te weiden over de ontzaglijke rol die Rousseau, de man en zijn werk, gespeeld heeft in die beslissende dagen. De revolutionairen en vooral de ultra's onder hen, de Jakobijnen, afficheerden zich openlijk als zijn discipelen en men beriep zich op zijn geschriften, niet alleen om de op haast elk gebied drastisch doorgevoerde hervormingen te motiveren, maar zelfs helaas om tal van excessen en misslagen te verontschuldigen. De eigenlijke revolutionairen, de politici dan toch, interesseren ons hier trouwens minder. Waar zij de ontwerper van het Contrat Social in Frankrijks officiële heldentempel vereerden, bleef Ermenonville echter, ook na 1789 nog, de ware romantici aantrekken. Het spreekt vanzelf dat, onder de bedevaarders, de Fransen het talrijkst waren, maar toch waren ook nu weer vrijwel alle Europese volkeren vertegenwoordigd. Opvallend is wel het belangrijk aandeel van de Engelsen geweest in dat internationaal toerisme; van hun romantische reisliteratuur ware een hele bibliografie op te stellen. ‘... Parmi les étrangers (...), Anglais et Ecossais, suivis de près d'ailleurs par les Polonais, tiennent le premier rang’Ga naar voetnoot3). En opnieuw stelt zich de vraag: welke rol hebben de Nederlanders daarbij gespeeld? Werden ook zij aangegrepen door die internationale Rousseau-furie? Wat voorafgaat zal er ons al wel voor behoed hebben, onze verwachtingen dienaangaande al te hoog te stellen. (slot volgt).
Antwerpen. Walter Gobbers. |
|