Volière, aftands
Wijlen De Vooys had ernstige bezwaren tegen de term ‘volksetymologie’, en wel tegen het tweede lid van de samenstelling, omdat de vervormingen die men onder de term pleegt te vatten, z.i. met etymologie niets te maken hebben. Die bezwaren worden, te oordelen naar de praktijk van de vakliteratuur, niet algemeen gedeeld, en zolang geen betere benaming ingang vindt, moeten we ons ook maar neerleggen bij de negentiende-eeuwse neerbuigend-welwillende appreciatie die in het eerste lid tot uiting komt: het ‘volk’ tegenover de ‘ontwikkelde mensen’.
Zonder terminologische bedenkingen dus volgen hier twee voorbeelden. Het eerste is van een veel voorkomend type, een verduidelijkende vervorming van een vreemd woord. Een ongeveer vijftigjarige werkster zei in een verhaal over jongens die veel van vogels houden: ‘ze (de vogels) zitten in... hoe heet zo'n ding ook alweer?... 'n vogelière’. Het tweede is minder gewoon, en misschien zou De Vooys hier ook wel ‘etymologie’ in hebben willen erkennen. In een eindexamenopstel 1944 van een beperkt, maar goed ‘fabulierend’ meisje, opgegroeid in Indonesië, stond te lezen afthans. Bedoeld was aftands. Dat woord, fonetisch veelal [αftαns], was blijkbaar geëtymologiseerd als ‘niet meer van thans, uit de tijd’.
Naschrift bij correctie. Bij J.L. Pauwels, Het Dialect van Aarschot en omstreken, verschenen nadat het bovenstaande was geschreven, staat vogeljèr ‘ruime vogelkooi’ - in wat nauwkeuriger fonetische transcriptie - als de gewone vorm in Aarschot vermeld: I, blz. 146.
C.B.v.H.