| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
December 1958. Anton van Duinkerken geeft een In Memoriam J.W.F. Werumeus Buning. - Een combinatie van Achilles en Odysseus, lijkt Marnix Gijsen een toepasselijke aanduiding voor de figuur van Greshoff in Indien ik over Jan Greshoff zou schrijven. - Een ‘ander’ Vondel-beeld door Anton van Duinkerken geeft een scherpe veroordeling van J. Melles, Joost van den Vondel, de geschiedenis van zijn leven. Van Duinkerken verwijt de schr. willekeurige interpretatie van het materiaal, en maakt o.m. aannemelijk dat de bankrekening, door schr. uitgegeven voor die van de dichter, op diens zoon en naamgenoot Joost, de inderdaad mislukte koopman, betrekking heeft.
| |
Maatstaf.
December en Januari 1958/1959. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de ‘experimentele poëzie’ is een dubbel nummer verschenen, gewijd aan de jongste poëtische beweging, waarin behalve verzen ook vele beschouwingen en brieven over deze nieuwste dichtkunst zijn opgenomen. Er zijn artikels van o.a. Roland Holst, Victor van Vriesland, Hendrik de Vries, Gerrit Borgers, Paul Rodenko, Herman van den Bergh, S. Vestdijk en tevens min of meer uitgebreide notities van een aantal allerjongsten. Over deze laatste groep schrijft Ad den Beste in De poëzie der post-experimentelen.
| |
Het Boek van Nu.
December 1958. Garmt Stuiveling bespreekt in Voor Jan Greshoff (geboren 15 december 1888) 's schrijvers laatste bundel De laatste dingen, die als nieuw element introduceert de tragisch-komisch uitgesproken existentiële ontzetting. - In Greshoff in den Gulden Winckel wijst W.A. Kramers op de inspirerende en originele invloed die Greshoff op dit tijdschrift uitgeoefend heeft. Meer dan door de bezadigde Van Eekeren is door Greshoff Den Gulden Winckel een vitale periodiek geweest. - P.H. Ritter Jr. noemt in Cees Nooteboom in zijn later werk, ‘een magische intuïtie de bron van deze verschrikkelijke en uitnemend geconstrueerde kunst.’ - Homerus herleefd is een verwelkoming door P.H. Ritter Jr. van De nieuwe uitgaven der Homerus-vertalingen door Aegidius W. Timmerman.
Januari 1959. Een meesterlijke roman van W.F. Hermans noemt Pierre H. Dubois De donkere kamer van Damocles; voorts bespreekt hij Belcampo, De Fantasieën van Belcampo en Leo Vroman, Snippers van Leo Vroman in Fantasieën van Belcampo en Leo Vroman. - Garmt Stuiveling huldigt in Lode Baekelmans tachtig niet alleen de beschrijver van het antwerps volksleven, maar ook de grondlegger van de documentaire verzameling die thans het Museum en Archief van het Vlaamse cultuurleven is.
| |
Roeping.
December 1958. Het dichterschap van J.W.F. Werumeus Buning vertoont een sterke neiging tot overheersing van het al te luchthartige of al te droefgeestige, constateert Louis de Bourbon in de Kroniek.
Januari 1959. Ben Wolken geeft in de Kroniek enkele zeer subjectieve impressies naar aanleiding van G.A. van Es, De Jeeste van Walewein.
| |
Ontmoeting.
December 1958. In het weer geldig worden van de muthosopenbaring van een metafysische realiteit aan het individu - tegenover de logos, de logische rede - ziet Ad den Beste in Mythe als werkelijkheid van de hedendaagse poëzie de voedingsbodem van de moderne dichtkunst.
Januari 1959. In een Openbaar verweert Ad den Beste zich tegen het pamflet
| |
| |
Onder I hoedje, waarin door het avant-garde tijdschrift Gard-sivik de persoon en de bloemlezing Dichters van morgen van Ad den Beste is aangevallen. De bloemlezer verdedigt zich o.a. door een uitvoerige analyse te publiceren van het door hem bekroonde gedicht Drie dagen van Dick Steenkamp, dat door Hans Sleutelaar als sensitivistische stemmingslyriek was veroordeeld.
| |
De Nieuwe Stem.
November 1958. De houdbaarheid der geheimhouding is de vertaling van een rede door Victor E. van Vriesland, uitgesproken als inleiding van het thema der litteraire discussies op het P.E.N.-congres (28 sept. - 2 okt.) te Parijs. Met voorbeelden toont V.v.V. het belang aan van details uit het particuliere leven voor het verstaan van het litterair kunstwerk. - Anthonie Donker is van mening in Vertrek- en Eindstation van de brief dat particuliere brieven niet aan de openbaarheid toebehoren. Publikatie dient slechts te geschieden met de meest consciëntieuze takt. Voorts geeft hij een kort overzicht van de gehouden referaten te Parijs, die betrekking hadden op het thema L'écrivain et le droit au secret de la vie privée.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
LXXVI, Afl. 2. A.C. Bouman werkt in een Schets van de semantische structuur van Maerlants Eerste Martijn met semantische opposities en relaties. - K. Heeroma deelt als eerste van Nieuwe Middelnederlandse fragmenten een fragment te Göttingen mede van de Barlaam en Josaphat. - Dezelfde ziet in Rose en Troye invloed van Troye op Rose, maar ook van de (tweede) Rose op Troye. - J.A. van Dorsten tracht in Huygens en de Engelse ‘Metaphysical Poets’ vooral de invloed van Donne op Huygens te schatten. - Woordstudies van P. Gerbenzon over Middelnederlands (op-)terven, van H.K.J. Cowan over Ned. elk en dagelijks, van K. Heeroma over Rapsak. - L.C. Michels weet de bij Six van Chandelier, Amsterdamse Winter, vs. 809 vv. genoemde Pook te identificeren. - Boekbeoordelingen: C.A. Zaalberg, Jan van der Noot, Lofsang van Braband (D. Kuyper Fzn.); G. Knuvelder, Handboek II2 (C. Kruyskamp); J. Melles, Joachim Oudaan (C. Kruyskamp); W.A. Ornée, De zin in het Nederlands proza en de poëzie van Philips van Marnix (J.B. Drewes); J.H.A. Elemans, Woord en Wereld van de boer (A.P. de Bont); Woordeboek van die Afrikaanse taal III en P.C. Schoonees, Rondom die Woordeboek (C. Kruyskamp); Jan Grauls, Volkstaal en volksleven in het werk van Pieter Bruegel (G. Kloeke).
| |
Levende Talen.
December 1958. J.C. Brandt Corstius geeft zijn indrukken weer van Het tweede Internationale Congres voor Vergelijkend Literatuuronderzoek. - A. Cohen schrijft over Vertalen, linguistisch gezien, - W. Schrickx over Betrekkingen van het Vlaamse geestesleven met de Engelse en Amerikaanse letteren, - G.G. Ellerbroek over De zeventiende-eeuwse vertaler J.H. Glazemaker, met een lijst van door hem gepubliceerde vertalingen. - A. Sassen wijdt een artikel aan de Foniek van B. van den Berg. - A.P. Corvet zet uiteen, hoe hij Experimentele dichters in de klas brengt. - Cath. Ypes doet verslag van Een enquête over pocketboeken bij arnhemse gymnasiasten, en bespreekt nader De Salamanderpockets. - Boekbeoordelingen o.a.: Herman van den Bergh, Verstandhouding met de vijand, Theun de Vries, Noorderzon en Jeanne van Schaik-Willing, Tussen ja en nee door Cath. Ypes; L. Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek I-II door A. Weijnen; N. Wijngaards, Liederen van Mechtildis van Lom..... door Jef Notermans.
| |
| |
| |
Driemaandelijkse Bladen.
X (1958), No. 4. Een Nijjaorsbréèf - 1839 van de karremannen in Deventer opent de aflevering. - In een herdenkingsartikel Schönfeld en Oost-Nederland bepaalt K. Heeroma zich in hoofdzaak tot de in de titel aangegeven belangstellingssfeer van de overledene. - Wijlen M. Schönfeld keert zich in Keltische namen in Saksisch Nederland? tegen het z.i. te lichtvaardig opereren met keltische bestanddelen door A. Weijnen in diens studie ‘Praegermaanse elementen van de Nederlandse toponiemen en hydroniemen’. - B.H. Hommen wijst Hunnen en witte wieven in veld- en boerderijnamen in Twente aan, daarbij het naamelement honde- tot de eerste groep rekenend. - C.B. van Haeringen meent Vervoegde voegwoorden in het Oosten te kunnen vaststellen vóor het pronomen ‘wij’, en verklaart die uit invloed van de afwijkende verbale persoonsvorm vóor dat pronomen. - Tj. W.R. de Haan oppert bezwaren tegen ‘'t Grunneger Zangbouk’, de door K. ter Laan bezorgde uitgebreide uitgave van de ‘Oude en nieuwe Groninger liederen’ door P. Groen. - Kleine bijdragen: Het Duutse riprepken met ‘spin’ (H. Mandos); Sprökke, zegswiesen en kuierkeunskes (E.J.H. Scholten).
| |
Nova et Vetera.
XXXVI, Nr. 2. E. Rubens geeft in Hoe kunnen leenwoorden ons een inzicht geven in de Westeuropese beschavingsgeschiedenis een aantal woorden door het Frans ontleend aan het Italiaans, Portugees, Engels, Nederlands en Duits. Door deze uitwisselingen, alsmede door de ontleningen aan het Grieks en het Latijn van de geleerden, geraakten de europese talen tot een zekere eenheid.
| |
De Vlaamse Gids.
December 1958. Karel Jonckheere publiceert een fragment uit zijn te wachten essay over poëzie De poëziemuur doorbreken.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
November 1958. Albert Westerlinck bespreekt De ‘Dichtoefeningen’ van Guido Gezelle na honderd jaar. Hij wijst erop dat deze bundel de afspiegeling bevat van Gezelle's geestelijke groei, jaar na jaar, tot aan de volle ontplooiing van zijn eigen persoonlijkheid. - Over Frans De Wilde schrijft Anton van Duinkerken. - In Literaire critiek en wetenschap bespreekt Albert Westerlinck de Verzamelde Werken van Albrecht Rodenbach, kritisch bezorgd door F. Baur; M. Rutten, Van Kloos tot Claus; Antonio Mor en Jean Weisgerber, Storia delle Letterature del Belgio; M. Hanot, De beginselen van Albert Verweys literaire kritiek.
December 1958. Marcel Janssens behandelt het probleem van De evaluatie der literatuur.
| |
Spiegel der Letteren
II, Nr. 3. M. Janssens behandelt De ontwikkeling in het estetisch denken van Jacques Maritain. - P.J.H. Vermeeren acht In margine bij Kurt Ruh, Bonaventura deutsch, de term deutsch ‘rampzalig’, daar hierdoor het overgrote nederlandse aandeel in de franciscaanse mystiek en scholastiek veronachtzaamd wordt. - E. Willekens geeft een Bibliografisch overzicht 1957 (met aanvullingen 1958). - In de Boekbeoordelingen bespreekt P. de Keyser Onze Letteren in de Middeleeuwen door J.A.N. Knuttel; A. van Elslander Dit is een suuerlijc Boecxken ingel. en toegel. door J.J. Mak; L. Roose ‘Das Buch Extasis’ van Jan van der Noot, The Olympia epics of Jan van der Noot en Jan van der Noot, Lofsang van Braband-Hymne de Braband, alle door C.A. Zaalberg; P.J.H. Vermeeren Mechteldis van Lom door N.C.H. Wijngaards.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
XII, No. 6. In de rubriek Zoek de mens wordt uitvoerig aandacht besteed aan de vraag Gaat de roman ten onder?, door Herman Teirlinck, Gerard Walschap, Johan Daisne, Piet van Aken, Hubert Lampo, Karel Jonckheere, Ivo Michiels en Bert Decorte. - In de rubriek Nederlandse letteren verweert Karel Jonckheere zich tegen kritiek van Urbain van de Voorde op zijn boekje De Vlaamse Letteren vandaag. - In Dichters uit het verleden wijst Anton van Duinkerken op de opmerkelijke belangstelling voor dichters uit het verleden, die bij jongeren bleek te bestaan, toen in Den Haag een forum gehouden werd over de vraag, wat de literatuur van vroeger eeuwen betekent voor de jeugd van heden.
No. 7. In de rubriek Zoek de mens maakt René Goris onder de titel De Vlaamse gebroeders opmerkingen over leven en werk van zijn broer, naar aanleiding van de toekenning van de Driejaarlijkse Prijs voor de Roman aan Marnix Gijsen. - In Kroniek van de Vlaamse letteren bespreekt Karel Jonckheere een nieuw vlaams toneelstuk, ‘Voorlopig Vonnis’ van Jozef van Hoeck, een verhalenbundel ‘Die Hemel is ons Huis’ van Frans de Bruyn en een dichtbundel ‘Aan de voet van 't Gravensteen’ van Prosper de Smet. - Hubert Lampo schrijft over Paul van Ostaijen en Alain-Fournier.
No. 8. In de rubriek Nederlandse letteren bespreekt Paul de Wispelaere enkele romans: ‘Bieten’ van Felix Dalle, ‘Duel met de tanker’ van L.B. Carlier en ‘Kantwerk en Zwanen’ van Duribreux.
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.
1958, Afl. 5-6-7. Hierin is afgedrukt de Lijkrede namens de Academie uitgesproken bij de lijkbaar van Zeereerw. Pater Prof. Dr. J. van Mierlo door L. Indestege, bestuurder van de Academie. - J.F. Vanderheyden zet in Humanisme en Neophilogie uiteen, dat de vernieuwde taal- en literatuurstudie bij de westerse humanisten, hoewel in de eerste plaats gericht op de klassieke oudheid, belangstelling deed opkomen ook voor eigen taal en letterkunde. - Verder verslagen van de keurraden over de ingezonden antwoorden op vier academische prijsvragen.
| |
Leuvense Bijdragen.
Bijblad. XLVII (1958), Afl. 3-4. De dubbele aflevering opent met een korte bijdrage van J.L. Pauwels over de als bijwoord, voegwoord (met dat) en voorzetsel gebruikte woorden Swenst-Swijlens. - In de rubriek ‘Boekbespreking’ beoordelingen o.a. van de volgende publikaties: C.C. de Bruin, Verwijs' Bloemlezing II en III, G.A. van Es, De jeeste van Walewein en het schaakbord, L.C. Michels, Filologische Opstellen II en A. Weijnen en Fr. Van Coetsem, De rijksgrens tussen België en Nederland als taalgrens door R. Lievens; J. van Bakel, De vaktaal van de Nederlandse klompenmakers door J.L. Pauwels; Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, afl. 6, door J. Leenen; G. Brom, Vijf Studies door L. Roose; Stephen Ullmann, The Principles of Semantics, 2e druk, door A. Carnoy. - Verder de ‘Kroniek’, verzorgd door J.L. Pauwels, J. Vanderheyden, F. Van Coetsem, L. Engels en R. Lievens, en de rubriek ‘Inhoud van Tijdschriften’.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.
XXV (1959), Afl. 1. J.A. Verschoor laat zien waarom Joseph Stalin niet kan aanvaarden de opvatting dat La langue est essentiellement une instititution. - D.A. de Graaf begint een vervolgartikel over Allard Pierson in Zuid-Duitsland, gebaseerd op correspondentie en met veel aanhalingen daaruit.
| |
| |
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XVIII, No. 10 (December 1958). Jan Grauls wijst Uit de Spreekwoorden van Pieter Bruegel de Oude het voorbeeld aan van het schilderij De Vleiers of Gatkruipers van Pieter Brueghel de Jonge, en behandelt naar aanleiding daarvan de verbreiding van de zegswijze ‘iemand in zijn gat kruipen’ (= iemand kruiperig vleien) en verwante uitdrukkingen. - Op 30 november 1958 is Prof. Dr. E. Blancquaert gehuldigd, en G. De Smet geeft een kort overzicht van de verdiensten van de gehuldigde.
XIX, No. 1. (Januari 1959). J. De Baets herkent ‘Destructiën van Jherusalem’, een prozawerk van 1360, als een verkorte bewerking van Maerlants Die Wrake van Jherusalem.
| |
Onze Taal.
XXVII, Nr. 11-12 (November-December 1958). Het dubbele nummer bevat de tekst van de voordrachten, gehouden op het congres van het genootschap ‘Onze Taal’ in oktober 1958: Jan van Herpen, Verdediging tegen ‘Onze Taal’; S. Elzinga, Grepen uit de reclametaal; Godfried Bomans, Het taalgebruik; verder enige Flitsen van het Forum.
XXVIII, Nr. 1 (Januari 1959). Een groot gedeelte is opgenomen van het afscheidscollege van Prof. Dr. L.C. Michels, Toen, nu, straks. - Dr. v.E. behandelt constructies van het type Kinderen is ze dol op. - Verder verscheiden kleine bijdragen, en onder ‘Boeken’ korte besprekingen van: B. van den Berg, Beknopte Nederlandse Spraakkunst2 en Foniek van het Nederlands; William Z. Shetter, Introduction to Dutch; Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal8.
| |
Nu Nog.
VII, Nr. 1 (Januari 1959). M.B. is over het A.B.N. in de scholen nog geenszins tevreden. - J. V(erhasselt) schrijft Over Werken als verkeerde vertaling van fr. ‘oeuvre’, en de daarvoor beter passende Verenigingen, Stichtingen en Instellingen, en over Bedeling en Voorziening. - Verder is de aflevering grotendeels gevuld met de rubrieken Brievenbus-Taaladvies en Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd.
| |
Taalonderwijs.
II, Nr. 5 (Januari 1959). Bijdragen betrekking hebbend op het onderwijs in Nederlands: W. de Vos, Over de lectuur in de lagere cyclus; G. Aertsens en W. Gysen, Oud en nieuw,. n.a.v. P. Tack, ‘Verklaring van Nederlandsche leesstukken’, 2e druk, Gent 1905; G. Aertsens, Grammatica: kind of badwater; W. Petry, Literatuuronderwijs in de tweede taal (Nederlands), een vervolgartikel; G. Vannes, Taalwacht.
| |
Ons Geestelijk Erf.
XXXII, Afl. 4 (Dec. 1958). Deze aflevering opent met een artikel van L. Reypens over Een berijmd Westvlaams mystiek dialoog uit de achttiendeeuwse emblemata-literatuur, gevolgd door de afdruk van een deel van de tekst. - Dezelfde auteur maakt melding van Een onbekend vijftiendeeuws handschrift met een Westvlaamse vertaling van het Tweede boek der Imitatie. - P. Maximilianus geeft als aanvulling op een vorig artikel Nog een zeventiende eeuwse Stabat Mater-vertaling.
| |
Museum.
LXIII, No. 4. In De noodzaak van het vertalen verdedigen S. Dresden en E.M. Uhlenbeck artistieke vertalingen van literaire werken tegen miskenning, die ze o.m. tot uiting zien komen in de brochure ‘Is de Griekse literatuur vertaalbaar?’. - C.F.P. Stutterheim bespreekt in de rubriek Recensies met veel waardering de door O. Dambre in de reeks ‘Zwolse Drukken en Herdrukken’ bezorgde uitgave van Justus de Harduwijn, ‘De weerliicke Liefden tot Roose-mondt’, en geeft verbeteringen van een aantal annotaties.
| |
| |
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kans.
XVIII, Afl. 2 (Oktober 1958). F.E.J. Malherbe deelt in Anderkant apartheid de resultaten mede van zijn zending naar Nederland om belangstelling te wekken voor het afrikaanse boek. - P.F.D. Weis betoogt Die wenslikheid van die hersiening van die Afrikaanse bybelvertaling van 1933, waarvan in 1953 de eerste herziene uitgave verscheen en daarna nog een, zodat bijbels met varianten in omloop zijn. - J. du P. Scholtz tracht uit gegevens van ‘Die Kaapse Taalargief’ na te gaan Die ondergang van die nominale tweeklassesisteem in Afrikaans; het onderzoek wordt ernstig bemoeilijkt door de grote schaarste aan kaapse bronnen uit de eerste eeuw van de kolonisatie en de onvoldoende kennis van het Hollands dat in de tweede helft van de 17e eeuw werd gesproken.
| |
Tydskrif vir Letterkunde.
VIII, 4. A. Demedts publiceert Hedendaagse Vlaamse Letteren, schets van een overzicht. - P.C. Schoonees verwerpt in 'n Onbevoegde Voorligter de kritiek van Jan Greshoff op het letterkundig leven in Zuid-Afrika in ‘Het Boek van Nu’, juni/juli 1958. Hij vindt daar ‘allerlei fantastiese, oordrewe en beledigende bewerings’ in ‘sonder 'n krieseltjie van 'n bewysie’.
| |
Zeitschrift für Mundartforschung.
XXVI, Heft III (Nov. 1958). Karl Bisschoff geeft in Niederländisches Ress von der Elbe nederlandse taalresten uit het Elbe-gebied. - K. Heeroma publiceert een artikel met taalkaart over de namen Quecke und Eberesche.
| |
Tijdschrift voor Geschiedenis.
LXXI, Afl. 3. Deze aflevering bevat het slot van de studie van H.A. Enno van Gelder over Erasmus, schilders en rederijkers. In dit gedeelte komen o.a. vele rederijkersspelen uit de zestiende eeuw ter sprake.
| |
Neophilologus.
XLIII, Afl. 1. In Guillaume Colletet et Nicolas Heinsius publiceert Bernard Bray Trois lettres de Colletet aan Heinsius, met een latijnse brief van Heinsius aan Colletet, zoals laatstgenoemde die heeft afgedrukt in een dichtbundel van 1656.
| |
Etudes Germaniques.
XIII, No. 4 (Oktober-December 1958). A. van Loey behandelt Les problèmes du bilinguisme en Belgique, onderwijskundig, sociologisch, individueel, en bespreekt enige linguistische uitingen ervan. - In de rubriek ‘Bibliographie Critique’ bespreekt P. Brachin: M. Rutten, Nederlandse dichtkunst: Van Kloos tot Claus; Jan Walravens, Waar is de eerste morgen?; C. Veth, A. Donker en M. Nord, Wichelroede en Werk; Louis Sourie, Mens en Kunstenaar; en vier nummers van de reeks ‘Monografieën over Vlaamse Letterkunde’.
| |
Revue belge de Philologie et d'Histoire.
XXXVI (1958), Nr. 3. J. Boets tracht in De klankwaarde van het woordkunstwerk na te gaan hoe een klank een ‘esthetische beleving’ kan wekken en hoe dichters daarvan gebruik maken, maar verliest daarbij niet uit het oog ‘het complexe karakter van de klankgestalte’.
| |
American Speech.
XXXIII, No. 4 (December 1958). William Z. Shetter spreekt A Final Word on Jersey Dutch, het nu uitgestorven Nederlands in de amerikaanse staat New Jersey: naar opnemingen in 1941 gedaan bij een toen tachtigjarige zegsman behandelt hij het klankstelsel en enkele andere bijzonderheden, vergelijkend met het moderne Nederlands.
|
|