| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.
Het jaarboek 1957-1958, uitgegeven bij Brill te Leiden 1958, bevat als ‘verhandelingen’ de toespraak waarmee de voorzitter A.C. Bouman de jaarvergadering van 12 juli 1958 heeft geopend, Literatuur en mythe, en de eveneens op 12 juli gehouden voordracht van Guillaume van der Graft, Dichterschap in spreektaal. Van de ‘levensberichten’ noemen we: Dirk Coster door Henriëtte L.T. de Beaufort; Elisabeth Jongejan door Catharina Ypes; Martinus Nijhoff door K.H. Miskotte; Christiaan Maurits van den Heever door T.J. Haarhoff.
| |
Mededelingen van de Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlandse Volkseigen.
Van deze Mededelingen, die vooral erop gericht zijn, het contact te onderhouden tussen het bureau van de drie commissies (dialecten, volkskunde, naamkunde) en de medewerkers, is no. 10 verschenen in december 1958; het telt 23 bladzijden en is op het omslag en in de tekst toepasselijk geïllustreerd. Jo Daan vertelt erin Van een boer, een handschrift en een dialect; de boer is J. Bouman, die in 1871 een boekje deed verschijnen over De volkstaal in Noordholland; bij vergelijking daarvan met zijn handschrift blijkt dat de dialectweergeving door ‘verbeteringen’ en weglatingen bij de druk is geschaad. - In een artikel over De Kinderschrik laat B. Wander op onderhoudende wijze zien wat een door de Volkskundecommissie rondgezonden vragenlijst zoal heeft opgeleverd aan boemannen, bullebakken, bietebauwen e.d. Zulke schrikverwekkers zijn ook de ‘boesjeuden’, die met de ‘boeskolen’ nader ter sprake komen in een kortere, in eerste aanleg naamkundige, bijdrage van B. Wander over Jodenkerkhoven, boesjeuden en boeskolen.
| |
W.A.P. Smit over Geerten Gossaert.
De afdeling Utrecht van de Societas Studiosorum Reformatorum heeft op 5 november 1958, enkele dagen na het overlijden van Prof. Dr. F.C. Gerretson, een herdenkingsbijeenkomst georganiseerd, en de gehouden toespraken zijn verzameld onder de titel In Memoriam Prof. Dr. F.C. Gerretson (uitg. H. de Vroede; Utrecht, 1958; 32 blz.). Op blz. 16-23 is afgedrukt de rede van Prof. Dr. W.A.P. Smit over De dichter Gerretson: Geerten Gossaert.
| |
De Vette Os.
De onvermoeide Jan Grauls heeft een interessante studie gepubliceerd onder bovenstaande titel. In het inleidend gedeelte daarvan beschrijft bij, hoe in veel tapijten uit de bloeitijd van de vlaamse tapijtweverij taferelen zijn verwerkt naar schilderijen van David Teniers. Daarna wijdt hij, zoals de titel doet verwachten, bijzondere aandacht aan het gebruik, in de carnavalstijd een opgesierde vette os rond te leiden. Voorstellingen van die ‘stoet van de vette os’, waarvan het voorbeeld juist niet bij Teniers is te vinden, wijst Dr. Grauls op drie wandtapijten aan. Voorts gaat hij de vroegere en tegenwoordige verbreiding van het gebruik na, waarbij ook de duitse Pfingstochse ter sprake komt, en als oud getuigenis wordt vermeld een volledig afgedrukt vastenavondlied uit een zeventiende-eeuwse liedbundel. Ook zegswijzen die op het gebruik berusten of eraan herinneren, worden behandeld.
| |
| |
Het rijk gedocumenteerde artikel beslaat 23 bladzijden in deel IV (1957-1958) van Artes Textiles, Bijdragen tot de geschiedenis van de tapijt-, borduur- en textielkunst, uitgegeven door het ‘Centrum voor de geschiedenis van de textiele kunsten’, Rozier 11, Gent.
| |
Volksgebruiken en spraak in Elburg.
In de reeks ‘Publicaties van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek van de drooggelegde Zuiderzeepolders’ is als no. 22 verschenen Elburg afgesloten van open water (Amsterdam, 1958). Van de inhoud vermelden we een hoofdstuk door P.J. Meertens, 3 bladzijden groot, en bevattende Enkele aantekeningen over volksgebruiken in Elburg, en een door G.L. Meinsma, van 29 bladzijden buiten foto's en grafieken, getiteld Waarnemingen betreffende het spreken in Elburg. Bij de ‘fonotypologische’ opzet van dat laatste heeft de taalkundig geïnteresseerde lezer, met alle waardering voor de uitvoerigheid en nauwkeurigheid van het onderzoek, meermalen de enigszins teleurstellende gewaarwording dat hij niet juist dat te weten komt wat hij graag weten zou.
| |
Africana.
Prof. Abel J. Coetzee heeft negen ‘taalgeografiese en ander studies’ gebundeld onder de gemeenschappelijke titel Teenstellings in die Taal (Nasionale Boekhandel Bpk; Kaapstad - Bloemfontein - Johannesburg, 1958; VII en 84 bldz.; prijs gebonden 15 sh.). Die ‘tegenstellingen’ komen niet overal even scherp uit; terecht spreekt de auteur in zijn ‘voorwoord’ over ‘die uiteenlopende aard van die lading wat deur die eenheidstitels (lees: -titel?) gedek word’. In de eerste studie, Taalgemeenskap en enkeling, is de ‘tegenstelling’ uit de titel duidelijk; zo ook in de woordgeografische studies, waar het verschillen zijn in woordgebruik: Springmielies / Kiepiemielies (4), Skuiwers en skuiwergate (5), Opper (6). No. 7, Die volle waarheid: Openbaring of verdoeseling? , gaat in hoofdzaak over eufemismen en de afslijting daarvan, gedemonstreerd aan afrikaanse woorden voor ‘geheim gemak’ en ‘(clandestien gestookte) brandewijn’. De achtste studie, Van eensgezind tot dwarstrekkerig, beschrijft de betekenisontwikkeling van het afrikaanse woord eenspaaierig of eenspanjerig. No. 9, het kortste in de verzameling, wijst op Taalkundige verwantskap in de woordenschat tussen Afrikaans en die oostelike Nederlandse dialekte.
Het uitvoerigst, en voor nederlandse lezers het belangrijkst, zijn de studies 2 en 3. In no. 2, Standaard-Afrikaans, wordt gewezen op de bekende tegenstellingen Engels-Afrikaans, Nederlands-Afrikaans, en ook op een tegenstelling noord-zuid, die zich in de afrikaanse cultuurtaal gaat aftekenen na de economische opkomst van het gebied om Johannesburg-Pretoria. No. 3 behandelt Die geografiese verspreiding van Afrikaans en Engels in Suid-Afrika, met 7 toelichtende kaartjes.
| |
Dialectbibliografie.
Wij roepen gaarne een welkom toe aan de Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950, in 1958 verschenen bij de N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam. De titel is weloverwogen: het is niet een ‘Bibliografie der nederlandse dialecten’, maar een van de ‘dialecten van Nederland’. De rijksgrens tussen Nederland en België heeft een barrière ge- | |
| |
vormd, omdat voor het dialectologisch zo belangrijke en zo intensief bewerkte vlaams-belgische gebied geen medewerker te vinden was.
In een inleiding van 7 bladzijden leggen de samenstellers, Dr. P.J. Meertens en B. Wander, verantwoording af van hun werkwijze. Ze verhelen daarbij niet dat het boek tekorten vertoont en aan inconsequenties lijdt: een eerlijke zelfkritiek, die enerzijds geschikt is om een al te gemakkelijke kritiek van anderen te ontwapenen, anderzijds een deugdelijk getuigenis aflegt van de ernst waarmee de bewerkers hun zware en moeilijk te begrenzen taak hebben opgevat.
Een eigenlijke ‘recensie’, die wel heel uitvoerig zou moeten zijn èn om het boek recht te doen èn om genietbaar te zijn voor lezers die het boek niet voor zich hebben, kan te gereder achterwege blijven omdat een naslagwerk als dit niet bestemd is voor stelselmatige bestudering. Van de arbeid die ervoor verzet is, kan men een indruk krijgen uit de registers, die een kleine drieduizend auteursnamen en ruim zeshonderd streek- en plaatsnamen bevatten.
Het boek is XXXI en 400 bladzijden groot. De prijs is f 35.- gebonden.
C.B.v.H.
| |
Religieuze lyriek van Vondel in Duitse vertaling.
Bij de Eugen Diederichs Verlag te Düsseldorf-Keulen verscheen aan het einde van het vorige jaar: Joost van den Vondel, Liebet und lobet Gott. Religiöse Lyrik (63 blzz.). De gedichten werden ‘ausgewählt und übertragen von Katharina Faszbinder’; Prof. Dr. W.J.M.A. Asselbergs gaf in een ‘Nachwort’ een kort overzicht van Vondels leven en werk; het Prins-Bernhardfonds maakte door een subsidie de uitgave mogelijk. - Wij kunnen er ons slechts over verheugen, dat dit bundeltje weer eens de aandacht van onze Oosterburen op Vondel vestigt, die zij gewoonlijk al te zeer over het hoofd zien. De keuze der verzen is met zorg en inzicht geschied, zodat wij hier - zij het op een beperkt gebied en op zeer bescheiden schaal - de meest bekende verzen en reizangen van Vondel bijeen vinden. De vertaling is in het algemeen nauwkeurig en gevoelig, wat overigens niet wegneemt dat er, vooral in de details, heel wat van het typisch-Vondeliaanse is verloren gegaan. Als proeve van Katharina Faszbinders weergaven citeer ik een strofe uit haar vertaling van ‘Waer werd oprechter trouw’, die het gemiddelde peil goed weergeeft:
So schmilzt wie Schnee im Tau
Ganz aufgelöst in Zähren.
Sie wähnet Gijsbrecht nunmehr tot.
Stadt, Untertanen Schutz gewähren
| |
Drie bundels theoretische beschouwingen van Van Wyk Louw.
De Zuidafrikaanse dichter-hoogleraar N.P. van Wyk Louw, tot voor kort hoogleraar te Amsterdam en thans te Johannesburg, is overgegaan tot het bundelen van de theoretische opstellen en beschouwingen die hij vanaf 1946, aanvankelijk in Standpunte en later in Die Huisgenoot, heeft gepubliceerd. Zo ontvingen wij: Liberale Nasionalisme; Swaarte- en Ligpunte (Benaderings van die Literatuur I); en 'n Wêreld deur glas (Benaderings van die Literatuur II), resp. 132, 140 en 123 blzz., en alle drie in 1958 uitgegeven door de Nasionale Boekhandel Beperk te Kaapstad-Bloemfontein-Johannesburg. - Deze bundels
| |
| |
vallen te ver buiten het eigenlijke bestek van ons tijdschrift om een uitvoerige bespreking te rechtvaardigen. Toch willen wij niet nalaten er in deze rubriek de aandacht van onze lezers op te vestigen. Want niet alleen zijn de beschouwingen van Van Wyk Louw steeds boeiend en de moeite van het overwegen meer dan waard, maar bovendien kunnen zij ons hier en daar behulpzaam wezen bij het verstaan van zijn poëzie. In Liberale Nasionalisme is in dat opzicht vooral de dialoog ‘Heerser en Humanis’ (pag. 114-123) van betekenis, waarin wij op bepaalde punten een parallel mogen zien van Louws beroemde gedicht ‘Die hond van God’ uit Gestaltes en Diere. In het algemeen echter zal de Nederlandse literator meer dan door de ‘Gedagtes oor die Nasionalisme, Liberalisme en Tradisie vir Suid-Afrikaners’ (zoals de ondertitel van Liberale Nasionalisme luidt) geboeid worden door de literair-theoterische beschouwingen uit de twee andere bundels. Beide hebben met elkaar gemeen, dat één vrij omvangrijke uiteenzetting er de eigenlijke kern van vormt. In Swaarte- en Ligpunte is dit de reeks ‘Die “Mens” agter die Boek’, waarin Van Wyk Louw (op min of meer populaire, maar daarom niet minder principiële wijze) stelling kiest tegen ‘die psigologisme in die literatuurbeskouing’ (pag. 90-140). De grote middenmoot van 'n Wêreld deur glas wordt gevormd door de uitvoerige verhandeling ‘Oor literêre Teorie’ (pag. 34-92). Van Wyk Louw doet daarin - even helder als onderhoudend - in vereenvoudigde vorm voor Zuid-Afrika ongeveer hetzelfde wat René Wellek en Austin Warren in hun Theory of Literature voor de Angelsaksische wereld hebben gedaan: wijzen op de kernvragen van het literair onderzoek, de betrekkelijkheid en de gevaren van de verschillende methoden, en de ontoereikendheid van vaak al te
lichtvaardig gehanteerde begrippen. Het is hem daarbij niet allereerst om positieve conclusies te doen: ‘As 'n mens daarin slaag om die literêre denk by ons net wakker te maak sodat ons elke belangrike term wat ons gebruik, eers 'n paar keer in die gedagte omdraai, dan is daar al iets gewonne’ (pag. 79). Maar juist daarom zijn deze beschouwingen ook voor Nederlandse beoefenaars van de literatuurwetenschap - en met name voor de beginners onder hen: de studenten - van betekenis, hetzij als stimulans tot hernieuwde bezinning op hun uitgangspunten, hetzij als inleiding tot de desbetreffende problematiek.
W.A.P.S.
| |
Een Friese tekstuitgave in de Zwolse drukken en herdrukken.
Honderd jaar geleden (1858) stierf de bekende Friese schrijver Eeltjse Halbertsma te Grouw. Het was een goede gedachte van de redactie van de Zwolse drukken en herdrukken in dit herdenkingsjaar een bloemlezing uit de Poëzy en Proaza van de Grouwster dokter uit te geven en die te doen verzorgen door Prof. J.H. Brouwer. Brouwer geeft allereerst een overzicht van het leven van de schrijver, die haast een schoolvoorbeeld van een romanticus genoemd zou kunnen worden. Het portret opgenomen van Eeltsje spreekt duidelijk van zijn romantisch karakter en diens tragische levensloop is er mee in overeenstemming.
In de inleiding gaat Brouwer de invloeden na dié op Halbertsma gewerkt hebben, en in de poëzieteksten worden die duidelijk aangetoond, doordat de bewerker naast de Friese ook de Duitse verzen (van Hebel, Hölty en Klaus Groth) geeft, die dikwijls de stof leverden voor een ‘forfrysking’ in de volle zin van het woord. In de aantekeningen wordt het verschil besproken; soms overtreft H. het origineel. Ook aan de verschillen tussen Friese lezingen wordt
| |
| |
aandacht geschonken. Duidelijk wordt dat vooral de Duitse melodie de dichter geïnspireerd heeft.
De keuze uit het proza is goed, de opgenomen stukken laten de wijze waarop H. zijn stukken opbouwde uitstekend uitkomen. Uitvoerige aantekeningen verhelderen moeilijke plaatsen. Slechts een enkele maal plaatste ik een vraagteken.
Het werk is geheel in het Fries geschreven, wat voor Nederlandse lezers wel bezwaar oplevert. Blijkbaar is het vooral bedoeld voor het gebruik bij het onderwijs aan Friezen. Voor middelbare scholen en kweekscholen is het zeer geschikte lees- en studiestof. Tot dat doel zijn de teksten vermoedelijk in de hedendaagse spelling overgebracht. Voor wetenschappelijk gebruik had ik gaarne de stukken in de spelling van de schrijver gezien. Prijs f 7.50.
K. Fokkema.
|
|