| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
Oktober 1958. B.M. Baxter bespreekt in Nederlandse poëzie voor Export enkele recente vertalingen in het Engels door Leo Vrornan en Hans Koningsberger. Beide vertalers hebben zich voor grote, en niet steeds overwonnen, moeilijkheden geplaatst gezien.
November. A. Alberts gedenkt Professor Gerretson en Geerten Gossaert. - In de Kroniek van de Poëzie behandelt S. Vestdijk in Flirt met het collectieve onbewuste, de bundel Spinroc en andere verzen van Chr. J. van Geel.
| |
Het Boek van Nu.
Oktober 1958. Nol Gregoor beschouwt Het biografische in de Anton Wachter-romans. - In S. Vestdijk als Novellist karakteriseert Pierre H. Dubois Vestdijks houding tegenover wereld en leven als karikaturaal, dwz. enerzijds bepaald door de satire, anderzijds bepaald door een romantiek, die ‘gericht (is) op decadentie en levensontbinding.’ - Over De dichter S. Vestdijk schrijft C.J.E. Dinaux. - Vestdijk als musicoloog wordt door W.A. Kramers te subjectief en te intellectualistisch bevonden. - Pierre H. Dubois bespreekt in Kritiek als Toetssteen Victor E. van Vriesland, Onderzoek en Vertoog, (2 dln.). In deze bundeling van krantekronieken blijkt dat van V. als criticus aan de actualiteitsconjectuur ontheven is. Hij richt de aandacht vooral op de letterkundige tekst zelf, minder op de psychologische structuur van de auteurs. -
November. P.H. Ritter Jr. geeft Herinneringen aan Geerten Gossaert (C. Gerretson.). - In een Keur van Keurbundels bespreekt C.J.E. Dinaux Facetten der Nederlandse poëzie, samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals (2e en 3e deel); Nederlandse poëzie van de 20ste eeuw, van Holst tot Heden, samengesteld door C.J. Kelk en Bert Voeten; Zo sprak mijn lief mij toe, samengelezen door een achttal studenten en ingeleid door Karel Reynders; Persoonlijke Voorkeur, samensteller Bloem; uit eigen werk maakten de keus J.W.F. Werumeus Buning, Langs 's Heren wegen; H.W.J.M. Keuls, Vlucht en Bezinning; J.C. Bloem, Doorschenen Wolkenranden; Bert Voeten, Menselijkerwijs en J.B. Charles, Gedichten. Twee bloemlezingen met een bepaald thema zijn: Kom haastig, gekozen door Okke Jager, en Vierluik, waarvan ieder bundeltje werd ingeleid en samengesteld door een dichter (M. Mok over ‘Het Kind’; Morriën over ‘De Vrouw’; Gab. Smit over ‘De Liefde’; van der Graft over ‘Het huwelijk’.) - In Over Perk en Kloos bespreekt G.H. 's-Gravesande Jacques Perk. Gedichten volgens de eerste druk (1882).... uitgegeven door G. Stuiveling. De waarde ligt voor 's-Gr. vooral in de inleiding en de nota's, waardoor men ‘alles te weten (kan) komen over de wijzigingen van Kloos in de verzen van Perk, zijn houding ten opzichte van Vosmaer en zijn... waarheidsliefde.’
| |
Maatstaf.
Oktober 1958. Antal Sivirsky schrijft over Het doel van literatuuronderwijs. - G.H.C. Bodenhausen behandelt het Auteursrecht op Brieven. - W. van Elden vertaalt Vier Carmina Burana en geeft enkele voorafgaande opmerkingen over deze poëzie. -
November. In Een ‘onzedelijk’ boek laat Wim J. Simons de onaangenaamheden zien die Jacob Israël de Haan ten deel vielen door de publikatie van zijn eerste roman Pijpelijntjes.
| |
| |
| |
Roeping.
Oktober 1958. Harry G.M. Prick geeft een nooit eerder gepubliceerd sonnet van de bijna 17-jarige Lodewijk van Deyssel Aan mijn dierbaren Vader, dat voortspruit uit de liefde en verering die de zoon de vader toedroeg. - Toen, Nu, Straks is het afscheidscollege van Prof. Dr. L.C. Michels, gehouden op 30 mei 1958.
November. C.W.M. Verhoeven stelt in Symboliek van de Sluier de werkelijkheidservaring van de mens indirect en gesluierd. - In de Kroniek verdiept Gab. Smit zich in Het fenomeen Simon Vestdijk en wel voornamelijk n.a.v. de Slingeland-trilogie.
| |
De Nieuwe Stem.
September 1958. In Nederlands Proza laat A. Romein-Verschoor o.a. De Française door ‘de meesterverteller’ Gerard Walschap de revue passeren. -
Oktober. Marie Schmitz schrijft over Til Brugman en haar werk. - Onder ‘Exlibris’ enkele gedachten van A.D. over Hildebrands voorbereiding, uitgegeven door H.E. van Gelder. -
| |
Nova et Vetera.
XXXVI, Nr. 1. R. van Mellaert beschouwt De taak van de leraar Nederlands.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
LXXVI, Afl. 1. Wijlen M. Schönfeld oppert bezwaren tegen de meeste interpretaties die van het penneprobeersel Hebban olla vogala... gegeven zijn; zelf denkt hij, met Sisam, in de richting van een tweetalig colloquium dat diende om Latijn te leren; de bedoeling zal eerst dan goed duidelijk worden, als de latijnse tekst in zijn verband kan worden geplaatst. - G.I. Lieftinck geeft Enige beschouwingen naar aanleiding van de nieuwe editie van Thomas à Kempis, die van L.M.J. Delaissé. - J.B. Wilterdink behandelt John Owen en zijn invloed op Jeremias de Decker en Revius, met als bijlage een overzicht van Owen's epigrammen nagevolgd door De D. en R. - J.J. Mak maakt een vijfde reeks Lexicologische kanttekeningen. - Boekbeoordelingen o.a.: Opstellen... aangeboden aan Dr. F.K.H. Kossmann (K. Heeroma); W.M.H. Hummelen, De Sinnekens in het Rederijkersdrama (C. Kruyskamp); H.C. Landheer, Het dialect van Overflakkee (P.J. Meertens); Richard Billiet, Toponymie van Herne (P.J. Meertens); A.P.J. Brouwers, De vlasserij in het Nederlands van de eerste helft der twintigste eeuw (P.J. Meertens); J. Bosch, Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling (P.J. Meertens); Winkler Prins Woordenboek (C. Kruyskamp).
| |
Taal en Tongval.
X, Afl. 1 en 2. De dubbele aflevering, gedateerd juni 1958, opent met een In memorian J. van Cleemput door D. Fagot. - P.J. Meertens wijdt een artikel aan Johan Winkler en zijn Dialecticon. - F. Ceelen geeft het resultaat weer van een enquête naar de benamingen van de Klimop (Hedera helix) in Zuid-Nederland; de in de titel genoemde naam blijkt de meest verbreide te zijn. - In De streektalen in de branding bespreekt Jo Daan de zwakke kansen van de streektaal tegenover het algemeen Nederlands en het ‘Hollands’. - Het artikel van Ernest Eylenbosch over de Benamingen voor ‘de hooizolder’ in West-Brabant en aangrenzend Oost-Vlaanderen kan gelden als commentaar voor het aangegeven gebied bij kaart 5 in afl. 7 van de Taalatlas. - J. Naarding levert een toponymische bijdrage overAam-, Eem-namen in Drenthe en elders. - M. Hoebeke ziet in De vroegste sporen van diftongering in Oudenaardse bronnen, gevonden in penneprobeersels uit een tijd toen Oudenaarde
| |
| |
zelf nog niet diftongeerde, imitatie van wat de klerk in Brussel gehoord had. - Tj. W.R. de Haan publiceert een uitvoerig gedicht van 1732, getiteld ‘Den onverstandigen Roomsch Katholijken boer’, als Boeren-Haarlems uit 1732, welk Boeren-Haarlems op de keper beschouwd wordt, nl. als weergeving van hollands dialect, in een voorafgaand artikel van Jo Daan. - J. van den Nieuwenhuizen geeft een diplomatische afdruk van Een Antwerpse cijnsrol van het 4e kwart der 14e eeuw. - J. Naarding behandelt het drentse Hoeshold ‘lijkkist’. - Bladvullingen: Huiske - huizeke (J.L. Pauwels); Uilenkot en Uilenvlucht in Z.O.-Brabant (G. Winnen); Appelman (Jo Daan); Assewe - assese (Jo Daan); Misverstand (P.J. Meertens); Bakkes (J.L. Pauwels). - Kroniek en Tijdschriftenschouw van Jo Daan en L. De Man. - Boekbesprekingen: Gerben Colmjon, That thusendigste jâr door L. De Man; A.R. Hol, De Betuwe door Jo Daan; Kr. Boelens en J.v.d. Veen, De taal van het schoolkind in Friesland door Jo Daan.
| |
Levende Talen.
Oktober 1958. Van wijlen René Gaspar is afgedrukt hetzelfde artikel over Het Halewijnlied dat in het oktobernummer van Wetenschappelijke Tijdingen verscheen en onder dat hoofd in deze rubriek is vermeld. - Jef Notermans toont met citaten aan, dat Het lijn- en kleurgevoelig oog van Veldeke zich richtte op vrouwelijk schoon, op schilderijen en op juwelen. - J.B.G.A. Reeser beschrijft De wordingsgeschiedenis van Eene Kroon voor Karel den Stouten: Beets heeft Mej. Toussaint daartoe geïnspireerd, en Potgieter heeft haar bij de uitwerking ter zijde gestaan. - Blijkens een artikel van C. Louise Thijssen-Schoute, getiteld Van dromen en denken en van dichten en drinken, heeft A. Roland Holst, in zijn inleiding tot de door Gerben Wytzes Hellinga uitgegeven 500 sneldichten van Constantijn Huygens, wijsgerige trekken en in het bijzonder cartesiaanse herinneringen bij Huygens niet onderkend en ten onrechte vervlakt. - Wat Koppelwerkwoorden met iemand hebben in heeft, blijkt uit de discussie tussen P.C. Paardekooper en H. Roose, door eerstgenoemde in dit nummer voortgezet. - Boekbeoordelingen o.a.: Anthonie Donker, Eva en de dichters (E. Ellerbroek-Fortuin); Gerard Brom, Schilderkunst en literatuur in de 16e en 17e eeuw (E.Ellerbroek-Fortuin); Winkler Prins Woordenboek I (C.B. van Haeringen); L.C. Michels, Filologische opstellen II (C.C. de Bruin); Edgard Lemaire, S.O.S. doorlopende voorstelling (Karel Meeuwesse); Ernest Claes, Jeugd 14, F.W. van Heerikhuizen, Gestalte der tijden II en Fokko Bos - O. Noordenbos, De Vreemde Woorden (E. = Ellerbroek); W. van Eeghem, Brusselse Dichters, eerste en derde reeks (A.J.J. de Witte).
| |
Volkskunde.
XVII, Afl. 3. In deze aflevering zijn volledig afgedrukt de voordrachten, gehouden op een studieconferentie die de Stad Antwerpen georganiseerd heeft ter gelegenheid van de heropening van het Museum voor Folklore aldaar. Georges Henri Rivière sprak over Enquêtes du in 1937 gestichte franse Musée des arts et traditions populaires et de quelques chercheurs qui y sont associés; K. Meisen behandelde Die Volkskunde in Deutschland im 19. und 20. Jahrhundert; P.J. Meertens hield zich nauw aan het centrale onderwerp van de conferentie (‘De status quaestionis van het volkskundig onderzoek volgens de enquêtemethode in Frankrijk, Duitsland, Nederland, Wallonië en Vlaanderen’) met de titel van zijn voordracht De status van het volkskundig onderzoek in Nederland; het Discours van E. Legros ging over het volkskundig
| |
| |
onderzoek in Wallonië; K.C. Peeters gaf van De enquêtemethode in Vlaanderen een beeld uit de praktijk door het verslag van een onderzoek in de provincie Antwerpen naar het bedelzingen (door kinderen langs de huizen), de schuttersgilden en de buurtgebruiken bij huwelijk en overlijden. - In de rubriek Boekbesprekingen beoordeelt Jo Daan het werk van Mej. Dr. A.R. Hol, De Betuwe.
| |
Neophilologus.
XLII (1958), Afl. 4. F.F. Blok geeft van Het Latijnse epitaphium in het Nederlandse volksboek van Tijl Uilenspiegel een andere vertaling, met motivering daarvan, dan L. Debaene en P. Heyns in hun uitgave van het volksboek.
| |
Ons Geestelijk Erf.
XXXII, Afl. 3 (Sept. 1958). In dit nummer komt een uitvoerig artikel voor van P. Maximilianus over De Nederlandse Stabat Mater-vertalingen in de 17e en 18e eeuw, die ook ‘enigszins uit literair oogpunt’ belangstelling verdienen.
| |
Spiegel der Letteren.
II, Afl. 2. De aflevering opent met een redactioneel In memoriam Professor Dr. J. van Mierlo S.J. - C. Minis publiceert zijn lezing gehouden op het XXIIe Vlaamse Filologencongres, De lyriek van Henric van Veldeke binnen het kader van de Duitse Minnesang. Vóór Veldeke bevond de Duitse Minnesang zich in een zuiver statisch-lyrisch stadium. Eerst bij Veldeke is er sprake van een ontwikkeling van het liefdesgevoel, dat door de zinnelijke schoonheid van de geliefde ontvlamt. - Martien J.G. de Jong meent in Bilderdijks treurspel over Willem van Oranje, op grond van manuscripten in Kollewijns Bilderdijk-collectie, dat de dichter zich drie maal met een treurspel over Willem van Oranje heeft beziggehouden. Schr. publiceert het gevonden prozafragment van het drama. - M. Rutten schrijft over Experiment en Literatuur. - L. Roose geeft in de Kroniek een overzicht van publikaties sedert 1952, die zich bezig houden met de zeventiende eeuw in Zuid-Nederland, getiteld De Nederlandse literatuurgeschiedenis sedert 1952. - In Margine: H.J.E. Endepols toont aan in Christiaen Fastraets en de datering van het Trudospel dat het spel geschreven moet zijn na 1539 of 1540; Ger Schmook geeft ‘Van Nu en Straks’-curiosa; R.F. Lissens publiceert zijn Critische beschouwingen over Rodenbachs Verzamelde Werken; in de Boekbeoordelingen bespreekt J. Deschamps het ‘baanbrekend werk’ De Middelnederlandse Vertalingen van het Stabat Mater ingeleid en toegelicht door P. Maximilianus; O. Dambre noemt A.A. Keersmaekers, De dichter Guilliam van Nieuwelandt en de Senecaans-classieke tragedie in de zuidelijke Nederlanden een ‘filologische vorsing van hoog gehalte’. -
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Oktober 1958. A.G.M. van Meisen schetst De naturalistische visie op de mens vanaf het griekse denken (Democritus) tot op heden. - ‘Een opvallende katholieke roman’ noemt Albert Westerlinck in Vlaamse Romankunst het boek van Maria Rosseels, Ik was een kristen, dat zich afspeelt in de eerste eeuwen van het christendom. - In de Boekbesprekingen geeft Alb(ert) W(esterlinck) vanuit het standpunt van de moderne litteratuurliefhebber korte kritieken over recente publikaties in de reeks ‘Monografieën over Vlaamse Letterkunde’ en in de reeks ‘Zwolse drukken en herdrukken’. Van deze laatste worden behandeld Frans Erens, Vervlogen
| |
| |
Jaren; W.G.C. Byvanck, Keur uit het ongebundelde Werk, verz. en ingel. door J.J. Oversteegen; Suriname: Spiegel der Vaderlandse Kooplieden, uitgegeven door Ursy M. Lichtveld en Jan Voorhoeve; Potgieter, Onderweg in den Regen, gepubliceerd door Jac. Smit en Jan van der Noot, Lofsang van Braband, uitgegeven door C.A. Zaalberg.
| |
De Vlaamse Gids.
November 1958. Tone Brulin ziet Germanicus van N.P. van Wyk Louw geworteld in het Zuid-Afrika van deze tijd. Naast ‘sterk dramatische tonelen’ faalt de auteur naar het einde toe bij gebrek aan redelijke motivering. -
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
XVIII, Nr. 8 (Oktober 1958). René Gaspar, blijkens een redactioneel inleidend woord inmiddels overleden, interpreteert in Het Halewijnlied Halewijn als de vruchtbaarheid schadende demon, van wie het land door de koningsdochter wordt bevrijd, en geeft op grond daarvan een reconstructie van het lied in de veronderstelde oorspronkelijke vorm.
Nr. 9 (November 1958). A. Seeldraeyers S.J. streeft Naar een volksspelling; zie daaromtrent nader in de rubriek ‘Aankondigingen en Mededelingen’.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen.
XXIV (1958), Afl. 5. D. Geeraerts maakt een vergelijking tussen De bijbelspelen van D.V. Coornhert en het XVIe eeuwse bijbelse volksdrama.
Afl. 6. Het artikel Potgieter en Vathek door D.A. de Graaf bevat proeven uit Potgieters vertaling van de in de titel genoemde vertelling van William Beckford, en uittreksels uit de recensies daarop in de Vaderlandsche Letteroefeningen en de Gids. - Marcel Galle geeft van Louis Couperus: zijn waarderingscurve in vogelvlucht, met enige reacties van Couperus zelf op negatieve en positieve waardering. - In de rubriek ‘Kronieken’ wijdt Fr. Closset korte beschouwingen aan de twee zeventigers A. Roland Holst (met bijzondere aandacht voor de bundel In Gevaar) en Jan Greshoff; verder bespreekt hij: de dichtbundel Het Venster van Herwig Hensen; de romans Negatief van Jan Walravens en De Paradijsvogel van Louis P. Boon; de vertellingen De Versierde Mens van Harry Mulisch, en de Snippers van Leo Vroman; de kroniek besluit met een overzicht van de eerste tien nummers in de reeks korte Monografieën over Vlaamse letterkunde, uitgegeven in opdracht van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
| |
Taalonderwijs.
II, Afl. 4 (November 1958.) G. Aertsens schrijft over het onderwijs in Uitspraak en spelling in de eerste klas van de lagere cyclus; G. Vannes over Het Nederlands als tweede taal op de Militaire School: bij het toelatingsexamen te stellen voorwaarden. - In de Taalwacht wijst G. V(annes) op het verschil tussen de verhouding van Schwyzerdütsch en Hoogduits in Zwitserland en die van dialect en ‘A.B.N.’ in Vlaams-België.
| |
Nu Nog.
November 1958. K. Havermans meent dat Vlamingen in Ons huidig Nederlands te gemakkelijk vreemde indringers toelaten; in het bijzonder neemt hij aanstoot aan ‘interesseren’, ‘milieu’ en ‘contact’. In een Naschrift daarbij waarschuwt J. Verhasselt tegen een strak afwijzende houding in dezen. - Jo Dejaeger-Wolff geeft een verslag van het Kongres van het Genootschap Onze Taal, en ook een stukje van ‘Jaap de Zwijger’ is een nabetrachting op dat congres. - Verder de rubrieken Brievenbus - Taaladvies en Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd, en zakelijke mededelingen.
| |
| |
| |
Standpunte.
XII, Nr. 3 (Mei/Juni 1958). In Van 'n herig tot 'n gedig beschrijft C.J.M. Nienaber de wordingsgeschiedenis van het gedicht ‘Klara Majola’ van D.J. Opperman. - M. Nienaber Luitingh geeft een Kanttekening by Marais se Boesmangedigte, in verband met latere tekstwijzigingen en titeitoevoegingen door de auteur. - M. de Villiers noemt Die Vry Preadjunk in Afrikaans van M.J. Posthumus ‘'n teleurstellende boek’, maar ook ‘'n baie waardevolle bydrae tot die Afrikaanse taalkunde’. Bezwaarlijk acht hij o.m. dat de schrijver onvoldoende aangeeft wanneer of waar een woord de grenzen tussen de woordcategorieën overschrijdt. - J. Smuts bespreekt het Verklarende Woordeboek van H.J. Terblanche en C. Lombard. ‘Uit alle oogpunte beskou, is hierdie publikasie geen bydrae tot die Afrikaanse leksikografie’, aldus zijn eindconclusie.
| |
Tydskrif vir Letterkunde.
VIII, No. 3. B. le Roux publiceert Enkele Gedagtes oor die Voorlopers van die Bybeldrama in Afrikaans, bespreking van enkele stukken die een aanloop vormden tot het afrikaans bijbeldrama.
| |
It Beaken.
XX, Nr. 5 (November 1958). De aflevering bevat o.a. een Bijdrage tot verklaring van de zeventiende-eeuwse beroepsaanduiding ‘Cleenrieder’ (‘kleenreder’, ‘cleynreder’) in Friesland door F.W. Wegener Sleeswijk, en een bespreking van A.P.J. Brouwers, De Taal van de Vlasser door H.S. Buwalda.
| |
Wetenschap en Samenleving.
XII, No. 9 (September 1958). C.F.P. Stutterheim reageert, op verzoek van de redactie, op een reeks artikels die in de lopende en de vorige jaargang van het tijdschrift zijn gewijd aan ‘het probleem Esperanto’, met Esperanto en Taalwaardering; hij toont met aardige en treffende voorbeelden aan, dat het vergelijkend waarderen van talen, waaraan bij beschouwingen over hulptalen vaak argumenten worden ontleend, een uiterst hachelijk bedrijf is.
| |
Contact.
1958, Nr. 8. G. Winnen stelt Nogmaals de etymologie van ‘schort’ aan de orde, en sluit zich aan bij de mening van Vercoullie, Etym. Wdb.3
| |
Zeitschrift fur Mundartforschung.
XXVI, Afl. 2 (September 1958). G. Kloeke behandelt Expansions- und Reliktgebiete aan de hand van vroegere eigen publikaties: ondergang van du, hoes/huus, oostelijke diminutiva met en zonder umlaut, en komt uitvoeriger terug op de vorm van ‘heeft’ met korte klinker, waarvoor hij op grond van middeleeuwse gegevens op duits taalgebied een grotere uitbreiding aanneemt dan de tegenwoordige.
|
|