| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
De Gids. Februari.
In de Kroniek van de Poëzie bespreekt S. Vestdijk de Verzamelde Gedichten van Karel Jonckheere, wiens wezen hij karakteriseert als ‘nuchtere bezinning, tegen een achtergrond van grage spontaneïteit’. - E(mmy) v(an) L(okhorst) geeft een korte bespreking van Louis Paul Boon's indrukwekkende roman Niets gaat ten onder, een werk gebouwd op het thema van de zwakke die als prooi van de sterkeren gedoemd is verder te blijven leven, en van Hugo Claus, De koele minnaar, een boek met een melancholieke ondertoon dat met ‘fenomenaal talent’ de waargenomen buitenwereld noteert. - J.C. Brandt Corstius acht De Middelnederlandse Liederen van het onlangs ontdekte handschrift van Tongeren door dr. E. Bruning O.F.M, een belangrijke aanwinst voor onze kennis van het lied in de middeleeuwen.
| |
Maatstaf. Februari.
Annie Salomons besluit haar ‘Herinneringen uit den ouden tijd’ met Het Congres. Is. Querido, Karel van de Woestijne en vele anderen.
Maart. G. Stuiveling publiceert De kinderjaren van Jacques Perk in Dordrecht, het eerste hoofdstuk van zijn Perk-biografie. - In De post-humanistische romanfiguur poogt Antal Sivirsky de portrettering van ‘het individu in een afbraakstadium’ te localiseren in enkele romans van Vestdijk, Blaman, Van het Reve en Hermans.
| |
Critisch Bulletin. Januari.
A.G. van Kranendonk heeft grote lof voor A.J. Barnouw's vertaling van Troilus and Criseyde van Chaucer. Anthonie Donker schrijft waarderend over De dichttoon van Minne en Gilliams. In Vita Brevis I van laatstgenoemde ziet hij verwantschap met Nijhoff. - Westwaarts van Anthonie Donker wordt besproken door K. Jonckheere. - Meer dan waardering voor de ‘grote gooi’ kan Anna Blaman niet ontwikkelen voor Venus in Ballingschap van A.H. Nijhoff, een roman die geen synthese tussen mythe en realiteit heeft kunnen bereiken. - In Literatuur met de baard, in de keel acht Jeanne van Schaik-Willing Zonder het genadige einde van W.G. Klooster, een roman bekroond met de Reina Prinsen Geerlingsprijs, een onrijp puberteitswerk. - Paul Rodenko in Een gepassioneerde Sancho Panza vraagt zich af of er in Vestdijks Zuiverende Kroniek niet een dimensie ontbreekt, nl. daar waar Vestdijk nalaat te expliceren waarom hij eigenlijk te velde trekt tegen de eenzijdigheid van beoordeling. - Anthonie Donker schrijft een In Memoriam Dirk Coster. - Pierre H. Dubois beschuldigt Donkersloot van misleiding in diens kritiek op Dubois' voorlichtingsboekje betreffende een halve eeuw nederlandse letteren. Donkersloot handhaaft en versterkt echter zijn kritiek op deze, z.i. gebrekkige letterkundige voorlichting van het buitenland.
| |
Het boek van Nu. Februari.
Pierre H. Dubois ziet als voornaamste bezwaren tegen de knappe roman van Vestdijk, Het glinsterend Pantser, de al te duidelijke symboliek en de te grote virtuositeit, die de evenwichtigheid van de compositie schaadt. - G. Stuiveling ontdekt in Hildebrands Voorbereiding, het dagboek van de student Beets, dezelfde stilistische en portrettistische kwaliteiten als de Camera bezit.
Maart. Naar aanleiding van E. du Perron, Verzameld Werk (dl. 4) schrijft
| |
| |
Stuiveling o.a. over het belang van ‘De man van Lebak’, onder de uitgebreide Multatuli-litteratuur een ‘dubbelportret’, want hier schrijft een gelijke over een gelijke. - Bij het verschijnen van de twee eerste delen van het Verzameld Werk van Maurice Roelants, karakteriseert Pierre H. Dubois diens kunstenaarschap als een ‘combinatie van ... romantisch pathos, ... grote gevoeligheid ... goede smaak en ... intelligentie’.
| |
Roeping. Januari.
Een uitvoerige bespreking van G. Brom, Alberdingk Thijm, wordt geleverd door Harry G.M. Prick. Bij alle waardering voor deze biografie is hij teleurgesteld door het geringe begrip dat Brom heeft tegenover Lodewijk van Deyssel. Brom heeft ten koste van de zoon, zijn lezers een zwart-wit tegenstelling tot de vader willen opdringen.
| |
Levende Talen. Februari.
W.A.P. Smit heeft zijn voordracht afgestaan over Een literaire uitdaging in 1827 of Drie romans over Karel de Stoute, nl. die van Truitje Toussaint (Eene kroon voor K.d. St.), D'Arlincourt (Le Solitaire) en Scott (Quentin Durward); hij kent Scott de prijs toe, maar acht Mej. Toussaint ‘een bijzonder eervolle vermelding’ waard. - Eveneens is afgedrukt de voordracht van P. Minderaa over De poëzie der zogenaamde experimentelen, waarin hij, bij alle onwennigheid en kritiek, veel weet te waarderen, en een belangstellend afwachtende houding aanneemt tegenover de verdere ontwikkeling. - Een derde voordracht, van A.G.H. Bachrach, getiteld Jan Starter, Engeland en Nederland, in de XVIIe eeuw, omringt Starter met veel bijzonderheden uit de 17e-eeuwse engels-nederlandse betrekkingen. - S. Dresden ziet tussen Dichter en burger, na de scherpe tegenstelling van de romantische periode, nog wel verschillen, maar ook duidelijke toenadering en trefpunten. - P. van der Meulen heeft, op verzoek van de didactiekcommissie, Het Nederlands als onderdeel der opvoeding behandeld. - Van de talrijke boekbeoordelingen vermelden we de volgende: L.M. van Dis en Jac. Smit, Den Bloem-hof (C.A. Zaalberg); H.W. van Tricht, Frederik van Eeden, Het Lied, van Schijn en Wezen (C.A. Zaalberg); F.G. Droste, Moeten (H. Schultink); P.C. Paardekooper, Syntaxis, spraakkunst en taalkunde (B.C. Damsteegt); D.Th. Enklaar, Lezende in buurmans hof (G.W. Wolthuis); J. Bosch, Bilderdijk's briefwisseling I (J.C. Brandt Corstius); C.A. Zaalberg, The Olympia Epics of Jan van der Noot (J.J. Mak).
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. 1957, 1.
Een artikel van M. Schönfeld, Wegnamen, is bedoeld als inleiding tot twee volgende artikels, die zullen handelen over namen van wegen eerst in de oudste periode, daarna in de latere middeleeuwen en de nieuwe tijd. - F. Debrabandere geeft in Aantekeningen uit de Kortrijkse antroponymie van omstreeks 1400 namen in verschillende vorm van dezelfde personen, als betrouwbaar materiaal voor de vorming van vleinamen, afgeleide namen enz. - D.P. Blok behandelt Naamsveranderingen en modeverschijnselen in de middeleeuwse plaatsnaamgeving in Utrecht en Holland benoorden de Lek; daarbij valt vooral de aandacht op namen op -hem en -wijk. - In De Beuk, een toponymisch-taalkundige studie gaat F. Carnoy eerst na de naam van de boom in de nederlandse toponymie; daarna de lotgevallen van lat. fagus met afleidingen in de Romania, en de daar ondervonden concurrentie van heister (fra. hêtre); ten slotte geeft hij etymologische beschou- | |
| |
wingen van verre strekking n.a.v. de benamingen van de beuk in andere indogermaanse talen. - H. Draye schetst in het kort de verdiensten, op grond waarvan Prof. A. Bach ere-doctor der Leuvense Universiteit is geworden.
| |
Driemaandelijkse Bladen. IX, Afl. 1.
Het tijdschrift heeft bij de uitgever Hertz, Zuidlaren, een nieuw onderdak gevonden. Bij een nieuwe jaargang en een oude naam bepleit K. Heeroma het goed recht van de, weliswaar historisch z.i. niet verantwoorde en van oorsprong duitse, termen Saksisch en Nedersaksisch. - In Tiesing en de toponymie eert M. Schönfeld de verdienstelijke dilettant Harm Tiesing. - J. Naarding wijst in Onzelig - oezelig oostelijke verwanten aan van mnl. onselinc ‘stumperd, stakkerd’. - A.H. Lutje Schipholt vertelt waarom Heggeholt en twieg, eikehakhout en wilgetwijg, vroeger van waarde, thans zo goed als verdwenen zijn in de Vechtstreek. - K. Heeroma behandelt weer taalgeografisch en etymologisch enkele Maaiwoorden, nl. zwil en zweel ‘bijeengeharkte regel hooi’. - Verder enige kleine bijdragen, en mededelingen Van het (Nedersaksisch) Instituut.
| |
Volkskunde. XVI, Afl. 1.
H.H. Knippenberg heeft Nieuwjaars- en nachtwacht-liederen verzameld uit verschillende plaatsen en tijden. - Edw. Spillemaeckers beschrijft een berechting van Toverij met dievevingeren te Antwerpen in 1491. - Een uit het Engels vertaald artikel van Paul G. Brewster bevat over de gebruiken bij het bepalen van Voorrang en vrijstelling in kinderspelen gegevens uit bijna alle wereldstreken. - R. Lambrechts publiceert Zuidkempische vertelsels.
| |
Neophilologus. XLI, Afl. 1.
Simone Valk behandelt een brief waarin Van Lennep als mentor in de poëzie optreedt tegenover J.Th. Werndly (1830-1868).
| |
Dietsche Warande en Belfort. Januari.
André Demedts schrijft over de kunst van Ernest Claes. Het voornaamste kenmerk van deze auteur, wiens grootste capaciteiten liggen op het gebied van de ‘Heimatlitteratuur’, is zijn zin voor de werkelijkheid en zijn positieve levensinstelling.
Februari. Stephanus Axters O.P. beschouwt Jan van Ruusbroec's proza als een uiting van de gotische geest in zijn artikel De poëtische creatie bij de zalige Jan van Ruusbroec. - Th. Govaart ziet in Antinarcoticum het geheim van Vestdijks poëzie in de opstelling van een van te voren vastgesteld schema, dat de dichter tevens bij voortduring weer te niet doet.
| |
Nova et Vetera. XXIV, Nr. 3.
H. Vroom geeft een latijnse vertaling van enkele bekende gedichten van Gezelle. - J. van Dyck heeft plaatsen in Gezelle's oeuvre bijeengezocht waar de dichter Vlaamse mensentypen en Vlaamse folklore tot onderwerp gekozen heeft.
| |
Leuvense Bijdragen. XLVI (1956/57), Afl. 1-2.
De dubbele aflevering begint met een In Memoriam Professor Dr. Ludovic Grootaers door J.L. Pauwels, waarin de nadruk valt op de werkzaamheid van Grootaers voor het tijdschrift. - J. de Vries heeft De Gotische Woordenschat vergeleken met die van het Noord- en Westgermaans, en daarbij meer gemeenschappelijks opgemerkt tussen Gotisch en Westgermaans dan tussen Gotisch en Noordgermaans;
| |
| |
hij wil dat verklaren uit oude contacten van de Goten in westelijk Zuid-Zweden met de Angelen en Saksen. - J.J. Mak geeft onder de titel Lexicologische kanttekeningen bij de comedies van Coornhert verbeteringen en aanvullingen op de commentaar van P. van der Meulen in zijn uitgave van het Roerspel en de Comedies. - J. van Mierlo constateert in P.D. Stracke S.J. en de Reinaert-proloog, dat Stracke, in zijn hoge waardering van hs. F, ten slotte toch Arnout niet als auteur heeft kunnen rehabiliteren.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXIII, Afl. 2.
D.A. de Graaf besluit zijn vervolgartikel over De Leuvense periode van Allard Pierson. - In de rubriek ‘Kronieken’ laat J. Leenen enige publikaties van de laatste drie jaar op het gebied van Nederlandse taalkunde de revue passeren.
| |
Nu Nog. Januari.
J. Verhasselt wijst in Onze Taal en de Techniek op het grote belang dat de publikaties van de C(entrale) T(aalcommissie voor de) T(echniek) hebben voor Vlaanderen, waar de invloed van de franse technische terminologie zich sterk doet gelden. - Het beeld dat Paul van de Voorde geeft van Gent en het A.B.N., is nog weinig bemoedigend. - Bij een enquête, door P. Daled gehouden in de drie hoogste atheneumklassen te Veurne, Wat denkt onze Jeugd over de Beschaafde Omgangstaal?, zijn de meisjes over 't algemeen beter voor de dag gekomen dan de jongens. - J. Verhasselt signaleert en verbetert enige Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift XI. 1957, No. 1.
Van Dirk Coster wordt in dit nummer een Gesprek over Herman Teirlinck gepubliceerd, een bespreking in dialoogvorm van ‘Het Galgemaal’. Bij monde van de ‘Gastheer’ wordt betoogd dat ‘Teirlincks beeldend vermogen hier tot de hoogste volmaking en verfijning is opgevoerd’ en dat maar zelden in Europa ‘iemand zo diep (durfde) doordringen in de duistere gangen, waar duivel en God in de mens hun stille strijd voeren’. Dit ondanks troebele bijmengsels in het boek, het abrupte slot en andere bezwaren. - In de rubriek Nederlandse letteren bespreekt G. St(uiveling) ‘Geen talent voor geluk’ waarin Max Nord ‘zijn talent als prozaïst bewijst’. H. Lampo vindt ‘De Bungalow’ van Valeer van Kerkhove een mislukt boek (Valeer van Kerkhove: Nog op zoek naar zichzelf?), mede doordat de auteur ‘zich al té opzettelijk heeft afgezonderd van de ware problematiek van de hedendaagse mens’.
| |
Standpunte. Jg. XI, No. 1.
In dit nummer bespreekt M. de Villiers Kreatiewe analise van taalgebruik van W.Gs. Hellinga en H. van der Merwe Scholtz. Hij acht het boek ‘'n buitengewoon knap uiteensetting van verskeie taalkwessies wat vir die letterkundige hoogs belangrik is’. Dit ondanks kritiek op sommige linguistische bevindingen en verklaringen in het boek. - In de rubriek Kronieke bespreekt R. Antonissen met veel waardering in Helder Boogspanning de bundel ‘Die helder halfjaar’ van Elisabeth Eybers, ‘getuienis van 'n digterskap met onverminderde vermoëns en moontlikhede’.
|
|