Mògge en morge(n).
Er zijn heel wat Nederlanders, die steeds de dentale r spreken, maar in de groet goeiemorge, en vooral in de korte vorm morge, de velaire. Van die velaire [r] komt dan akoestisch niet veel terecht, omdat hij niet veel verschilt van de eveneens, benoorden de grote rivieren, gewoonlijk velaire g die erop volgt. De grafie mòge of mògge, waarmee sommige naar realistische spraakweergeving strevende auteurs de groet wel voorstellen, is daarom niet zo slecht.
Bij een navraag onder studenten bleek iemand die in de tropen is opgegroeid, en de sterk gerolde dentale [r] spreekt, de velaire [r] in dat mògge zo karakteristiek te vinden voor het Nederlands, dat hij de merkwaardige verklaring aflegde: ‘ik kan die er niet zeggen: daarom zeg ik altijd maar goeiemorge’.
Zo doet zich het eigenaardige feit voor, dat [r] en [r], steevast, en terecht, als verschillende realisaties van hetzelfde foneem beschreven, bij veel Nederlanders - ze lopen stellig in de honderdduizenden - onderscheidende waarde hebben: mo[r]ge is de groet, en mo[r]ge betekent ‘matin’ of ‘demain’.
Dat juist in die groetformule de oorspronkelijk precieuze, en altijd nog in hoofdzaak ‘stadse’ [r] zo sterk terrein heeft gewonnen, is niet vreemd. Gedistingeerde eigenaardigheden worden het eerst in zulke min of meer interjectionale conversatiewoorden overgenomen. De snelle carrière van bonjour en adieu, zo snel dat althans het eerste allang weer zijn distinctie kwijt is, getuigt ervan. Maar ook nederlandse woorden kunnen hier getuigen. De meeste dialecten die de scherpheldere ee in been onderscheiden van de zachtheldere in zeen, hebben de laatste in het woord nee, en niet de eerste, die er historisch aan toekomt: de meer boerse variant van de ee is hier opgegeven, die, mèt de n aan het slot, vaak nog voortleeft in welneent en welneenik. Ook de vorm zonder -n, nu overal algemeen, zal wel van de cultuurcentra zijn uitgegaan. Ja heeft soortgelijke lotgevallen gehad. In streken die de oude â als ao van de oude ā als aa onderscheiden, zou ja ‘klankwettig’ jao moeten luiden. Maar het luidt niet zelden ja, met de nette heldere aa, terwijl dan de ‘klankwertige’ vorm met de boerse ao soms voortleeft in jaowel en jaobreur.
C.B.v.H.