De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Wap en Bilderdijk.In zijn brief aan Jan-J.F. Wap kondigde de oude Jan van Wairé Bilderdijks dood aan met de woorden: ‘Bilderdijk is.... overleden!
Daar viel, daar ligt hij dan
De Groote, onsterfelijke man’.
Deze rijmelarij van de neef van Willem de Clercq en huisvriend van Bilderdijk mag ons tamelijk potsierlijk in de oren klinken, ze werd niettemin in grote droefheid op papier gezet. Ook Wap, die in 1831 als leraar Nederlands aan de Koninklijke Militaire Akademie verbonden was, las deze regels diep ontroerd. Met Wap en van Walré belandt men bij de door Busken Huet veroordeelde generatie Bilderdijkianen, in wier werk de invloed van de buitenlandse romantiek het klassicisme overheerst en die op het tweede plan der negentiende eeuw decennia lang de toon aangaven. Tot die bent behoren Waps vrienden Messchert, Sifflé, Hendrik Harmen Klijn, Maronier, van Pellecom, van der Hoop, van Lennep en anderen. Ze zijn navolgers van de ‘Rljksmonarch der Dichters’ en kunnen gemakkelijk onderscheiden worden van Bilderdijks leerlingen, die zich in de Réveil-kring verzetten tegen het z.g. Algemeen Christendom en de Vrijzinnigheid in de Nederlands Hervormde Kerk. Wap en zijn vrienden vereerden meer de dichter dan de denker. Hun afgod in hoogdravendheid naar de kroon stekend maar diens grenzeloze verbeeldingskracht en taalbeheersing missend, konden zij weinig eigen geluid laten horen. De meesten waren conservatief en anti-liberaal. Drost, Potgieter en Bakhuizen konden hen gemakkelijk terzijde dringen, omdat de spankracht van de Bilderdijkianen na 1835 zo goed als geheel was verdwenen. Nogmaals, het waren navolgers en geen leerlingen, die - eenmaal zelfstandig geworden - hun eigen weg gingen. Jan WapGa naar voetnoot1) is op 1 mei 1806 te Rotterdam geboren en in de Steigerse Kerk gedoopt. Zijn ouders waren welgestelde burgers, die omgingen met vooraanstaande stadgenoten als C.J. Blankenheym, R.A. Mees, M.W. van Ysselsteyn, J. van Vollenhoven en met de dichters Messchert, de Vletter, Tollens en de Gentse professor Kesteloot. De jonge Wap werd katholiek opgevoed, maar niet in ‘ultramontaanse’ zin: hij groeide op in de geest van 't Nut en het Algemeen Christendom. Martinet's Catechismus der Natuur was zijn handwijzer voor godsdienstige aangelegenheden. Na de Latijnse school te Leiden bezocht te hebben, liet hij zich op 5 november 1824 inschrijven als student in de letteren aan de Gentse hogeschool. Daar raakte hij bevriend met de hoogleraren Kesteloot, met de latinist Mahne en met de priester Schrant, die de vaderlandse geschiedenis, taalkunde en stijl doceerde. Koning Willem I's taalpolitiek heeft het Vlaams bewustzijn helpen wekken. Gent was het middelpunt van een radicale modernisering van de Vlaamse letterkundeGa naar voetnoot2). De jonge Wap, die het niet ontbrak aan zelfvertrouwen, heeft door zijn hoofdredacteurschap van de Belgische Muzen-Almanak een rol van betekenis gespeeld. ‘Taaiverbroedering, aan de hand der Poëzij’ was het hoofd- | |
[pagina 251]
| |
doel van de Almanak, die voor de idee van het Verenigd Koninkrijk, het grootnederlandse ideaal, positieve en belangrijke arbeid heeft willen verrichten. Zo kon Wap voor Willem I een modelburger in het Zuiden zijn, evenals L.G. Visscher, J. Kinker, J.M. Schrant en anderen. Vanaf 1828 ontwikkelde Jan Wap zich tot een gevreesd criticus in ArgusGa naar voetnoot1), Katholikon en in apart verschenen pamfletten. Hij beperkte zich niet tot het letterkundig aspect: over kerkelijke en politieke zaken gaf hij eveneens zijn mening. Wap schaarde zich overtuigd achter het gouvernement en balanceerde in het godsdienstige tussen het z.g. verlicht katholicisme en het algemeen christendom boven geloofsverdeeldheid. Met van der Hoop en van Lennep heeft Wap de letterkundige critiek vernieuwd. Dit drietal had het speciaal gemunt op de Vaderlandsche Letteroefeningen van het ‘vuilaardige brekebeen’ Yntema. Elke gelegenheid namen ze te baat om ‘dit ongeluk in de letterkunde, dien rakker weder eens eenen steen te geven... Al viel hij hem op den stompneus, dat hij aan de gevolgen stierf, geen nood! de aarde is reeds lang warsch zulk een wezen te dragen’Ga naar voetnoot2). Bilderdijk, die sinds 1823 met half Holland in onmin leefde, kon zich zeer wel aangetrokken voelen tot de invloedrijke en onvervaarde berechter van de letterkundige productie der almanakrijmers. Dit bedrijf had kennelijk Bilderdijks zegen. Toen Wap zijn vernietigend oordeel over de jonge en onbenullige Nierstrasz had gegeven - het geval is even bekend als berucht gebleven -, schreef de dichter vanuit Haarlem: ‘Gij, moordenaar van 't Poeëtendom? - Zoo bestaat het Poeëtendom dan in den armen Nierstrasz, die men wil dat hij van uwe recensie gestorven is? Nu is het dús met de zaak gelegen, pereat dat Poeëtendom! Wij kunnen het lichtlijk missen’Ga naar voetnoot3). Willem Messchert, die met Jan Wap's vader in het bestuur van een Rotterdamse spaarbank zitting had, introduceerde in 1823 de veelbelovende 17-jarige leerling van zijn vriend de Vletter bij Bilderdijk. Gewapend met zijn vertaling van Ovidius' Pyramus en Thisbe bezocht Jan Wap ‘den grooten Bard’ voor het eerst. Hecht contact kwam pas vijf jaar later tot standGa naar voetnoot4). Tussen 1 februari 1828 en 27 september 1831 schreef Bilderdijk 35 brieven aan WapGa naar voetnoot5). Dat was voor de laatste soms niet voldoende, want als het te lang duurde eer er post uit Haarlem kwam, liet de Akademieleraar door van Walré of Willekes om een paar regels voor hem vragen. Het was geen gebrek aan hartelijkheid of humeurigheid, als Bilderdijk niets van zich liet horen. De dichter was dan eenvoudig niet in staat te antwoorden. ‘Gij vraagt mij, hoe het de Opperdichter maakt?’ schreef van Walré eind 1830 naar Breda: ‘Ik ben hedenmiddag nog bij hem geweest... hij zat werkeloos bij zijn haard en klaagde mij zijn nood, dat hij niet meer werken kon’. Bilderdijk juichte de kritieken en pamfletten van Wap toe en verbeterde soms de dichtproeven van zijn jonge vriend, die op zijn beurt de laatste levensjaren van zijn idool heeft veraangenaamd. Er bestond ontwijfelbaar een harte- | |
[pagina 252]
| |
lijke vriendschap tussen de twee mannen. Dat kan men opmaken uit de toon van Bilderdijks brieven. Op dezelfde dag dat Katharina Schweickhardt stierf, stuurde Bilderdijk een brief. Later kreeg Wap nog een ring van Katharina ter gedachtenis. Ook over de toekomstplannen van Lodewijk Willem Bilderdijk, de zoon van de dichter, handelt de correspondentie. Toch is Wap voor Bilderdijk waarlijk geen tweede da Costa geweest. Veel brieven bevatten niet veel meer dan de gebruikelijke klachten over aftakeling, slechte gezondheid en achteruitgang van het geheugen. De eeuwig mopperende grijsaard gaf af op de ongezonde lucht in Haarlem, noemde zich ‘een nu lang afgestorven Dichter, wiens schim (hij) slechts (was)’ en voorspelde bijna twee jaar vóór zijn dood, dat déze brief wel ‘een laatste stervensgroet’ zou zijn. Boeken en tijdschriften las hij niet meer; hij liet ‘exters snateren, honden blaffen, en ezels schoppen zoo veel zij willen, zonder (zich) daarvan aan te trekken’. - ‘Turken of Sineezen zouden Haarlem kunnen innemen, zonder dat ik er iets van wist. Voeg hier nu mijn volkomen verval van geheugen bij, 't geen zoo verr' gaat, dat ik van 't geen sedert 1787 gebeurd is, mij niets dan verwardelijk meer herinner, en zelfs! van mijne uitgegeven werken zelfs geen tijtels of inhoud kan opnoemen’. De vereenzaamde en afgetobde Bilderdijk heeft Waps vriendschap op hoge prijs gesteld. In veel van zijn brieven verzekerde hij dat. Toen Wap eens ziek lag, verzuchtte Bilderdijk: ‘ô hoe wensch ik U weder hersteld en mij door Uw verkwikkend onderhoud opgebeurd’. De jonge criticus kostte het weinig moeite, enkele bundels van de oude dichter uit te geven. Bilderdijk stelde geen biezondere voorwaarden. Alleen eiste hij, dat de zetter een lange S zou gebruiken en onderscheid maakte tussen y en ij: ‘Met dat nieuwe knoeiwerk, dat geen onderscheid tussen koningstaf en koningsstaf, en my (moi) en mij (évite) kent, kan ik niet dulden of toestaan, dat mijn werk of de taal van ons Vaderland zou worden bedorven’.Ga naar voetnoot1) Van het honorarium, dat twee honderd gulden groot was, vroeg en ontving Wap vijftig gulden. Welke gedichten in AvondschemeringGa naar voetnoot2) opgenomen moesten worden, liet Bilderdijk aan Wap over. ‘Volstrekt wezenloos geworden zijnde’, voelde hij zich daartoe niet meer in staat. Op 7 september 1828 bood Wap de bundel aan; de jarige vond het een ‘typographische pronkproef’. - Later heeft Wap nog uitgegeven Schemerschijn, Nasprokkeling en Bilderdijks vertaling van Chrysostomos' KerkredenenGa naar voetnoot3). In de verzenbundels treft men geen belangrijke gedichten aan, wèl veel rijmelarij, versificaties. Jan Wap was in diezelfde tijd een van de redacteuren van het periodiek Katholikon, dat het verlicht katholicisme propageerde. Deze stroming was van Duitse origine. Een irenisch wereldchristendom, vrij van scherpslijperij stelden daar veel auteurs, vaak priesters, tot ideaal. Wap zond Katholikon, dat hij kennelijk belangrijker vond dan de eveneens door hem geredigeerde Argus, natuurlijk ook naar Bilderdijk. Deze verzekerde herhaaldelijk, dat hij de afleveringen steeds met het grootste genoegen las. De grote dichter vergeleek Katholikon met het journalistieke bedrijf van de ultramontaan Le Sage ten Broek: ‘Waarom laat men elkander niet elk in zijn eigen overtuiging, waar de ziel rust in heeft en waarom erkennen wij elkander niet voor Christenen, | |
[pagina 253]
| |
wanneer wij over en weder den eenigen Heiland erkennen?’Ga naar voetnoot1). Dit schreef Bilderdijk in 1829; daarvòòr, minder strijdensmoe, had hij zich wel anders uitgedrukt. Toch moet men die uitlating eerder berustend dan irenisch opvatten. Want Le Sage ten Broek had namelijk de vader van het Réveil ongeveer uitgenodigd, tot de Moederkerk over te gaan. Misschien was hij daartoe gekomen, omdat Bilderdijk in 1816 tegenover Le Sage had getuigd, dat het ‘eenig en onveranderlijk fondament’ der christelijke leer in de katholieke kerk bewaard was gebleven. Ondanks deze verzekering kunnen we Le Sage's invitatie van 1829 alleen maar merkwaardig vinden. Het was erg naief om succes te verwachten. Bilderdijk antwoordde de ultramontaanse journalist met een krenkend scheldpamflet vol traditionele beschuldigingen tegen de rooms-katholieke kerk. Als we een uitdrukking lezen als ‘heel de gantsche kyrielle van Heiligen, die de Goddelijke genade by mudden vol uitdeelen’, weten we van welk kaliber Bilderdijks brochure is. Aan Wap, die door zijn boekje Briefwisseling over Godgeleerde OnderwerpenGa naar voetnoot2) heeft gesuggereerd dat er tussen hem en zijn grote vriend een diepgaande correspondentie over deze polemiek is gevoerd, bekende Bilderdijk allesbehalve tevreden te zijn over zijn eigen antwoord aan Le Sage. Wap toonde geen blind bewonderaar te zijn, door Bilderdijk rechtuit te zeggen dat hij zich ‘gegriefd’ voelde. Tegen Bilderdijks repliek aan Le Sage schreef hij een uitvoerig protest. Hij weerlegde uitvoerig en gedocumenteerd alle onbekookte uitvallen tegen de priesteropleiding en de heiligenverering. Bilderdijk heeft eigenlijk nooit op deze brief, die wat schools-geleerd aandoet, geantwoord. Daarom kan men moeilijk spreken van een briefwisseling. Wel verklaarde de dichter, dat Wap niet moest vrezen hem te hebben gekwetst. Ook uit de Briefwisseling over Godgeleerde Onderwerpen leert men Jan Wap kennen als een aanhanger van het verlicht katholicisme en herkent men de Katholikon-redacteur. De Duitser J.M. Sailer, ‘der Heilige jener Zeitwende’, de bisschop van Trier J. von Hommer, een coryfee als Stolberg en de Nederlandse priesters Schrant en van Steenwijk bleken Wap's vereerde auteurs te zijn. Men had kunnen verwachten, dat Bilderdijk de ideeën van deze irenici niet onsympathiek gezind zou zijn. Wellicht was slechts zijn gemelijk humeur der laatste jaren debet aan deze ongelukkige uitval tegen de overigens weinig tactische Le Sage ten Broek en zijn bekeerlingen-ijver.
Op het bericht van Bilderdijks dood haastte Jan Wap zich naar Haarlem en trof daar de vrienden in pijnlijke verlegenheid bijeen: er was geen geld om de begrafenis te bekostigen. Wap schoot toen 400 gulden voor, een daad waarmee hij levenslang heeft gekoketteerd. Hem was immers ‘het genoegen weggelegd, om Neêrlands onsterfelijken Zanger deftig ter grafrust... heen te kunnen dragen’Ga naar voetnoot3). Minder bekend dan deze geste zijn Wap's dringende pogingen bij Willekes, de advocaat-procureur die mede de nalatenschap regelde, om de somma zo spoedig mogelijk terug te krijgen. Nog in de mei- | |
[pagina 254]
| |
maand van 1832 heeft da Costa het begrafenisvoorschot gerestitueerdGa naar voetnoot1). Wap heeft zich beijverd om zich in de literatuurgeschiedenis aan de naam van ‘den grooten Bard’ vast te zuigen. Hij kon over Bilderdijk niet uitgepraat komen. Op de duur ontstond een complete legende van zijn omgang met de dichter. Men dacht dat Wap dagelijks uren in Haarlem had doorgebracht. In zijn boek over BilderdijkGa naar voetnoot2) verzekerde Wap: ‘Indedaad, Bilderdijk gevoelde het diep en doorschouwde het scherp, hoe hoog ik hem waardeerde’. Dat boek viel overigens iedereen tegen. Van de kenner bij uitstek, voor wie Wap werd aangezien, verwachtte men wat anders dan een wanordelijk verhaal over Bilderdijks liefdes, familie en bizarre ijdelheid. Toch verdient dit werk een plaats in de geschiedenis van de Bilderdijkwaardering. Niet dat Wap een nauwkeurige analyse geeft van de plaats van de dichter in de geestesgeschiedenis van ons land of van zijn wilde oppositie tegen de heersende begrippen van zijn tijd, maar het is al een verdienste dat een Bilderdijkiaan de menselijke fouten van zijn idool niet verdoezelt of goedpraat. Dat Bilderdijk een groot dichter en een encyclopedisch genie is geweest, acht Wap buiten kijf: ‘Voorwaar, zoolang er eene Hollandsche Letterkunde bestaat, zal Bilderdijk, trots zijne boosaardige belagers, de vraagbaak, de toetssteen, een schitterend model blijven voor allen, die de Wetenschappen en de Poëzij beoefenen’. Het rumoer rond zijn afgod wimpelt Wap af met Schillers woorden, dat als koningen bouwen, de opperlui het druk hebben. En Bilderdijk was een koning! Maar de heer van Teisterband verschilt van zijn evenmensen: hij is ‘in alles onmatig’. Niet wat eten en drinken betreft, daarin was hij sober, ‘doch bovenzinlijk gesproken, hield hij in niets de juiste maat. Hij ging de maat van de gewone levensopvatting steeds te buiten, en de hartstogt maakte hem in zijne overdreven uitdrukkingen over dagelijksche dingen eer belachelijk dan waar’. Het jammeren was hem een gewoonte, het klagen een behoefte en het morren een hebbelijkheid. Wie kent niet de heftigheid van zijn indrukken, die Bilderdijk naar de sterkste beelden doet grijpen en maakt, dat hij aan een enkel niet genoeg heeft? En wie kent niet de overdreven rouw over zijn vier in Duitsland gestorven kinderen: ‘Moet ik land bij land doorkruisen, zonder uitzicht, zonder troost,
om heel 't aardrijk te overspreiden met de lijkjens van mijn kroost!’
en: ‘de aard ligt met mijn ingewanden van Oost tot West verspreid.’
De afstamming van de Zwaanridder, erkent Wap, is van a tot z gefantaseerd: ‘'t mogt krankzinnig heten, ware het niet, dat men hier met een Dichter te rekenen had’. Wanneer we Bilderdijk moeten geloven, dan zouden zijn voorvaderen van rond 600 nog bekend zijn. Heel deze affaire moet men beschouwen als ‘eene kinderachtige speling in het brein van een Genie, kinderachtige geestdartelingen van een groot man, (waaraan men evenwel) eene menigte allerschoonste voortbrengselen te danken heeft van den rijksten dichterlijken geest’. Wap gebruikt de onmatigheid - wij zouden misschien liever zeggen: onbeheerstheid - als de sleutel tot Bilderdijks karakter. Hij verklaart daarmee alle zonden en zwakheden. Ook bijvoorbeeld de verering en verguizing van | |
[pagina 255]
| |
Napoleon. Niet zonder grond wees hij daarbij op de ommezwaai in waardering, die ook bij Beethoven en Tollens voorkomt. Ook in zijn liefdesleven was Bilderdijk ‘onmatig’. Dat hij niet Anne Luzac maar Katharina Rebecca huwde, was juist. Zij had daar meer recht op, wat bleek uit haar kort daarna geboren dochter. Aan Bilderdijk alle schuld te geven van de mislukking dezer verbintenis zou onrechtvaardig zijn, wanneer men bedenkt dat Katharina Rebecca's karakter niet gemakkelijk was en dat zij ook van haar tweede man is gescheiden. En Bilderdijk niet van Katharina Wilhelmina, voert Wap aan. Het tweede huwelijk bood en biedt natuurlijk de meeste moeilijkheden. Wap protesteerde al in 1874 tegen de goedpraterij van Tydeman. Zonder het probleem te stellen, dat Bilderdijk toen hij in 1797 en 1798 tussen twee vrouwen verstrikt was geraakt, ‘met een stalen voorhoofd zijn gedrag als in overeenstemming met de zedenwet van God en van de mensen bleef voorstellen’, erkende Wap de gewrongenheid van Bilderdijks gedrag en uitlatingenGa naar voetnoot1). Leugens zou men zeggen, aldus Wap, maar laten we aan God het oordeel over. Wap kan het raadsel niet verklaren, maar hij heeft niet de minste neiging om het goed te praten. Zonder onderbreking is Wap bezig geweest met het verzamelen van BilderdijkianaGa naar voetnoot2). Op het vierde Nederlands Taal- en Letterkundig Congres in 1854 te Utrecht hield Wap een voordracht ‘over Bilderdijks nagedachtenis en het daarvan levendig houden onder ons’Ga naar voetnoot3). Hij bepleitte de oprichting van een monument, waarvoor hij samen met de beeldhouwer Royer reeds een ontwerp had gemaakt. Op de vier hoeken van het gedenkteken zouden allegorische voorstellingen verschijnen van de Rechtsgeleerdheid, de Geschiedenis, de Natuurfilosofie en van de Taal. Uit die massa van wetenschap zou de dichter oprijzen: op een daarboven geplaatste kubus moest het gelauwerde profiel van Bilderdijk aangebracht worden en op de top van de kubus strekte een zwaan haar hals naar boven. De Utrechtse hoogleraar Vreede, bekend om zijn demagogische aanval op Thorbecke tijdens de Aprilbeweging van een jaar daarvoor, protesteerde onmiddellijk tegen Waps voorstel. Zolang er geen standbeelden voor de door Bilderdijk verguisde en beschimpte Oldenbarneveld en Grotius waren opgericht, wilde hij niets horen van een monument voor de schrijver van de Geschiedenis des Vaderlands. Er dachten er meer zoals Vreede. In Amsterdam waar Hofdijk de benodigde gelden zou verzamelen, was de ontvangst van Waps denkbeeld biezonder slecht. Ook Beets en zelfs da Costa waren niet enthousiast. Het is dan ook bij de schets van Royer gebleven. Meer succes had Wap op 26 maart 1867, toen onder zijn leiding een gedenksteen werd geplaatst in Bilderdijks woning aan de Princengracht in Den Haag. Eerst hield de promotor zelf een rede, daarna werd een gedicht van van Lennep voorgelezen en tenslotte hielden professor M. de Vries, Thijm, pastoor Brouwers, Hofdijk, Capadose en Koenen korte improvisatiesGa naar voetnoot4). | |
[pagina 256]
| |
Samenvattend kunnen we zeggen dat Wap, wiens eigen verzen Bilderdijkiaanse versificaties genoemd mogen worden, op echt vriendschappelijke voet met de grote dichter heeft gestaan. Na diens dood heeft hij onvermoeid Bilderdijks nagedachtenis in ere gehouden, ofschoon hij niet blind was voor de feilen van zijn model. Bilderdijk was immers ‘onmatig in alles’. Hij was ‘in totaliteit’ en ‘het sieraad zijner eeuw’, een man aan wie ‘geen enkele tak van menschlijke wetenschap vreemd bleef, zoodat er eene gehele Bibliotheek noodig was, om den schat te kunnen bergen, die in één enkel hoofd lag verzameld’. Wap bewonderde Bilderdijk in een tijd, dat men niet alleen godsdienstige en politieke, maar ook literaire bezwaren tegen ‘den Opperdichter’ ging formuleren. Wap adoreerde de dichter en de geleerde, maar hij stond critisch tegenover de mens. Aldus gaf hij in 1874 zijn oordeel: ‘Een feilbaar-zondig mensch, doch rein door Hooger Geest;
een raadsel-wezen, waar men schaars 't geheim van leest;
een hemeling op aard, bedeeld met wondergaven
èn zwalkheên boven maat, die 's menschen broosheid staven;
zichzelf en velen tot een ergernis en last;
een scherpe distelstruik, waar kostbre wijn aan wast;
meest tastbre duisternis voor zich en voor de zijnen,
maar land en volk een Licht, dat eindeloos zal schijnen;
een slaaf van driften, schoon aan 't Englendom verwant;
onmagtig van natuur, verwinnaar door 't verstand;
een vreemde mengling van goed- en boosheid tevens,
gansch onberekend voor de zware taak des levens;
vermetel-trotsch, en needrig-volgzaam als een kind;
een dwerg, een reus, gevreesd, vereerd, gehaat, bemind;
in alles grensloos, onnaspeurbaar in zijn wezen, -
zóó, Bilderdijk, liet ge in de ziel uw beeld mij lezen;
ik zag met weemoed en verbazing 't Wonder aan:
Gij schonkt me uw Vriendschap, omdat ik U had verstaan’.
A.F. Manning
|
|