| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Augustus-September).
De Gids. Juli.
C.B. van Haeringen beoordeelt Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen van J. van der Schaar.
Aug.-September. Deze dubbele zomeraflevering is een ‘Toneelnummer’ met beknopte bijdragen van 21 medewerkers. De bedoeling is te zoeken ‘naar een betere toekomst voor het toneel’. De artikels zijn van zeer verschillende aard, zowel de auteurs als de acteurs komen ter sprake ook in andere landen. Sommige zijn van meer letterkundige aard, b.v. De functie van de toneelkritiek, door Ben Stroman en Het karakter van de Nederlandse toneelschrijfkunst door J.W. Hofstra.
| |
De Nieuwe Stem. September.
In de rubriek Nederlands Proza bespreekt A. Romein-Verschoor de vraag of de mindere waardering van de romankunst gerechtvaardigd is, en ‘of sommige romanschrijvers bezig zijn in een slop te geraken’. Dat meent zij op te merken in de laatste romans van A.H. Nijhoff (Venus in ballingschap) en A. Blaman (Op Leven en Dood). Meer waardering heeft zij voor De Onrustzaaier van de jonge auteur Willem van Maanen.
| |
Critisch Bulletin. Juni.
Anthonie Donker (Hoornik na jaren) bespreekt behalve een dichtbundel met de titel Na jaren ook twee toneelstukken: De Zeewolf en Kaïns geslacht. - R. Blijstra (Drama uit een doos) beoordeelt de roman Adieu Pandora van Hans Edinga. - In de rubriek Herzien en Herdenken behandelt C.J. Kelk het jongste deel van J. Slauerhoff's Verzamelde werken en Arthur Lehning: Brieven van Slauerhoff. - De Terugblik bevat een Toespraak tot Doctor Dirk Coster door O. Bottema, en onder het opschrift Ongeschikt als verjaarscadeau een bespreking door J. Meulenbelt van De zure druiven van Gaston Duribreux (1952), over de toestanden tijdens de tweede wereldoorlog in België.
Juli. Anthonie Donker (Cardiogram van een onrustig hart) bespreekt de bundel Gedichten van J.B. Charles. - Victor Varangot (Zeven min of meer novellen) beoordeelt de jongste produkten van B. Rijdes, Jacques den Haan, Adriaan van der Veen, Marie Sophie Nathasius, Aya Zikken, Piet van Aken en Albert Helman. - Pieter G. Buckinx (Taalschepping en politiek spel) uit zijn oordeel over twee dichters van de avant-garde: Van Ruysbeek en L. de Schutter. - Harry G.M. Prick publiceert een merkwaardige brief in 1886 door Karel Alb. Thijm gericht tot Arnold Ising.
Augustus. Onder het opschrift Bloei der Afrikaanse Poezie toont Anth. Donker zijn grote ingenomenheid met de Nuwe Verse van N.P. van Wyk Louw. Daarbij aansluitend geeft M. Nienaber-Luitingh Enkele aantekeningen bij ‘Klipwerk’, een onderdeel van de bundel Nuwe Verse. Daarna beoordeelt zij het drama Periandros van Korinthe door D.J. Opperman. - R. Blijstra beoordeelt Zolang te Water door Simon Vinkenoog.
| |
Het Boek van Nu. Augustus.
G.H. 's-Gravesande (Al pratende met . . . Herman van den Bergh) geeft behalve een interview met deze schrijver (geb. 1897) allerlei biezonderheden over zijn leven en geschriften. - P.H. Dubois bespreekt Het werk van Willem G. van Maanen, namelijk de bekroonde roman Droom is 't leven en zijn nieuwe boek De Onrustzaaier. - D. de Vries beoordeelt Bali in de kentering van Jef Last, die drie jaar leraar geweest is aan een Middelbare school in Noord-Bali.
| |
| |
September. G. Stuiveling (Bij de herdruk van een oud Liedboek) bespreekt de uitgave van Den Bloemhof van de Nederlandsche ieught (1608) door L.M. van Dis en Jac. Smit. Hij zou in plaats van een herdruk de voorkeur gegeven hebben aan een reproductie. De tweede uitgave zou hij in plaats van 1610 liever op 1630 dateren. Voor inleiding en aantekeningen toont hij waardering. - Henri A. Ett verzamelde gegevens over de romanschrijver Herman de Man. - Pierre H. Dubois (Het creatieve protest van Marnix Gijsen) beoordeelt het laatste werk van deze auteur: De oudste zoon. - G. Stuiveling (Boontje komt om zijn Loontje) beoordeelt een vijftal kleinere publicaties van Louis-Paul Boon, waarin hij ‘de indrukwekkende, aangrijpende uiting van een bezeten schrijverschap’ opmerkt.
| |
Roeping. Augustus.
Michel van der Plas geeft, op grond van ‘persoonlijke herinneringen en vragen’, een beschouwing over Gemeenschap en dichter. Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Jac. van Looy bevat deze aflevering twee bijdragen: een reeks Brieven en inedita van Jacobus van Looy bijeengebracht door G.H. 's-Gravesande, voornamelijk korrespondentie met W. Kloos, en een aantal Brieven aan Karel Alberdingk Thijm, gepubliceerd en toegelicht door Harry G.M. Prick.
September. De herdenking van Pater van Ginneken, bij zijn overlijden door zijn ambtgenoot Gerard Brom te Nijmegen uitgesproken, is in deze aflevering volledig afgedrukt. Niet alleen de levensloop wordt verhaald maar ook het karakter van deze eigenaardige geleerde wordt daarin met diepe bewondering getekend. Daarnaast worden ook zijn tekortkomingen zonder schroom ontleed en verklaard.
| |
Maatstaf III. Nr. 5.
Paul Rodenko tracht te omschrijven wat verstaan wordt onder Lichte lectuur. - Annie Salomons vervolgt haar Herinneringen uit den ouden tijd: met piëteit herdenkt zij Johan de Meester, die haar bij haar eerste optreden aangemoedigd heeft.
Nr. 6. Een nagelaten verhandeling van J. Slauerhoff (± 1924) Over het ‘vrije vers’ en versbevrijding in het Nederlandsch wordt door K. Lekkerkerker gepubliceerd. In het eerste deel wordt de propaganda en vereisten van het Franse ‘vers libre’ nagegaan, terwijl ook Edgar Allan Poe met grote waardering besproken wordt. In het laatste gedeelte komt ter sprake, in hoever het ‘vrije vers’ in de Nederlandse kunst o.a. bij Verwey en vooral bij Gorter, ingang gevonden heeft. - J. Bloem deelt de laatste brief mee, die hij in 1940 van H. Marsman ontvangen had. - Roel Houwink geeft ‘enkele herinneringen’ aan Marsman en Slauerhoff, die hij beide persoonlijk gekend heeft. Hij toont aan dat Marsman aanvankelijk afwijzend stond tegenover de ‘slordige’ verzen van Slauerhoff, en verklaart hun latere toenadering uit hun gemeenschappelijke belangstelling voor ‘het doodsprobleem als existentiële vraag’.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Juli-Augustus.
W.A. Braasem levert een bijdrage over Pantuns, Indonesische kwatrijnen, een vierregelige versvorm, waarvan het schema afwijkt van de meer bekende Perzische kwatrijn. Tot toelichting vertaalt hij een aantal in het Nederlands. - Onder het opschrift Jongere dichters zijn een negental elk met één gedicht vertegenwoordigd. - In de rubriek Essay en Kritiek vindt men een beschouwing over Guido Gezelle, de andere door K. de Busschere. Na de te voren geplaatste beschouwing van
| |
| |
E. Janssen achtte de redaktie het onderwerp belangrijk genoeg om ook deze tweede discussie over het boek van Henri Bruning te publiceren. Het eindoordeel, niet minder ongunstig dan dat van Pater Janssen, luidt: ‘Wij vinden het spijtig, voor het in zekere zin koninklijk boek van Bruning, dat we het als een “Algemeen Oordeel” moeten afboeken. Het is mooi, maar het is niet “echt”.
September. J. Smayers herdenkt de Leuvense hoogleraar Petrus Paul M. Alberdingk Thijm en zijn grote verdiensten als hoofdredakteur van dit tijdschrift, reeds vóór de samensmelting met het Vlaamse Belfort. Paul de Wispelaere vraagt aandacht voor het probleem dat bij Henri Marsman een eigenaardig Antagonisme tussen dichter en mens valt waar te nemen. Hij verbindt zijn dichterschap uitsluitend met zijn verzen’; in zijn prozastukken en zijn brieven ‘spreekt bijna uitsluitend de mens’. Met veel voorbeelden wordt dat toegelicht. - In de rubriek Literatuurgeschiedenis beoordeelt J.G. Sterck met grote waardering de nieuwe uitgaven van Jonker Jan Van der Noot, patricier van Antwerpen door W.A.P. Smit, namelijk Het Bosken en Het Theatre (met medewerking van W. Vermeer) en Epitalamion (met medewerking van W. Gs. Hellinga.).
| |
De Vlaamse Gids. Augustus.
Albert Lilar publiceert een herdenkingsrede ter ere van Hoste, de Humanist. - Dirk Coster begint een beschouwing Over de Schoonheid in de vorm van een dialoog tussen een gastheer en zijn logé.
September. Gerben Colmjon beklaagt zich in een artikel Litteratuurgeschiedenis voor het intellect over het gebrek aan belangstelling bij het grote publiek voor de geschiedenis van onze letterkunde. De oorzaak zoekt hij in het feit ‘dat wij geen litterair volk zijn’ en dat het niet ‘op een prettige wijze wordt opgedist’. Dat valt op te merken over de gehele linie van het onderwijs, maar de meeste schuld hebben z.i. de hoogleraren, die ook voor de poging van de schrijver om zich in zijn boeken ‘tot het gecultiveerde publiek te richten’ te weinig belangstelling hebben getoond.
Oktober. Deze aflevering bevat enige voordrachten, gehouden op de ‘dagen van “De Vlaamse Gids” 1955’, o.a. Wat denken Vlamingen en Nederlanders van elkaar door L.J.F. Wijsenbeek. - Paul Rodenko levert een bijdrage over Experiment en traditie in de poëzie.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. IX. Nr. 5.
In Het geheim van Wolff en Deken geeft G. Stuiveling een beschouwing over Sara Burgerhart, dat bewonderenswaardig is omdat het in het ‘werk van deze schrijfsters het merk der onherhaalbaarheid’ draagt. Het staat z.i. boven de Willem Leevend, dat veel voortreffelijks vertoont, maar als geheel onevenredig blijft. ‘Voor de schrijfsters is de romanvorm nu een genre geworden, dat zij beoefenen. Het uur van het wonder is voorbij’. - In de rubriek Het Noordnederlandse Proza beoordeelt Pierre Dubois o.a. Pan onder de mensen van Theun de Vries; twee herdrukte romans van E. du Perron, in het Verzameld Werk; Op leven en dood van Anna Blaman; Zelfportret als Legkaart van Hella S. Haasse; Zolang te water van Simon Vinkenoog; De diamant van Harry Mulisch. - Uit de slotrubriek Zoek de mens vermelden wij de toespraak waarmee Karel Jonckheere hulde bracht aan de jonge dichter Jos. de Haes, bij de bekroning van zijn bundel Gedaanten, toegekend door de stichting De Ark van het Vrije Woord. Aandacht verdient ook de bijdrage van Firmin Mortier over Lode Zielens als journalist (blz. 565-570). Karel Jonckheere (Meer nieuwe griffels) ontdekte een vroege
| |
| |
voorloper van de hedendaagse avant-garde in een vergeten bundeltje Dwerggedichtjes van Jacob Lambrecht (Brugge 1901).
IX. Nr. 6. W.J. Simons levert een studie over het leven en het dichtwerk van Jacob Israël de Haan, waarbij de volle nadruk gelegd wordt op de betekenis van de Kwatrijnen, die ‘zijn innerlijke gespletenheid weerspiegelen’. ‘De ontwikkeling daarvan is de ontwikkeling van de laatste levensjaren van De Haan’. Zijn leven is voor de lezers van zijn Kwatrijnen vrijwel een geopend boek van ontstellende eerlijkheid. - De rubriek Zoek de mens eindigt met een van hoge waardering getuigende beschouwing over Martinus Nijhoff, ‘misschien de grootste dichter sinds de Beweging van Tachtig’, volgens de schrijver C.J.E. Dinaux (blz. 686-688).
Nr. 7. Herman Teirlinck besluit zijn bijdrage Zelfportret.
| |
Levende Talen. Juni.
Jos van Brabant geeft ‘Wijsgerige Beschouwingen over Taalfonemen’ met het opschrift: Teken, beeld, symbool. - In zijn Marginalia bij de abele spelen bespreekt Jef Notermans o.a. de daarin voorkomende exotische persoonsnamen. - C. Kostelijk betoogt dat de naam P.A. de Genestet zonder accent behoort geschreven te worden. - Mia I. Gerhardt publiceert een voordracht over Het toneelstuk in het toneelstuk. - A.J. Schneiders (Zo deed ik het) vertelt hoe hij het onderwijs in de moedertaal aanvangt. - D. de Vries bespreekt Het schriftelijk werk voor het vak Nederlandse taal bij het eindexamen H.B.S.-B. - P. Vink bespreekt de uitkomsten bij De enquête voor Nederlands d.w.z. de antwoorden van de leraren over hun praktijk van het moedertaalonderwijs. - Uit de rubriek Boekbeoordelingen vermelden wij De vergetenen van Victor E. van Vriesland, door Cath. Ypes; Taalbeschouwing en Taalbeheersing van C.F.P. Stutterheim, door C.A. Zaalberg.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen XXI, Nr. 4.
J.J. Mak bespreekt De strekking van het Bredase Sacramentsspel. De eigenlijke drijfveer van de rederijker die dit stuk samenstelde acht hij de propaganda voor de sacramentsbedevaart, des te aanstotelijker wegens het verzet van de kerkelijke overheid. Meester Macharius, die voor de Luikse prelaten op onderzoek is uitgestuurd, wordt beschouwd als een instrument van de duivel en ontvangt zijn welverdiende straf in de hel. - IJ. Pintelon-Van Loo kondigt de laatste afleveringen aan van Het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
XXI, nr. 4. Een uitvoerig artikel van J.D.P. Warners heeft als onderwerp een verhandeling van J.B. Wellekens over Herderspoëzie. De beschouwing over de arcadische poëzie, die ontstond in de Griekse-Latijnse letterkunde en in de Italiaanse van de Renaissance, wordt door deze achttiende-eeuwse theoreticus, teruggevoerd tot het paradijs en de tijd van het Oude Testament. Zolang er herders geweest zijn, acht hij het mogelijk dat er ook herdersliederen bestaan hebben.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde. LXXIII, afl. 3.
Het negeren van tijd en afstand in de abele spelen gaf G.A. van Es aanleiding tot een uitvoerige studie. In tegenstelling met de rationalistische pogingen ter verklaring o.a. van Peteri (Ts. LXIV), van Buitenrust Hettema en P. Leendertz (T. en L. XI) betoogt hij dat men de verklaring niet moet zoeken in afzonderlijke scènes en speelpauzes, dat wij ons los moeten maken van een ‘opgedrongen realistische visie op het toneel’, en ons moeten inleven in de Middeleeuwse sfeer, waarin deze spelen ontstonden. - Rosalie L. Colie schreef een Engels artikel over Constantijn Huygens and the rationalist revolution,
| |
| |
grotendeels gewijd aan een laat gedicht van zijn hand, het Cometen-werck, dat merkwaardig afsteekt bij de bijgelovige angst voor de verschijning van kometen bij zijn tijdgenoten. - Uit de rubriek Boekbeoordelingen vestigen wij de aandacht op de grondige beoordeling van De Bruin's De Middelnederlandse vertaling van De Imitatione Christi door P.C. Boeren. - C. Kruyskamp beoordeelt de uitgave van Het Spel vanden Heilighen Sacramente van der Nieuwervaert (door W.J.M.A. Asselbergs en A.P. Huysmans); het proefschrift van C.A. Zaalberg over Das Buch Extasis van Jan van der Noot, en De Figuur van François Haverschmidt door S.E.H. van Gilse. - P.J. Meertens beoordeelt de uitgave van Frederik van Eeden's Lied van Schijn en Wezen door H.W. van Tricht en De hel-namen in Nederland door J.A. Huisman. - G. Kloeke beoordeelt de lezingen over Westfaalse en Nederlandse Expansie door Foerste en Heeroma.
| |
Leuvense Bijdragen. XLIV, 3-4. Bijblad.
Uit de lange reeks Boekbesprekingen van werken in verschillende talen vermelden wij een vijftal, namelijk Willy Dols: Sittardse Diftongering en Schönfeld's Historische Grammatica, in vijfde druk verzorgd door A. Van Loey, beide besproken door V. Verstegen o.f.m. Verder A. Carnoy: Origines des noms de familles en Belgique en J. van der Schaar: Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen, beide besproken door K. Roelandts. Ten slotte het proefschrift van K. Meeuwesse: Jan Luyken als Dichter van de Duytse Lier, besproken door J. Roose. Verder bevat deze aflevering onder het opschrift Kroniek een reeks beknopte aankondigingen en mededelingen en een uitvoerige inhoudsopgave van tijdschriften.
| |
Het Boek. Deel XXXII, afl. 2.
P.J.H. Vermeeren geeft, op grond van een persoonlijk onderzoek te Wenen, een zeer nauwkeurige bibliografische beschrijving van De Nederlandse Historiebijbel der Oostenrijkse Nationale bibliotheek, een grote tweedelige perkamenten en rijk versierde Historiebijbel, met de tekst van een Vlaamse vertaler van ± 1360, en dagtekenend uit het derde kwart van de vijftiende eeuw. Door de merkwaardige miniaturen is deze codex reeds bestudeerd door kunsthistorici als A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, maar een nauwkeurige beschrijving van het handschrift ontbrak tot nu toe. In dit artikel vindt men ook enige reprodukties van het schrift en de miniaturen.
| |
Revue Belge de Philologie et d'Histoire. XXXIII. Nr. 2.
A. Van Elslander beoordeeld de Studiën over Anna Bijns en de beide bundels Nieuwe Studiën over Anna Bijns (1950-1951) van J. van Mierlo. Tegen de toeschrijving van de Marieken van Nymwegen en verschillende volksboeken aan de Antwerpse dichteres oppert hij ernstige bezwaren. Van Mierlo's argumenten op grond van vorm en woordvoorraad acht hij niet overtuigend.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. September.
M. Hanot levert een bijdrage over Literaire Teorieën en Kritiek in Gentse Tijdschriften tijdens de periode van 1830 tot 1850.
| |
Museum. Juni.
Uit de reeks recensies vermelden wij de volgende, op Nederlands taal- en letterkundig gebied: Dr. M. Draak: Lancelot en het Hert met de Witte Voet, door C.F.P. Stutterheim. - J. van Mierlo: Uit de Strofische Gedichten, door J.J. Mak. - Dr. W.J.C. Buitendijk: Nederlandse strijdzangen der 17de eeuw, door Cath. Ypes. - L. Roose C. Crul: Religieuse Poëzie,
| |
| |
door B.H. Erné. - H. Bonger: De motivering van de godsdienstigheid bij D. Volkertsz. Coornhert, door H.A. Enno van Gelder.
| |
Streven. Augustus-September.
Henri Bruning verdedigt zijn mening over Gezelle's Zwijgen tegenover de bezwaren van Pater Van Heugten, in hetzelfde tijdschrift uiteengezet. In de rubriek Forum schrijft Em. Janssen S.J. over Rodenko's Nieuwe griffels slecht geschift.
| |
Volkskunde LII No. 1-2.
Dr. Tj. W.R. de Haan schrijft een gedokumenteerd artikel over De studie van het levende volksverhaal in de Noordelijke Nederlanden. - R. Lambrechts vervolgt zijn artikel Bij een Kempisch verteller te gast. - M. de Meyer geeft een overzicht van Hedendaagse sprookjesstudie, naar aanleiding van de Betrachtungen zur Märchen, in 1954 door Jan de Vries uitgegeven te Helsinki. - P.J. Meertens wijdt een In memoriam aan D. Wouters († 8 April 1955), vooral bekend door zijn bloemlezing uit Het Nederlandse straatlied. - Kleine mededelingen en boekbesprekingen besluiten deze dubbele aflevering.
C.d.V. |
|