| |
Uit de tijdschriften.
(Juni-Augustus).
De Gids. Juni.
Karel Meeuwesse publiceert een voordracht, getiteld Van Voorstraat tot Herenstraat, waarin gewezen wordt op de, niet toevallige, overeenkomst tussen de novelle De Straat van Ina Boudier-Bakker (1924) en Het Uur U van Martinus Nijhoff (1937), aanvankelijk ook De Straat (d.w.z.
| |
| |
de Herenstraat te Utrecht) genoemd. Er bestaat ongetwijfeld innerlijke verwantschap, maar ook verschil van opvatting, blijkens een interpretatie van de dichter zelf. - Hendrik de Vries knoopt aan een bespreking van Vergezichten en Gezichten van M. Vasalis een beschouwing vast over de ‘Analyse van het Analytische Genre’. - In de rubriek Nieuwe Boeken bespreekt B.V. de bundel Cryptogamen III van Gerrit Achterberg en de bloemlezing Voorbij de laatste stad, uit zijn werk samengesteld door Paul Rodenko.
| |
Critisch Bulletin. Mei.
Een bijdrage van Julius de Boer over Emile Verhaeren legt de nadruk op de invloed van Het Vlaamse Land als Oergrond van zijn universele Geest en Poëzie. - Ant. Donker (Voor de zwaarste opgave) beoordeelt de bundel Vergezichten en Gezichten van A. Vasalis. - A. Marja (Symboliek van water en land) beoordeelt Clara Eggink's dichtbundel De rand van de horizon; Jeanne van Schaik-Willing de roman De onrustzaaier van W.G. van Maanen. - Siegfried van Praag (Herzien-herdenken) vestigt de aandacht op een herdenkingsbundel, gewijd aan Emmanuel Querido, de mens, de schrijver, de uitgever, samengesteld door een drietal auteurs, die hem goed gekend hebben: A. Querido, Anthonie Donker en Th. Wink.
| |
Het Boek van Nu. Juni.
Pierre H. Dubois beoordeelt Jan van Nijlen's Herinneringen aan E. du Perron (Een vriendschap) en vindt daarbij gelegenheid om de kunst van Jan van Nijlen te karakteriseren en te waarderen. - A. Kossmann stelt tegenover elkaar Moderne en niet-moderne Poëzie, nl. Clara Eggink's De rand van de horizon en W.J. van der Molen's De onderkant van het licht, de laatste typisch modern, al is hij allerminst een nieuwlichter. - P.H. Ritter Jr bepleit de waarde van Het Pocket-Book. - Bert Decorte schrijft waarderend over De dichter Jos de Haes, die met zijn bundel Gedaanten het ‘laureaat van de Ark’ verwierf, d.w.z. een onderscheiding, verleend door de redaktie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
Juli. G. Stuiveling bespreekt met ingenomenheid de studie Idylle en realiteit van J.C. Brandt Corstius, waarin Elisabeth Maria Post gekenschetst wordt als Een merkwaardige overgangsfiguur. - G.M. 's Gravesande (Multatuli, van Eden en Van Looy) vond in het archief van De Nieuwe Gids gegevens omtrent de reakties van Van Eeden en van Van Looy op het bericht van Multatuli's overlijden. - Alfred Kossmann vervolgt zijn kritische bespreking van Moderne en niet-moderne Poëzie, waarbij een groot aantal jonge dichters en dichteressen ter sprake komen. - Raymond Brulez beoordeelt Een bruid in de morgen van Hugo Claus, die daarmee de Staatsprijs voor Vlaams Toneel verworven heeft. - J. Greshoff (Lezen met een potlood) verlevendigt herinneringen aan zijn vriendschap met Ary Delen, die hem voor het eerst Vlaanderen heeft doen kennen en waarderen.
| |
Maatstaf III, afl. 3-4. Juni-Juli.
Het eerste gedeelte van deze dubbele aflevering is gewijd aan de huldiging van de vijftig-jarige dichter Gerrit Achterberg. De tafelrede bij de viering te Lage Vuursche (met illustraties) werd uitgesproken door A. Roland Holst. - G.H. 's Gravesande stelt Herinneringen aan Annie Salomons te boek, die onlangs haar zeventigste verjaardag vierde (Ik geloof dat . . .). - Chris de Moor geeft in een Open brief aan Annie Salomons een aanvulling bij haar bijdrage over Boutens in de vorige aflevering. - De Herinneringen uit den ouden tijd van Annie Salomons gelden deze keer haar leermeester, de dichter J.H. Leopold. - Een uitvoerig artikel van Paul Rodenko heeft als opschrift: Litteratuurgeschiedenis: een pseudo- | |
| |
wetenschap of Wij en de Klassieken. Zijn bedoeling is, de verhouding van de avant-garde tot de vorige generaties te bepalen, uitgaande van de stelling dat met de generatie van 1950 ‘in wezen een poëtisch tijdperk is afgesloten’.
| |
Roeping. Juni.
Een studie van Jan Boelens is gewijd aan Wegen en grenzen van de moderne poëzie. Als inleiding geeft hij een beschouwing over de moderne Franse poëzie in de twintigste eeuw: een ware invasie van nieuwe poëzie (surrealisme, dadaïsme e.d.), terwijl in ons land tot 1930 weinig of geen sporen waren van ‘een bewust aanwezig europees levensgevoel’. Langs overgangsfiguren als Paul van Ostayen, Brunclair, Moens, Marsman komt hij dan tot de hedendaagse avant-garde van de experimentelen, waarvoor hij begrip en waardering toont, maar een duidelijke voorkeur voor ‘poëzie, geschreven vanuit een religieus bewustzijn’. - In de Kroniek (Jagen op de eenhoorn) bespreekt Lambert Tegenbosch het nieuwste boek van de Vlaamse dichter Maurice Gilliams, nl. zijn bundel dagboekbladen en essays Kunst van de Fuga, merkwaardig wegens zijn theorie omtrent het vers, waartegen de criticus ernstige bezwaren ontwikkelt. - In de afdeling Nieuwe boeken beoordeelt en waardeert Harry G.M. Prick de bundel studies over neo-romantisch proza De vlucht der verbeelding van S.P. Uri.
Juli. Gerard Knuvelder (Nieuw licht op Jonker Jan van der Noot) geeft een oriënterend overzicht van Jan van der Noot's leven en werken op grond van de jongste uitgaven door W.A.P. Smit: Het Bosken en het Theatre, Epitalaneon oft Houwelycx Sanck (1953) en het proefschrift van C.A. Zaalberg over Das Buch Estasis (1954), die met veel waardering beoordeeld worden. Daarbij wordt ook de aandacht gevestigd op een studie van J. Wille over De Godsdienstige Denkbeelden van J. van der Noot in zijn Keulse periode (1952). - In de Kroniek schrijft Gabriel Smit een pleidooi voor Henri Brunings werk, dat - naar hij zelf zegt - ‘een uitermate persoonlijk karakter draagt’. Aanleiding voor hem was de bundel opstellen Voorlopige motieven. Het opschrift luidt: Henri Brunings Ontdekkingstocht. - Ton Neelissen beoordeelt de verzen van Ellen Warmond (pseudoniem voor E. van IJperen), die eigenlijk nog in haar debuut verkeert.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Juni.
Inde Kroniek van de Vlaamse poëzie beoordeelt Jos de Haes de verzenbundel Het Land Nod van Ben Cami (C.P.J. van der Peet), ‘een deels direct uitgesproken, deels mythische belijdenis van het existentialistisch angstgevoel’, door middel van 's dichters vereenzelviging met het bijbelse angstsymbool Caïn. - In de rubriek Essay en Kritiek verdedigt Em. Janssen uitvoerig zijn standpunt tegenover het boek van Henri Bruning over Guido Gezelle (nl. Guido Gezelle, de andere). Ernstige bezwaren heeft hij tegen Bruning's ‘wankele hypothese’ van de twee perioden in Gezelle's leven en dichterschap, met de tussengelegen crisis. Hij neemt aan ‘dat Henri Bruning zijn persoonlijk levensinzicht op Guido Gezelle overbrengt’. In het tweede deel van dit artikel beproeft hij ‘het eigen Gezellebeeld tegenover dat van Bruning te plaatsen’. - In de rubriek Taalkunde bespreekt en verdedigt J.L. Pauwels De Zuidnederlandse woorden in de nieuwe Woordenlijst, en bestrijdt de bezwaren tegen opneming daarvan zonder nadere aanduiding. Er zijn immers ook tal van woorden die voor de Zuidnederlander typisch-speciaal Noordnederlands zijn. - De redakteur Albert Westerlinck schrijft scherp polemisch Iets over het Nieuw Vlaams Tijdschrift, bedoeld als Een principiële beschouwing. Hoewel hij dit tijdschrift waardeert wegens ‘de merkwaardige prestaties op esthetisch gebied’, betreurt hij het, dat de tegen- | |
| |
woordige redaktie er in geslaagd is ‘aan het tijdschrift een anti-christelijk karakter te geven, tegen de oorspronkelijke bedoeling van de stichter Vermeylen in’. Dat vertoont zich in de meest ergerlijke vormen. Nog heftiger uit zich zijn verontwaardiging over de jongste bijdrage van L.P. Boon (Menuet), die hij karakteriseert als ‘opzettelijk-vulgaire smeerlapperij’.
Voor een tijdschrift ‘dat over zulke gedegen talenten beschikt’, kan deze houding z.i. noodlottig worden.
| |
De Vlaamse Gids. Juli.
Herman Teirlinck geeft verslag van zijn Spreekbeurt bij een volkshulde aan Julius Hoste, de vader en de zoon. Met oprechte bewondering herdenkt hij de oude Julius Hoste, die zich in 1857 te Brussel vestigde en als vurig Flamingant deel nam aan de strijd: als oprichter van De Zweep, van Het Laatste Nieuws (1888), medestichter van de Vlaamse Schouwburg, en auteur van populaire toneelstukken. Deze te zeer miskende periode van ‘dwepende romantiek’ is onmisbaar geweest voor de toekomst van de Vlaamse Beweging: ‘wij leven te veel op het rustbed der verworvenheden’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift IX, Nr. 4.
De Kroniek in deze afl vering bevat een breed opgezette polemiek van Hubert Lampo met een vertaler van Vlaamse boeken in het Duits, de heer Georg Hermanowski (Knokken met de heer Hermanowski). Verontwaardigd protesteert Lampo tegen het oordeel van deze auteur over de voornaamste Vlaamse schrijvers (Hoe in Duitsland de balans van de Vlaamse letterkunde wordt opgemaakt). In een ‘open brief’ ontzegt hij hem ‘als buitenlander in Vlaanderen het recht tot veroordelen’. - In een beknopt artikel Een eeuw Nederlandse literatuurgeschiedenis aan de Universiteit van Gent geeft M. Oukhow geen overzicht van de afgelopen eeuw, maar herdenkt hij het feit dat in Augustus 1854 deze wetenschap voor het eerst officieel vertegenwoordigd werd door de benoeming van Serrure en Heremans, maar dat reeds in 1846 officieus ‘een poging in het werk gesteld was om een dergelijke leergang op de richten’ door de eigenaardige figuur van Pierre Lebrocquy, die na drie jaren zijn taak beëindigde. Met nadruk wordt gewezen op de betekenis van Serrure, maar vooral van Heremans als ‘grondlegger’.
IX. Nr. 5. Herman Teirlinck publiceert het eerste gedeelte van een uitvoerige bijdrage, getiteld: Zelfportret of Het galgenmaal. Dit is niet bedoeld, zegt hij, als een ‘geromanceerde autobiografie’, maar als introspectie, een ‘willekeurig vermomde werkelijkheid’, een ‘litterair waagstuk’. - G. Stuiveling (Het Geheim van Wolff en Deken) geeft een oriënterend overzicht van leven en werken van deze schrijfsters met het besluit dat in de Sara Burgerhart het hoogtepunt van hun kunst bereikt is. - P.H. Dubois (Het Noordnederlands Proza) bespreekt en beoordeelt een aantal romans, in de laatste tijd verschenen, namelijk Pan onder de mensen van Theun de Vries, Op leven en dood van Anna Blaman, Zelfportret als legkaart van Hella S. Haasse, Zolang te water van Simon Vinkenoog, en De diamant van Harry Mulisch. - De rubriek Zoek de mens bevat o.a. de rede die Karel Jonckheere gehouden heeft bij de bekroning van de jonge dichter Jos de Haes voor zijn verzenbundel Gedaanten, een protest van Leo Meert tegen een uitlating van Hubert Lampo over Lode Zielens als journalist, en een ontdekking van een ‘nieuwe griffel’ door Karel Jonckheere, nl. een bundel ‘Dwerg-gedichtjes’ van een zekere Jacob Lambrecht (1901) als voorloper van de tegenwoordige experimentelen.
| |
| |
| |
Nu nog. Juni.
J. Daisne verschaft ophelderingen omtrent Uitspraak en spelling van Russische namen in het A.B.N. - F. de Tollenaere (Slaafse navolging of Zuidnederlandse traditie?) betoogt dat de schrijfwijze van eigennamen met de en van in plaats van het Zuidelijke De en Van geen navolging is van Noordnederlands gebruik, maar oude traditie, een betoog dat bij Prof. Pauwels, in een naschrift, betwist wordt. - J.L. Pauwels geeft een aanvullend Naschrift bij zijn vorig artikel: In hoever geeft het Noorden de Toon aan. - Een Jaarverslag van 1954 bewijst dat de Vereniging voor beschaafde omgangstaal aktief blijft.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LXXIII, afl. 1-2.
In aansluiting bij Kruyskamp's artikel Iets over de klankschildering of expressieve klankwaarde (Ts. LXII, 1) wijst J. Slikboer op de betekenis van de Fonosemantiek mede op grond van proeven met de ‘projectietest’ (combinatie van woorden beginnende met sl, sch, st, str), waarin hij een ‘interessant werkterrein’ ziet. - In aansluiting bij een vorige studie (Ts. LXXII) bestudeerde G.A. van Es op grond van veelzijdig en uitvoerig materiaal de Voegwoordelijke verbindingen met doe en als ter uitdrukking van de aspectische functie der progressiviteit in het Middelnederlands. Na een afzonderlijk hoofdstuk over doe (of toen) en als (alse) volgt een onderzoek naar De concurrentie van doe en als. Voor het hele Nederlandse taalgebied blijkt doe het oudst: de concurrentie ‘vindt haar oorsprong in het Zuid-oostelijke taalgebied’. De Westmnl. als-zinnen zijn vaak van ‘literaire’ aard. - K. Heeroma leverde een kritische bijdrage over De datering van Sluiters gedichten, waarbij vooral die van het Buitenleven (1666 of 1660) tot nu toe betwist werd. - C. Kruyskamp wijst op Een teruggevonden handschrift van ‘Trou moet blycken’. - H.W. van Tricht verhaalt Iets over Leonora Hellemans' schijn-domicilie te Zevenbergen. - R. van der Meulen verzamelde opnieuw een groot aantal Nautica (III) d.w.z. zeemanstermen, tot nu toe niet opgetekend of onverklaard gebleven. - J.B. Drewes betrad een door J.J. Mak ijverig bewerkt terrein door een uitvoerige en belangrijke kritische Bijdrage tot een Woordenboek van de rederijkerstaal. - J.J. Mak betoogt dat Butertier in WNT ten onrechte afgeleid wordt uit buytentier, maar veeleer te vereenzelvigen is met putertier. - H.J. Vieu-Kuik verklaart
wildebras uit wilde rabas. - In de rubriek Boekbeoordelingen beoordeetl J. Elema Stutterheim' Taalbeschouwing en Taalbeheersing; C. Kruyskamp L. Roose's Religieuze Poëzie van Cornelis Crul; H.W. van Tricht de uitgave van Hooft's Baeto, bewerkt door F. Veenstra, en F. de Tollenaere de Toponymie van Oudenburg door Maurits Gysseling.
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie. Jan.-Febr.
Deze verslagen beginnen met de rouwhulde, door de Bestuurder Ger Schmook gebracht aan de overleden secretaris Dr. Leo Goemans. - J. van Mierlo antwoordt ontkennend op de vraag: Werd de proloog van St. Servaes geinterpoleerd? ter bestrijding van het betoog van C. Minis in Ts. LXXII, die wel Veldeke's proloog grotendeels als echt beschouwt, maar een interpolatie aanneemt. - C. Schmook (Vooroefening: synthese van de tendenties bij de tijdwisseling naar de 19de eeuw (1750-1794) betoogt in een doorwerkte en gedokumenteerde studie dat deze overgangstijd ook in de Zuidelijke Nederlanden internationale karaktertrekken vertoont en in nauw verband staat met de verdere ontwikkeling in de negentiende eeuw. - E. Bruning bezorgde een uitgave van De middelnederlandse liederen van het onlangs ontdekte hand- | |
| |
schrift van Tongeren (± 1480), waarbij de liederen volledig afgedrukt zijn en de melodieën zowel naar het handschrift gereproduceerd, als in modern notenschrift weergegeven zijn. - Tenslotte is een in het Duits geschreven bijdrage van Prof. Dr. Emil Öhmann (Helsinki) opgenomen, Über den italienischen Einflus auf das Niederländische, waarbij voornamelijk aandacht geschonken wordt aan Middelnederlandse woorden, onder invloed van handelsbetrekkingen. Na een opgave van de geraadpleegde litteratuur worden de besproken woorden alfabetisch gerangschikt.
Maart-April. L. van Puyvelde onderzocht nauwkeurig de schaarse gegevens, om De Taal van Jan van Eyck te localiseren. Zijn doel was, na te gaan of de vrij late overlevering dat deze schilder afkomstig zou zijn van Maaseik in Limburg door zijn taalgebruik bevestigd zou worden. Inderdaad wordt deze traditie - hoewel niet geheel overtuigend - toch ‘enigszins gestaafd door de taal van Jan van Eyck’. - In deze aflevering wordt verder de tekst afgedrukt van de rede die J.F. Vanderheyden uitgesproken heeft bij de 20e verjaring van het overlijden van zijn vereerde leermeester L. Scharpé. Met grote piëteit wordt hij geschetst als voortreffelijk Hoogleraar, gevierd en bemind wegens zijn vaderlijke steun aan de toenmalige Vlaamse studentenbeweging, en zijn oprechtheid en trouw, al belette zijn zware leeropdracht de uitgave van ‘groots opgezette en grondig doorgevoerde studies’.
| |
Taal en Tongval VII, afl. 2.
In een artikel Is tat juist, op tie manier oppert C.B. van Haeringen bezwaren tegen een vroegere beschouwing van J. Leenen over een stembandassimilatieverschijnsel. Na een uitvoerig gedokumenteerd betoog komt hij tot de conclusie: ‘het aparte gedrag van de, deze, dit, die enz. in het beschaafde Noordnederlands is te verklaren niet uit een lang verdwenen verschil tussen de oude th en oude d, maar uit de bijzondere condities van zinsaccent en semantische waarde van deze woordjes’. In een volgend artikel over De oorsprong van de ‘Limburgse en Nederlandse uitspraakregel’ weerlegt Leenen de bezwaren van Van Haeringen met handhaving van zijn standpunt. - W.F. Daems (Nogmaals vriesewoude) tracht een verklaring te geven van deze plantenaam, door Stapelkamp in dit tijdschrift ter sprake gebracht. - A. Sassen bespreekt een merkwaardig Oostnederlands dialectwoord, namelijk Nèèzie ‘garneersel’. - J. Peperstraete deelt een en ander mee Uit de taal van een Poperingse karton d.i. een paardeknecht. - Mej. A.R. Hol publiceert het eerste gedeelte van een studie over Het meervoud van het praesens in onze Oostelijke dialekten, toegelicht met een dialektkaart met de begrenzing van de uitgang t (- ət).
| |
Tydskrif vir Letterkunde. Juni.
P.C. Schoonees uit zijn Gedagtes oor die Roman. Hij betreurt dat dit genre, als de weg naar sukses, gruwelijk misbruikt wordt en ‘byna alle vorme van literatuur ingesluk het’. Dit geldt z.i. vooral voor de Afrikaanse letterkunde. Daartegenover ontwikkelt hij zijn opvatting wat de hedendaagse roman zou kunnen en moeten zijn. - In een artikel Die Afrikaner en Ware Kuns komt P.C. Coetzee in verzet tegen de zorgwekkende toename van ‘die aanbod van prikkellektuur in Afrikaans en die gretigheid waarmee die Afrikaanse publiek dit verslind.’ Hij bespreekt dan het probleem van ‘die moontlike uitwerking van leesstof op die leser’, van ‘die tydelike en permanente suggestiewe krag van lektuur’. - Een Radiogesprek met C.M. van den Heever, woordelijk weergegeven, geeft inlichtingen over werkwijze en letterkundige produktie van deze verdienstelijke auteur.
| |
| |
| |
Standpunte IX, Nr. 6.
P. du P. Grobler levert een artikel Oor een van Marais se Vertalings, namelijk Die Lied van Suid-Afrika, dat vertaald of liever bewerkt blijkt te zijn naar een gedicht After Augrhim van de weinig bekende Engels-Ierse dichteres Emily Lawless. Aughrim is de naam van een Iers dorpje, waar in 1691 het leger van Willem III een beslissende overwinning behaalde op de aanhangers van Jacobus II. De beide teksten zijn in dit artikel volledig afgedrukt en besproken. - Als onderdeel van de reeks Oor Simboliek by Totius geeft G. Dekker een verklarende ontleding By die herlees van Ragel. - In de reeks Kronieke beoordeelt Rob Antonissen het proefschrift Leipoldt as Digter van J. Kromhout met het opschrift Rondom die digter-like in herwaarderingstrant, waarbij hij uitvoerig zijn bezwaren ontwikkelt tegen de compositie en de werkmethode van deze jonge doctor. - In de Kroniek van het Nederlandse proza bespreekt J. Gresshoff de persoonlijkheid van J.C. Bloem als Memorialist.
| |
Ons Eie Boek XXI, Nommer I en II.
In een vooropgeplaatst artikel wijst de redakteur F.E.J. Malherbe op de veelzijdige taak die zijn tijdschrift gedurende een-en-twintig jaar volbracht heeft, en op de algemene instemming en aanmoediging die het bij het Afrikaanse publiek gevonden heeft. In scherpe tegenstelling daarmee staat de teleurstellende mededeling dat de uitgevers met dit dubbelnummer de uitgave gestaakt hebben: ‘die blad is nie winsgewend’. Wij hopen intussen dat er een oplossing gevonden zal worden die het voortbestaan van dit orgaan, met een eigen karakter en een eigen werksfeer naast de beide andere Afrikaanse letterkunde tijdschriften zal waarborgen, zodat Prof. Malherbe zijn werk kan hervatten.
De vooropgaande reeks artikels (‘Menings’) bevat o.a. een beschouwing van Herzog-Venter over Prosa en Poësie, een vertaling van een rede, door Henriette Laman Trip-De Beaufort over Die Biograaf, uitgesproken op een P.E.N.-vergadering te Amsterdam (Mei 1954); Merwe Scholtz: Die end van die Reënboog met interpretatie van een symbolisch gedicht; A.P. Grove: Epiek, liriek of dramatiek? - Meyer de Villiers: Die studie van 'n lewende kultuurtaal; Dirk Richard: Nuwe wapen teen prullektuur. - Uit de lange reeks boekbeoordelingen vermelden wij de volgende: G.H. Franz: Rabodutu die Eenzame (door Merwe Scholtz); C.M. van den Heever: Swaard van die oomblik en Delwer en sif (door P.D. van der Walt); Mikro: Die Houtswaan (door Dirk Richard); S. Ign. Mocke: Twee lande (door S.C. Hattingh); D.J. Opperman: Lied van die land (door Rob. Antonissen); Gerhard J. Beukes: Jesus van Nazaret (door J. Kromhout). Als taalkundige uitgave een zeer kritische beoordeling van H.J. Terblanche's Engels-Afrikaanse tegniese Woordeboek door S.P.E. Boshoff. Ook de Engelse en de Nederlandse rubriek is goed gevuld. Uit de laatste noemen wij G. Colmjon's De Nederlandse letteren in de negentiende eeuw, C.A. Zaalberg's proefschrift Das Buch Extasis van Jan van der Noot, S.L. Flaxman's Herman Heijermans and his dramas en C.F.P. Stutterheim's Taalbeschouwing en Taalbeheersing, alle door Rob. Antonissen, en Dr. H.C.M. Ghijsen's Dapper Vrouwenleven, door M. Nienaber-Luitingh.
C.d.V. |
|