De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Den Bloem-hof van de Nederlantsche Jeught.Als uitgave voor de stichting ‘Onze oude letteren’ deed de Wereldbibliotheek dit merkwaardige oude Liedboek in een welverzorgde herdruk verschijnen,Ga naar voetnoot1) naar de drukken van 1608 en 1610 uitgegeven, ingeleid en geannoteerd door Dr. L.M. van Dis, met medewerking van Dr. Jac. Smit. In zijn Inleiding (blz. V-XIX) verklaart Van Dis het interessante verschijnsel dat rondom 1600, dus in oorlogstijd, in de Noordelijke Nederlanden zoveel liedboeken verschenen zijn. Als begin van de gouden eeuw ‘krijgt men weer aandacht voor uitingen van levensvreugde en bespiegeling’. De Bloemhof geeft ‘een boeiende weerspiegeling van de toenmalige literatuur, van de dagelijkse poëtische praktijk’. De Amsterdamse uitgever D.P. Persse heeft waarschijnlijk deze bonte verzameling zelf samengesteld. Om enigszins een overzicht te krijgen wijst Van Dis in deze heterogene compilatie op een groepering in drieën: het arcadische genre, o.a. door Hooft vertegenwoordigd, de niet-arcadische liefdesliederen, met de nieuwe cultus van de renaissancisten voor de versvorm, en gelegenheidsgedichten, vooral bruiloftszangen. Het overgrote deel van de verzen is anoniem, maar ook dichters van naam als Hooft, | |
[pagina 296]
| |
Bredero, Daniel Heinsius zijn vertegenwoordigd, dus medewerkers uit Leiden, maar vooral Amsterdammers, uit de kring van ‘In Liefde Bloeyende’ o.a.J. Fontein en vooral bij de herdruk uit de kring van de Brabantse Kamer; n 1610 werd b.v. Den Bloeyenden Mey-waghen toegevoegd, waarin de weinig belangrijke J.S. Colm een groot aandeel had. Ten slotte brengt deze Inleiding een verantwoording van de uitgave en een reeks varianten. Aan de annotatie is veel zorg besteed en de uitstekend geslaagde reprodukties van de prenten zijn een sieraad voor deze uitgave, waarmee de W.B. zich verdienstelijk gemaakt heeft. | |
Etudes de littérature néerlandaiseGa naar voetnoot1).In ons land is niet algemeen bekend dat de Nederlandse letterkunde te Parijs aan de Sorbonne officieel vertegenwoordigd is door een Frans geleerde Pierre Brachin. Deze professor, zeer vertrouwd met onze taal, heeft in een bundel studies, bestemd voor een bredere Franse lezerskring, het bewijs geleverd dat hij zich met talent en goede smaak verdiept heeft in verschillende tijdperken van de Nederlandse letterkunde. Deze publicatie, bestaande uit een zestal opstellen - waarvan tot nu toe nog slechts twee bekend - wordt ingeleid en met warmte aanbevolen door de Leidse hoogleraar F.C.R. Sassen, voorzitter van de gemengde commissie voor cultureel contact tussen Nederland en Frankrijk. De opzet om de lezers te boeien blijkt uit de grote verscheidenheid van de uitgekozen stof. Voorop gaat een tafereel uit de ‘gouden eeuw’, waarvan Tesselschade, femme savante het middelpunt vormt. Als proeve van volkskunst worden dan de Vlaamse sprookjes, door Maurits de Meyer verzameld, met ingenomenheid besproken (à propos du conte flamand). Als typisch-Hollands volgt dan een beschouwing en ontleding van l'humour dans la Camera Obscura. Naar de ontwikkeling van de Vlaamse beweging en de nieuwe leiding door Vermeylen verplaatst ons het degelijke opstel over August Vermeylen et le mouvement flamand. Het laatste drietal heeft als onderwerpen: de exotische romans van Johan Fabricius, de poëzie van Bertus Aafjes en de beschouwing van het Katholicisme door Anton van Duinkerken. In een Aanhangsel toont de auteur levendige belangstelling voor ‘un cas singulier’, nl. de wording van het Afrikaans. Dat het verdienstelijke werk van Prof. Brachin in Nederland met instemming begroet zal worden, is buiten twijfel. Mogen zijn ijverige pogingen om belangstelling voor onze letterkunde te wekken in Frankrijk en daarbuiten met sukses bekroond worden. | |
Prisma-Woordenboek Nederlands.In de reeks Prisma-Woordenboeken voor school, kantoor en huisGa naar voetnoot2) verscheen een Nederlands deel, zorgvuldig bewerkt door Dr. A. Weynen, docent aan de Tilburgse leergangen. In een Woord vooraf (blz. 5-7) verantwoordt de schrijver de opvatting van zijn taak, waarbij vooral in 't oog gehouden worden ‘de praktische bedoelingen van het boek’ en waarbij rekening gehouden is met de jongste uitkomsten van het overleg in de Nederlands-Belgische woordenlijstcommissie. De goede naam van Dr. Weynen als praktisch en degelijk | |
[pagina 297]
| |
geleerde en de ongelooflijk lage prijs zijn waarborgen dat dit Woordenboek zijn weg wel zal vinden. | |
Drents Geestesleven. Een bloemlezing uit de Drentse literatuurGa naar voetnoot1).In de reeks Zwerfstenen, bijdragen tot de cultuur en de geschiedschrijving van het platteland No. 2 gaf J. Poortman deze door hem samengestelde bundel uit, die te voren bij gedeelten in de Meppeler Courant verschenen was. Hij deed een keuze uit 17 schrijvers en schrijfsters met een beknopte Inleiding. Voor de kennis van het Drentse volksleven en de volksaard vindt men daar waardevolle bijdragen, maar ook de belangstellende in de Drentse dialecten treft er veel van zijn gading. Het initiatief om dialekt te schrijven is vooral genomen door predikanten en schoolmeesters. Aardig zijn b.v. de bijdragen van Ds. A.J. Lesturgeon en van Ds. C. van Schaick. De laatste is algemeen bekend geworden door de verbreiding van de dorpsnovelle en de dorpsroman, b.v. Geert (1847) een verdrentsing van Gotthelf's Uli der Knecht. Onder de jongere auteurs zijn er, naast dilettanten, ook met letterkundige verdiensten. De bundel wordt besloten met twee bijdragen van de samensteller. | |
Laat rederijkersleven in Brussel.Dr. C. De Baere, die sinds 1946 een achttal bijdragen gepubliceerd heeft over de geschiedenis van de Brusselse Kamers van Rhetorica, voornamelijk in Eigen Schoon en De Brabander, gaf in 1955 een aanvulling over De bedrijvigheid der Compagnies of nieuwe Kamers van Rhetorica te BrusselGa naar voetnoot2). In aansluiting bij zijn artikel van 1949: Hoe de Compagnies of nieuwe Kamers van Rhetorica te Brussel opgericht waren vindt men hier een drietal hoofdstukken over het Gezelschapsleven, de Litteraire bedrijvigheid en de Beoefening van de toneelkunst, het laatste verdeeld in tien paragrafen, geeft allerlei interessante biezonderheden o.a. over inrichting en keuze van de spelers, de acteurs, de taal waarin gespeeld werd, het publiek, de toneelwedstrijden en het repertoire. Vooral de Noordnederlanders, in de mening verkerend dat Brussel in de achttiende eeuw geheel verfranst was, zullen door de lezing van deze degelijke studie in menig opzicht verrast worden.
Balans en Bezinning. Vijf en twintig jaar Vlaamse Letteren,Ga naar voetnoot3) door Dr. R.F. Lissens. Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in Het Boek van Vlaanderen 1954, naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen. Deze beknopte uiteenzetting verdient ten volle de keurig uitgegeven herdruk, die voor ons ligt. Na onze lof voor De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden (1953) van deze schrijverGa naar voetnoot4) is een hernieuwde aanbeveling van dit met smaak en inzicht samengestelde overzicht niet nodig. | |
Toponymie en Dialectologie, XXVIII.Onlangs verscheen dit deel van de Handelingen, door de Koninklijke Commissie uitgegeven. Behalve het algemene Jaarverslag treft men daarin aan: | |
[pagina 298]
| |
een artikel van A. Carnoy over Zwalm en Sulm, een studie van J. Lindemans: Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt: Hove, en als gebruikelijk een drietal overzichten van wat de studie in het jaar 1953 opgeleverd heeft: J.L. Pauwels bewerkte de Nederlandse Dialectstudie; H.J. van de Wijer, H. Draye en K. Roelandts De Plaatsnamenstudie, en K. Roelandts De Personennamenstudie. | |
Jaarboek 1955 van de Koninklijke Vlaamse Academie.Behalve de gebruikelijke documenten en verslagen vindt men dit Jaarboek twee Levensschetsen, nl. van Dr. Karel de Flou, door Prof. Dr. H.J. van de Wijer, en van Prof. Dr. Paul Sobry, door Prof. Dr. J.L. Pauwels. | |
Een nieuwe uitgave van de Esmoreit.Als Nr. 6 van de reeks Klassieken uit de Nederlandse LetterkundeGa naar voetnoot1) bewerkte Jef Notermans Een abel spel van Esmoreit, met Inleiding en aantekeningen. In de Inleiding wordt de uitgave verantwoord, schrijver en taal besproken, een opsomming gegeven van uitgaven en vertalingen. Op de inhoudsopgave volgt dan nog een afdeling over Kenmerken en Opvoeringsmogelijkheden en over Letterkundige waardering. Een ruime taalkundige tekstverklaring vindt men in de voetnoten. |
|